Onze man in Ede, bij legoparadijs Blokjesland

Kinderen spelen met blokken, het is een gegeven in zo’n beetje elke denkbare variant van het opgroeien. Of je nu klein o...

Kinderen spelen met blokken, het is een gegeven in zo’n beetje elke denkbare variant van het opgroeien. Of je nu klein of groot bent, als jongen, meisje of genderneutraal geboren wordt: over het algemeen wordt er hoe dan ook met blokken of met lego gespeeld. Sommige mensen blijven erin hangen en brengen hun weekend door in Blokjesland. Onze man zocht ze op.

Fotografie Clemens Rikken

Ergens, in een achterafhal op een industrieterrein, ligt het walhalla voor elke fanatieke legoër. Verscholen tussen metaalverwerkingsbedrijven, een keukenzetter en, laten we zeggen, een opslagplaats voor buitenzwembaden, ligt een klein halletje op een eigen erf. Blokjesland. Waar je lego kunt vinden per kilo, of juist dat éne specifieke blokje waar je al 10 jaar naar op zoek bent. Dat, en natuurlijk het NK Legoblokjes-shovelrijden – waarbij duidelijk vermeld dient te worden dat het ook zeer zeker voor oudere mensen is.

Ik stap vanaf de parkeerplaats, door een klein buitje motregen heen, de grenzen van Blokjesland over. Bij de ingang staan twee van legoblokjes gemaakte legopoppetjes, ter grootte van een flinke tuinkabouter. Via een tussenkamertje kom ik binnen in de ultieme safespace voor – voornamelijk volwassen – legoërs. De muren van de ruimte zijn helemaal volgezet met bouwwerken van legoblokjes. Auto’s, vrachtwagens, onderzeeboten, brandweerkazernes, Star Wars-robots, het houdt niet op. Een voetbalstadion. Een graafmachine. Een miniatuur van een historisch gebouw. Tussen al die bouwwerken schuifelen mensen langs bakken en rekken. Sommigen kletsen wat, maar de meesten schuifelen in stilte. Het perfecte blokje vindt een mens niet zomaar, lijkt het credo te zijn; het perfecte blokje moet je afdwingen. Topconcentratie en aanhouden, daar draait het om. Binnen word ik begroet door Job, de baas van Blokjesland. Hij laat me de ruimte zien. Een van de eerste dingen die me opvallen is een bordje waar informatie op staat over het gebruik van avocadosnijders. Job ziet dat mijn blik blijft hangen.

‘De avocadosnijder heeft er niks mee te maken, hoor.’

Oh?

‘Nee, dat is van mijn zoon. Mijn zoon is eigenlijk de aanstichter van Blokjesland.’

Ah kijk, nu komen we ergens: want hoe begint een mens een blokjesland?

‘Nou, kijk, het is natuurlijk begonnen met mijn zoon. Toen die nog jong was, wilde hij een keer lego. Dus toen heb ik maar meteen een beetje veel voor hem gekocht.’

Veel? Als in, een hele loods vol?

‘Ja, nou, zoiets ja. En nu, nou ja, nu hebben we dus Blokjesland. Ja.’

Maar die avocadosnijder heeft er dus niks mee te maken? Dat is niet een of andere terminologie binnen de legowereld? Een of andere term voor een apparaat dat blokjes uit elkaar haalt zonder ze te beschadigen?

‘Nee, de avocadosnijders horen niet bij Blokjesland, nee.’

Oké, dan kijk ik even verder.

Burgemeester van Blokjesland

Ik loop langs de rekken met legobakken waar allerlei mensen geconcentreerd doorheen graven. Een man met de uitstraling van een notaris die na een aantal jaar zijn carrièreambities wat heeft bijgesteld, rommelt wat door een bak baksteenachtige steentjes heen. Een man met een bril zoekt naar een bepaald hoofdje voor op een legomannetje. Sommigen lijken lukraak wat langs de stellingen te gaan, anderen staan met papieren in de hand en strepen af en toe, als ze gevonden hebben wat ze zoeken, een of ander deurtje of dakpannetje af. Ik probeer wat mensen aan te spreken, maar de meesten zijn te geconcentreerd aan het zoeken om daadwerkelijk mee in gesprek te komen. Dan staat Job ineens weer voor mijn neus.

‘En, vind je het wat?’ vraagt hij enthousiast.

Ik vind het wel mooi ja, deze plek. Mooi dat iedereen zo gefocust is op zijn doel: het vinden van dat éne blokje. Maar, als ik het dus goed begrijp bent u dus de burgemeester van Blokjesland?

‘Ik? Nee, joh, ben jij gek. Dat is Mister Blokje.’

Pardon?

‘Mister Blokje. Heb je hem niet gezien, toen je binnenkwam?’

Ik weet niet zo goed wat je nu bedoelt.

‘Wacht, kom, ik laat je Mister Blokje zien.’

Job neemt me mee naar buiten, waar hij me een van de twee lego-mannetjes laat zien.

‘Kijk, de linker, dat is dus Mister Blokje. Die beleeft ook allemaal avonturen. Mister Blokje heeft ook een eigen Facebook-pagina en zo.’

Ach, natuurlijk.

‘Nou, ja. Dus dat is denk ik wel meer de burgemeester van Blokjesland dan ik.’

Ik begrijp het.

‘Oh, en er is ook een grotere versie van Mister Blokje, hoor. Alleen daar zijn de armen van afgebroken.’

Och, nee toch?

‘Ja, ja. Daar was een kind aan gaan hangen, en nu heeft ie geen armen meer.’

Sommige mensen hebben ook altijd pech, hè?

‘Ja. Wil je de grote Mister Blokje zien?’

Kan dat wel? Ik bedoel: hij heeft geen armen meer.

‘Jawel, jawel. Dat kan wel. Kom.’

Job leidt me een andere hal in. De hal is zo goed als leeg, maar aan het einde van de ruimte, staat, met zijn rug naar ons toe, Mister Blokje. Zijn armen liggen naast hem op de grond.

‘Er was een kind aan gaan hangen. Ja, daar kan ie dus niet tegen.’

Oh, wow. Hij is echt best wel groot.

‘Ja, we moeten hem eigenlijk lijmen. Zodat ie weer in volle glorie terug kan keren.’

Ik snap het. Want dit is geen doen zo.

‘Precies.’

Jan met de lange achternaam

In de hoek, linksachter, loopt een meneer met drie uitgeprinte A4’tjes, met een serieus gezicht de rekken na. Hij is bezig met een grote vorkheftruck, maar hij mist een aantal onderdelen, dus nu loopt hij vast.

‘Elke week kom je gewoon weer, in de hoop dat je tóch weer dat ene bepaalde blokje gaat vinden.’

Hij laat me zijn boodschappenlijstje zien. Op het lijstje staan al een paar dingen doorgekruist. Ik wijs een wat onhandig ogend tandwieltje aan.

Maar bijvoorbeeld deze, hè? Dit is best een specifiek blokje. En daar heb je er twee van nodig.

‘Ja. Dus dat wordt nog wat. Ik heb héél misschien kans, ik heb nog niet gekeken, dat ze daar hangen.’ Met een ernstig gezicht wijst hij naar links.

Wat, hier? Aan dit rekje? Oké. Ik ga kijken.

‘Als ze daar níet hangen… Dan heb ik weer pech, denk ik.’

Ik vrees het ergste.

‘Ja, hier hangt ie wel in het groot, zie je?’

Oh, ja.

‘Maar, ja. Die heb ik nu niet nodig.’

Ik snap het. En nu?

‘Volgende week maar weer komen kijken, hè. Ja, je kunt ze ook wel bij de grote winkels gaan opzoeken, maar voor Jan met de, nou ehh, Jan Modaal is dat niet te doen.’

Voor Jan met de korte achternaam, wilde je zeggen?

‘Ja, maar ik heet ook Jan, natuurlijk. Dus het kan beide kanten op.’

Ha! Kijk aan! Maar heeft u ook een korte achternaam?

‘Nee.’

Oh.

‘Maar weet je wat het is? Dit hier, dit is voor mij gewoon een uitlaatklep. Gewoon lekker effe zoeken. Gewoon puur en alleen die blokjes zoeken en voor de rest helemaal niks.’

Een beetje yoga, eigenlijk?

‘Nou, ik heb nog nooit geyogaad, maar ik kan het me wel voorstellen, ja. Het hoofd helemaal leeg maken, dat werk. Er zijn mensen die naar de kroeg gaan en zich volgooien om dat te bereiken, maar ik lust geen bier. Dus ik heb de blokjes.’

Nee, zo is het dan ook wel weer, natuurlijk.

Stokbrood

Ik raak aan de praat met Michaël. Hij staat aan de rand van de ruimte en bewondert een landbouwwerktuigachtige wagen die volledig van legoblokjes gemaakt is.

Dit is een prima wagen, toch?

‘Nou, hè?’

Zijn de wat technischere wagens een beetje jouw specialisme binnen de blokjeswereld?

‘Pardon?’

Wat is je specialisme?

‘Ik ben vader van.’

Oh! Ja, dat kan natuurlijk ook. Jij bent de vader van Mister Blokje?

‘Nou, nee, maar mijn zoon speelt er wel heel veel mee. Hij bouwt het liefst zijn eigen creaties. Boekjes zijn leuk, maar zelf dingen verzinnen is natuurlijk leuker. Het kan zomaar zijn dat hij begint met een onderstel van een auto, en dat ie dan eindigt met een camper.’

En je bouwt zelf ook?

‘Nee, nee. Echt niet. Nou ja, ik vind het wel geinig hoor, die technisch-legodingen in elkaar zetten, maar verder, nee.’

Zoiets als dit ding hier?

‘Ja, dat vind ik nog wel mooi. Met een motortje erin, en zo. Maar verder, nee.’

Ja, sowieso is het natuurlijk jammer dat deze boys al helemaal in elkaar zitten. Deze zijn al af.

‘Ja, ho ho, die haal je dus eerst weer uit elkaar.’

???????Oh, wacht, oké. Dat doe je eerst, en dan zet je hem zelf weer in elkaar.

‘Ja, natuurlijk. Nou, goed. Ik loop nog even verder.’

Prima.

???????Ook ik schuifel weer verder door Blokjesland. Na een paar minuten – de ruimte voelt groter dan het daadwerkelijk is – sta ik weer voor de neus bij Job. Hij rammelt wat door een bakje met legomannetjeshoofden heen.

‘Kijk, we hebben ook wat specifieke spulletjes,’ vertelt hij.

Is dat nou een stokbrood?

‘Jazeker. Kijk, en dat is een klein ananasje. Maar we hebben alles, hoor. Hier, een flesje drinken. Een appel. Bordjes. Bestek. Drilboren.’

Drilboren?

‘Ja, voor de blokjesmannetjes die aan de weg moeten werken.’

Ach, ja. En dat stokbrood? Laat me raden: blokjesmannetjes moeten ook eten.

‘Precies. En hier kunnen de mensen dat dan vinden. Mooi toch?’

Zeker weten.

‘Kijk, als je van die drilboor het boortje afhaalt, en je doet, zo, hup, een ander dingetje erop. Dan heb je een kettingzaag. Of een vlammenwerper.’

Het moet verdomme niet gekker worden. Ik kan me voorstellen dat naar zo’n multifunctioneel apparaat veel vraag is?

‘Jawel, jawel, mensen komen hier gewoon ook wel voor best specifieke blokjes.’

Dit zijn specifieke blokjes.

‘Klopt.’