'Tour de France: junks van hun fiets zien vallen. Nou, leuk zeg'

Ik zal het maar meteen bekennen: wielrennen, ik heb er niks mee. Na jarenlang braaf de Tour de France gekeken te hebben...

Ik zal het maar meteen bekennen: wielrennen, ik heb er niks mee. Na jarenlang braaf de Tour de France gekeken te hebben – met de kennis van nu dus naar een peloton drugsverslaafden – ben ik afgehaakt.

Ik snap het gewoon niet: wat is er gaaf aan om met 50 km/u met je bek tegen het asfalt te klappen? Want dat doen die gasten continu. ‘Die en die zijn ongeschonden de eerste week doorgekomen,’ hoor je een commentator elk jaar weer zeggen. Alsof dat een kwaliteit is: op je fiets blijven zitten. Dat kan ik zelf al heel lang, en die gasten zitten  er nota bene al hun hele leven op. Als ik een junk met een fiets op z’n plaat wil zien gaan, ga ik wel bij de tramrails naast het Centraal Station staan.

En dan de fans. Of ‘fans’ – halve en hele idioten die hysterisch schreeuwend met de renners mee een smalle bergweg omhoog rennen, bevangen door de hitte, drank of weet ik veel wat er mis is met die lui. Of hun jas 20 meter voor de finish over een dranghek hangen, waardoor de sprinters gezellig met z’n allen ten val komen. Wat mankeert die mensen?

En toch doe ik het. Elk jaar kijk ik naar de Tour de France. Niet voor het fietsen, maar voor de mooie plaatjes. Telkens denk ik: oh ja, laten we weer eens op vakantie gaan. Frankrijk doen? De Tour als reminder om weer eens en vacances te gaan. Enfin, de Ronde van Frankrijk. Hopelijk komt sprintkanon Dylan Groenewegen ongeschonden de eerste week door.