Longread | Interview met John Jansen, de leider van de Juliët-bende

John Jansen uit Breda speelt volgens het boekje. Maar dan wel zijn eigen boekje. Met zijn Juliët-bende werd hij in de ja...

John Jansen uit Breda speelt volgens het boekje. Maar dan wel zijn eigen boekje. Met zijn Juliët-bende werd hij in de jaren negentig gevreesd en gerespecteerd door de Nederlandse onderwereld. Nu biedt hij thuisloze jongeren een kans op een toekomst. Over zijn leven is een documentaire gemaakt, die vanaf volgende week in de bioscoop draait. `Ja, ik ben een crimineel. Maar ik ben geen slecht mens.`

Fotografie Karmic Pro Media

‘Als ik morgen dood ga, dan is het zo. Dan heb ik een supermooi leven geleid. Het klinkt misschien raar, maar ik heb hier bewust voor gekozen, snap je? Al heel jong wist ik dat ik niet wilde leven zoals de maatschappij je voorschrijft. Ik wilde mijn eigen pad kiezen. Ja, ik ben een crimineel. Als ze mij bellen dat we vanavond de man een miljoen kunnen verdienen, dan pak ik mijn bivakmuts en ga ik mee. Geloof dat nou maar. Maar ik ben geen slecht mens. Ik heb niemand het leven afgenomen, niet toen ik in de Juliët-bende zat en niet daarna. Die grens zal ik ook nooit overgaan, want dan is mijn eigen leven ook voor niks geweest. Nederlandse straaljagers hebben 2100 bombardementen uitgevoerd in Syrië. En dan zijn zij de goeien en ben ik de slechterik?’

De macht van geld

‘Mijn ouders waren horecaondernemers uit Rotterdam en hadden een hotel hier in Princenhage gekocht. Hard werken, zeker met acht kinderen erbij. Bij mijn vader hadden ze een long weggehaald, het was vooral mijn moeder die alles draaiende hield. Ik was een manneke. Als ik ‘s ochtends naar school ging, haalde ik een paar gulden uit de kassa voor de snoepwinkel. Dat ging heel makkelijk. Achter ons had je zo’n volksbuurt en al die kinderen zaten bij mij op school. Met mijn knalrode haar was ik al snel het mikpunt van treiterijen. Net toen ik naar de snoepwinkel ging, kwamen de drie popiejopies van school aangelopen: Waar ga je naartoe, rooie? Hoe kom je aan al dat snoep? Dan vroeg ik: Hoezo, moet jij ook dan? In no time was ik zelf de popiejopie op school. Toen begreep ik: geld bepaalt heel veel in je leven.

School vond ik zonde van mijn tijd. Ik was liever buiten, want daar kon ik wat verdienen. Als ik met mijn vrienden op tienertoer ging met de trein, kwamen we iedere dag met geld terug. Want onderweg kwamen we van alles tegen. Gingen we een hapje eten in een kiprestaurant in Valkenburg en dan liep ik naar het kantoortje achter. Dat was gewoon open en daar stond een geldkist. Ja, dan ging de geldkist mee, snap je? Mijn moeder wist wat ik deed, maar dat heeft nooit voor spanning tussen ons gezorgd. Zij kwam zelf van St. Willibrord. Dat was vroeger een berucht smokkelaarsdorp. Haar vader smokkelde boter en sigaretten. Mijn moeder heeft altijd wel geweten dat dat er ook bij mij in zat.

De eerste keer dat ik werd gearresteerd, zat ik in een jeugdbende. Allemaal jongens bij mij uit de buurt. Ik was de jongste, maar ik durfde alles. We waren een keer aan het inbreken toen er iemand thuis kwam, dus wij sprongen meteen naar buiten en vluchtten weg. Een paar weken later zit ik in de bus. Een oudere vrouw blijft me maar aankijken. Ik herken haar gezicht, maar ik kan haar niet plaatsen. Ik stap uit, zij ook. Ik loop naar huis, zij loopt achter me aan. Een uur later staat de politie voor de deur. Zij had me herkend van die inbraak. Dezelfde avond pakken ze ook de rest van de jongens op. Er kwamen iets van 85 zaken uit. Ik was toen dertien.’

Bestelbusje vol Hasj

‘Jaren later zat ik in Sittard vast voor bankovervallen. Daar leerde ik in de bajes een Marokkaan kennen, een grote jongen uit Hilversum. We raakten bevriend: samen op de luchtplaats, beetje trainen, beetje koken samen. Ik zei: Als ik straks buiten ben, kunnen wij dan niet eens wat doen? Als jullie het binnenhalen, doe ik de verkoop. Vlak voordat ik op weekendverlof ging, gaf hij mij een nummer. Johnny, als je vanavond even belt, komt het goed. Dus ik belde en maakte een afspraak voor zaterdagochtend bij hotel Princeville. Daar zaten twee oudere Marokkanen. Ze gaven mij de sleutel van een busje en daar lag achthonderd kilo hasj in.

Ik ging alle coffeeshops in Breda langs. Hier gooide ik tien kilo neer, daar twintig. Dat is voor het weekend, zondag kom ik het afrekenen. Dat ging zo goed, dat die coffeeshophouders vroegen: John, heb je voor mij nog twintig kilo? Maar ik moest terug naar de bajes, en ik kon maar één keer in de maand naar huis toe. Dus ik trok er twee grote jongens bij die ik kende en zij namen dat van mij over. Dat ging allemaal goed.

Op een gegeven moment kreeg ik periodieke strafonderbreking, kon ik om de twee weken naar huis. Zo is de Juliëtbende eigenlijk begonnen.

Wij waren met zeven jongens, meer niet. Terwijl de media en ook justitie het deden lijken dat wij een heel leger waren. Zogenaamde deskundigen van het OM die dan zeiden dat de Juliët-bende uit veertig tot zestig man bestond... Wij werkten gewoon heel efficiënt. Bankovervallen, drugshandel, ontvoeringen, dat heb ik allemaal gedaan. In het wereldje werd tegen ons opgekeken, want we waren brutaal. Met drie auto’s reden we iemand klem op de Rijksweg, we trokken hem uit de auto en reden verder. Gewoon overdag. Met bijna alle grote jongens uit die tijd, begin jaren negentig, hebben wij wel een zakelijk conflict gehad. Dan werd er contact met mij opgenomen: er lag ergens vijfhonderd kilo hasj en of wij dat konden terughalen. De helft was dan voor hen, de andere voor ons. Als je inside informatie krijgt, dan is dat heel makkelijk hè. En lag er toevallig tweeduizend kilo hasj, dan namen wij tweeduizend kilo mee. Maar dat speelde zich allemaal af in het criminele milieu. De buitenwacht merkte daar niks van. Wij hebben nooit burgers ontvoerd. En ook vrouwen en kinderen hebben wij omzeild, altijd. Die zijn heilig, daar moet je bij wegblijven. Wij hebben weleens drie dagen bij iemand voor de deur staan posten, maar toen waren zijn vrouw en kinderen binnen. Dus deden we niks en wachtten we tot het moment dat het wel kon. Met mijn geweten ben ik in het reine. Alles wat ik in mijn leven heb gedaan, kan ik naar mezelf toe verantwoorden. Na mij is de Juliët-bende versplinterd en in verschillende samenstellingen doorgegaan. Toen Ron Nyqvist (de vechtsportbaas die begin vorig jaar zelfmoord pleegde in een parkeergarage in Osdorp, red.) erbij kwam, is het wel heel gewelddadig geweest. Maar hij is nooit mijn vriend geweest. Daar heb ik nooit van mijn leven nog één dubbeltje mee weggehaald, dat meen ik echt.’

Alles zat onder het bloed

‘Wij met z’n zevenen waren een hechte vriendengroep. Ik een gulden, dan iedereen een gulden. Zo krijg je geen hiërarchie. Daarom waren wij zo sterk. Daar heb ik ook mijn leven aan te danken gehad. We hadden op een gegeven moment een zakelijk geschil met Amsterdam. En daar ben ik voor opgehaald. We hadden een loods nodig en ik kende iemand op het woonwagenkamp hier in Breda die dat meestal voor ons regelde. ‘s Ochtends belt hij me op: Kom even naar me toe. Ik en mijn maat rijden het kamp op en daar staat een BMW 6-serie. Met de stoelen voorover geklapt. In die tijd was ik heel alert, dus ik zeg tegen mijn maat: Dat is een rare auto. Hij antwoordt: Die zal wel van hem zijn, doe niet zo para.

Wij lopen die woonwagen binnen en die man van de loods zegt: Ga effe zetten, moet je koffie? Op dat moment komen er vijf man zwaarbewapend uit het gangetje. Ik wil mijn pistool trekken, maar zij hadden die dingen al in hun handen. Bam bam bam, m’n maat wordt geraakt en zakt in elkaar. Bij die BMW denk ik nog: als ik tekeer ga en de ramen eruit trap, raken ze misschien in paniek. Dan zet een Joegoslaaf zo’n ding op mijn hoofd: En nou die auto in of je gaat eraan.

Met een kap over m’n kop en geboeid in de kofferbak rijden we weg. Op een gegeven moment stoppen ze en hoor ik een rolluik opengaan. Ze gooien me op een berg zand en beginnen naast me te schieten met een mitrailleur. Daarna brengen ze me naar beneden en zetten ze me op een stoel. In dat kamertje zit echt alles onder het bloed. Pitbulls lopen er los rond. De hele nacht komt er om de paar uur iemand achter me staan die een pistool tegen mijn hoofd zet en de trekker overhaalt. Klik. Op een gegeven moment denk je: nu zal er wel eentje in het magazijn zitten.

Twee dagen heb ik in die loods gezeten. Ik denk dat ik de enige ben die daar ooit levend is weggekomen. Toen ik meegenomen werd, wisten mijn maten wel ongeveer waar het om ging. Ze wisten dan ook heel snel waar ze ongeveer moesten zijn. Er was een vent die woonde in een appartement in een drukke winkelstraat, die had ermee te maken. Die jongens zijn daar vanaf ‘s ochtends vroeg gaan posten. Toen die vent naar beneden kwam, vlogen mijn maten over de straat achter hem aan, kogelvrije vesten aan, uzi’s in de handen, de winkels waren al open. Hij vluchtte een winkel in en ontsnapte via de achterkant. Maar binnen tien minuten stonden mijn ontvoerders bij me. Ik moest bellen, want ze wilden geen oorlog, ze wilden alleen hun spullen terug. De volgende dag hebben ze me afgezet bij een Mercure hotel en een paar minuten later kwamen de jongens me ophalen.’

Sinterklaas van de straat

‘Ik heb in mijn leven meer belasting betaald dan wie dan ook. Maar wel aan wie ik het zelf wil, niet dat legale afpersen dat de Nederlandse staat doet. Als je zwart geld verdient, dan draag je een gedeelte af aan de mensen die het het hardst nodig hebben. Straatbelasting, noem ik dat. Iedere dakloze en verslaafde in Breda ken ik al dertig jaar. Mijn maten noemden me vroeger al Sinterklaas. Ik ben ervan overtuigd dat de mens veel meer kan dan hem wordt voorgespiegeld. Maar zolang je gevangen zit in het systeem van vaste lasten, kun je nooit uitgroeien tot de persoon die je daadwerkelijk bent.

Na de Juliët-bende is er nog van alles gebeurd in mijn leven. Ik heb een discotheek gehad in Benidorm. Mijn vrouw Connie is bij me weggegaan, wat echt een klap voor mij en de kinderen was. Ik heb vastgezeten voor een mislukte bankoverval in Zeeland. Ik ben opa geworden. Ik ben bijna doodgegaan aan een maagbloeding. En mijn vriendin en ik hebben heel slechte tijden gekend waarin de rekeningen ongeopend op tafel bleven liggen. Toen zei ik tegen mijn vriendin: Daar kun je je wel druk om maken, maar daar zijn die rekeningen morgen ook niet mee betaald. Daar gaan wij ons niet meer in mee laten trekken” Toen hebben we allebei dezelfde tatoeage laten zetten: Dia a dia, van dag tot dag. Daar zijn we naar gaan leven en vanaf dat moment veranderde langzaam alles.

Er was een jongen die ik al wat langer kende, Youri. Op een middag zag ik hem langs de kapsalon van mijn vriendin lopen met een mannetje of vijf, flink blowen natuurlijk. Ik zag dat Youri down was. Hij was pas achttien geworden en kwam terug van een afspraak bij de jeugdreclassering. Daar hadden ze hem verteld dat hij een woonplek moest zoeken. Waar moet ik nou een kamer vinden? zei hij. Hij sliep bij zijn oom in Rotterdam, dus hij moest elke dag zwartrijden. In no time had hij voor 3800 euro aan boetes openstaan. Hij wist er niet meer uit te komen. Toen is bij mij het idee voor de stichting ontstaan. Jongeren helpen die het moeilijk hebben, heb ik altijd al graag gedaan. Toen ik na die mislukte bankoverval een enkelbandje om kreeg, heb ik negen maanden vrijwilligerswerk gedaan. Uurtje kickboksen met die jongens om de agressie eruit te krijgen, samen boodschappen doen, lunchen, opruimen en dan ‘s middags discussiëren over een onderwerp dat in het nieuws was.’

Jackpot

‘Door Youri ben ik zelf een stichting begonnen, drie jaar geleden nu. Er gaan honderden miljoenen om in de jeugdzorg en er komt helemaal niks van terecht. En als je achttien wordt, dan is er geen plek meer voor je in de opvangtehuizen of instellingen want dan ben je volwassen. En sta je van de ene op de andere dag op straat. Zoek het zelf maar uit. Voor die jongeren wil ik een vangnet bieden. Als je ziet in wat voor problemen die jongens en meisjes zitten die bij mij komen... De meesten kunnen hun premie voor de zorgverzekering niet betalen. Dan staan ze na zes maanden voor de rechter. Er komen proceskosten bij, deurwaarderskosten en voor ze het weten hebben ze tweeduizend euro schuld. En dan ben je net negentien. Kom op, man.

Toen we de stichting en de bijbehorende kringloopwinkel begonnen, hadden we helemaal niks. Via een vriend konden we een pand huren voor nul euro en ‘s avonds reden we het grofvuil af om te kijken of er spulletjes tussen zaten die we in de winkel konden verkopen. En nog geen twee maanden later win ik 2,5 miljoen euro in de Staatsloterij. Toeval? Nee, daar geloof ik niet in. Dit heeft zo moeten zijn. Op het moment dat we echt droog stonden, viel de druppel. Nu hebben we appartementen waar die jongeren kunnen wonen. We geven ze allemaal een nulurencontract, dus ze kunnen komen werken wanneer ze willen. En zonder subsidie, we doen het allemaal zelf.

De ene maand moet er wat geld bij, de andere niet. Dat doe ik graag. Ik hoef geen miljoen op de bank te hebben, ik wil gewoon die jongens en meisjes een beetje uit de shit halen.’