Ed van Kan was in 1964 in Congo, om voor Engelse en Amerikaanse tv-zenders verslag te doen van een massaslachting door het rebellenleger van Pierre Mulele. De Nederlandse oorlogscorrespondent is erbij als een bonte coalitie de rebellen terug de jungle in jaagt. Ik struikel in volle vaart over iets dat me in het duister is ontgaan. Shit, denk ik, en land met een smak in de armen van een lijk.
Fotografie Getty Images
Het is al donker als het vliegtuig aan het eind van de landingsbaan met een schok tot stilstand komt. De captain laat de motoren draaien, klaar voor een snel vertrek. Iemand schuift een trap aan. Jim Howard, mijn Australische collega en ik staan als eersten bij de uitgang. We zijn geland in Kisangani, voorheen Stanleyville, in de Congo. De afgelopen dagen werden hier honderden onschuldige mensen gee?xecuteerd door het gedrogeerde en uiterst bloeddorstige rebellenleger van Pierre Mulele.
Inmiddels hebben Belgische paratroepers in een bliksemactie, gesteund door het Congolese leger en een rommelig commando blanke Zuid-Afrikaanse huurlingen, de opstandelingen uit de stad verdreven. Wat er nog van het mottig legertje rebellen over was, lijkt te zijn opgelost in de omringende jungle. Een paar uur voor onze komst zijn de paras in hun VC-130 transportvliegtuigen alweer vertrokken, terug naar hun basis in Belgie?. Vooralsnog zijn Jim en ik de enige twee journalisten hier.
Als een verstikkende mistbank hangt er over het vliegveld een broeierige stank van dood, van rottend vlees, van pis en stront, geperst uit geschonden lijven. We snakken naar adem, rennen zo snel mogelijk naar de relatieve veiligheid van de aankomsthal. Vanuit het struikgewas rond de landingsbaan klinkt nog sporadisch geweervuur, het geratel van een eenzame mitrailleur. Zigzaggend zoeken we ons op de tast een weg naar het half verwoeste stationsgebouw. We zijn voorzichtig. Godverdomme, hoor ik iemand vloeken, het platform is bezaaid met lijken. Pas op waar je loopt!
Te laat. Ik glijd uit en struikel in volle vaart over iets dat me in het duister ontgaan is. Shit, is het enige woord dat ik tijdens de vrije val nog kan bedenken. Om de vlucht te breken, schiet de rechterhand automatisch vooruit. De camera altijd in de linkerknuist, hoog boven het hoofd. Ik land met een smak op iets dat aanvoelt als een zacht matras, een klam lekkend waterbed, en rol in de armen van een lijk. Rigor mortis. Onder mij hoor ik een gebroken gerochel, als de zucht van een machine die voor de laatste keer stoom afblaast.