Premium

‘Links kan mijn bloed wel drinken’

Rob Hoogland (69) schrijft al meer dan 35 jaar columns voor De Telegraaf. Tot voor een paar jaar geleden bijna dagelijks, maar nu hij met pensioen is, heeft hij zijn frequentie teruggebracht naar drie keer per week.

Rob Hoogland

Overigens wil dat niet zeggen dat hij niet meer scherp en gevat is. Sterker, hij schrijft nu beter dan vroeger, vindt hij zelf.

In het begin lag u nogal eens wakker van uw columns, is dat nog steeds zo?

‘Nee, ik kan dat geen spanning meer noemen. Wel zin. Zeker als het een onderwerp is dat me pakt. Dan ga ik bijna handenwrijvend achter mijn computer zitten.’

Hoe ging dat vroeger dan, had u echt buikpijn?

‘Ik was onzeker. Wat ook niet zo raar was. Ik was een journalist van 33 jaar die via de sportjournalistiek toevallig in de columnistiek was gerold, het was nooit mijn streven geweest. Dan is het logisch dat je er wakker van ligt. Sterker nog, wetende dat de column vrijdag moest worden ingeleverd, begon ik op woensdag al nerveus te worden.’

Zanger Dries Roelvink, sinds vorige week ex-columnist bij Radio 1, vertelde laatst dat vrijwel zijn hele dag in het teken stond van die paar minuten dat hij werd gebeld. Begrijpt u dat?

‘Het is onvermijdbaar. Bij alles wat ik doe, denk ik: misschien zit hier wel een column in. Dat heb ik zelfs als ik mijn boterhammen smeer en de stukjes vet van de gelardeerde lever aan het plastic velletje blijven plakken, wat altijd gebeurt. Je ziet: ik mijd de alledaagse onderwerpen niet, al schrijf ik er minder vaak over dan vroeger. Alles wat je doet, weeg je af. Simon Carmiggelt deed dat ook. Zelfs toen hij aan het sterfbed van een van zijn ouders zat, dacht ie: hier zit een stukkie in.’

U stipt Carmiggelt vaak aan, ook in uw columns. Hij is echt uw held, hè?

‘Carmiggelt is nog steeds de kampioen. Zijn taalgebruik, zijn woordkeuze, zijn opbouw; dat was allemaal zo ontzettend goed. En wat hem ook uniek maakte: hij vertelde verhaaltjes in zijn columns. Dat was zijn handelsmerk.’

Hoe zou u uw columns omschrijven?

‘Jeroen Wielaert, zelf journalist, omschreef ze ooit als een combinatie van scherpte, mildheid en tegendraadsheid. Dat is wel een redelijke constatering. Zoals het ook klopt wat er op Wikipedia over mij staat: dat mijn columns bestaan uit meningen, overpeinzingen, observaties, portretten, herinneringen of verslagen van gebeurtenissen uit het dagelijks leven. Die afwisseling kies ik ook bewust. Het heeft ook geen zin om alleen maar te gaan schelden. Dan is het op een gegeven moment alsof je kogels op een zak zand afvuurt.’

Hoe ver gaat u in uw columns?

‘Ik zoek de grenzen soms op, maar ga er nooit overheen. Althans, in mijn beleving. Er zullen in de loop der jaren ongetwijfeld een hoop mensen boos op me zijn geworden, maar ik kan me in ieder geval niet herinneren dat ik ooit spijt heb gehad van een bepaalde column. Soms denk ik wel als ik het teruglees: dit is niet goed. Maar dan heb ik het vooral over stilistische dingen.’

Mag u van de hoofdredactie alles schrijven?

‘Ik zal vast geen kinderporno mogen promoten, of iets van die strekking. Maar dat wil ik zelf ook helemaal niet. Ze weten met wie ze in zee zijn gegaan. Voor de rest laten ze me volledig vrij in mijn onderwerpkeuze.’

Dus als u Femke Halsema, de burgemeester van Amsterdam die geregeld bij jullie in de krant wordt aangepakt, zou willen bewieroken, dan kan dat?

‘Natuurlijk. Dat is toch juist leuk? Zoals dat ook bij Ajax kan. De Telegraaf wordt – en misschien ook wel terecht – als een soort Ajax-krant gezien. Dan heb ik bijna automatisch de neiging om daar tegenin te gaan.’

‘Als een Zwarte Piet straks iets wordt aangedaan, heeft Akwasi het op zijn geweten’

Toch is er één keer een column van u geweigerd.

‘Klopt, dat was de dag na de Bijlmerramp, in 1992. Ik had toen een column geschreven met een grap erin. De dienstdoende hoofdredacteur van die avond vond dat niet kunnen. Of mij dat boos maakte? In het begin wel. Later begreep ik het ook wel weer. Ik had die column te vroeg geschreven. Dat bleek ook. Twee weken later, toen de emotie grotendeels was verdwenen, werd die column wel meegenomen. Met diezelfde grap.’

Hoe gek was het om uw column ineens niet in de krant te zien?

‘Heel gek. Het was me sinds 1984, toen ik tijdens de Olympische Spelen in Los Angeles op verzoek van de hoofdredactie met het schrijven van columns was begonnen, niet overkomen. Ik schreef zelfs door als ik ziek was. Natuurlijk, zou ik haast willen zeggen. Je bent namelijk nooit te ziek om te schrijven.’

Maar u moet toch wel fit en scherp zijn?

‘Jawel, maar ik denk dan altijd maar aan Jan Hein Donner. Na zijn herseninfarct schreef ie zijn stukjes voor NRC Handelsblad letterlijk met één vinger. En dat waren geweldige stukkies.’

Net als Carmiggelt is Donner inmiddels overleden. Wie vindt u tegenwoordig goed?

‘Zonder twijfel Nausicaa Marbe, onze zaterdag-columniste, die ik trouwens zelf nog van de Volkskrant naar De Telegraaf heb gelokt. Die is zo goed, zo scherp. Ik vind haar misschien wel de beste columnist die we bij De Telegraaf hebben, nee: die Nederland heeft. Al kan Leon de Winter natuurlijk ook wel schrijven, net als John van den Heuvel en Wouter de Winther, onze politieke columnist. En vergeet de columns van Wim Kieft niet, al schrijft hij ze niet zelf. Ik ben er een groot liefhebber van. Net zoals Willem van Hanegem, en eerder Johan Cruijff, zegt Kieft gewoon wat hij denkt. Zo belangrijk. Daarom vind ik het ook jammer dat Ton Boot, de voormalige basketbalcoach, bij ons is gestopt met zijn column. Ook die stak zijn mening nooit onder stoelen of banken.’

En als u buiten De Telegraaf kijkt? Wie vallen u dan op?

‘Sowieso Sylvia Witteman, Bas Heijne en Martin Sommer. En natuurlijk Youp van ’t Hek. Die is natuurlijk helemaal geweldig. Wel een beetje een one trick pony – elke week doet hij hetzelfde: hij verzamelt het nieuws van de afgelopen dagen en geeft vervolgens de personen die daaraan zijn verbonden een geweldige schop onder hun reet – maar wát hij doet is geniaal. Er is geen betere kankeraar dan Youp. Ook omdat hij het heel fijn verwoordt, met originele en goede woorden en termen.’

En u bent een fan van Arthur van Amerongen, die columns voor de Volkskrant en HP/De Tijd schrijft.

‘Uiteraard. Tuur, zoals ik hem noem, is misschien wel de beste polemist van Nederland. Die kan zuigen, man. Die kan ontregelen. Fantastisch. Onze werelden liggen mijlenver uit elkaar, maar we kunnen het uitstekend met elkaar vinden. Samen met hem heb ik zelfs nog twee boeken geschreven: Het Grote Foute Jongens Boek I en II. Een Volkskrant- en een Telegraaf-columnist die samen boeken schrijven: nooit eerder vertoond. Als gevolg van die boeken schrijven we nu ook gezamenlijk een maandelijkse rubriek voor HP/De Tijd, in dialoogvorm. Heerlijk om te doen. Ik stel mij op als een bedaarde boomer, met soms archaïsch taalgebruik. Ik tutoyeer hem ook niet, maar noem hem consequent mijnheer Van Amerongen. Tuur danst er als een nar omheen. We jennen elkaar meedogenloos. Het werkt goed.’

Hoe kijkt u tegen Angela de Jong aan, uw collega bij het Algemeen Dagblad?

‘Ik weet dat velen haar niks vinden. Neem Marcel van Roosmalen. Hoe vaak heeft hij haar inmiddels niet aangepakt? Maar aan die inside-columns doe ik niet mee. Daar heeft De Telegraaf-lezer ook helemaal niks aan. Waarom zou ik ook over iemand van de concurrentie schrijven? Sowieso moeten journalisten niet over journalisten schrijven, vind ik. Dat doe je alleen in uitzonderlijke gevallen. Maar terugkomend op Angela de Jong: ze is wel een fenomeen geworden. Omdat zij ook gewoon zegt wat ze denkt. Dat zag je niet alleen bij die hele discussie over die talkshows, maar ook recent in de affaire-Derksen. Daar nam ze best een goeie positie in.’

Dat deed u ook. Ook u nam het voor Derksen op.

‘Natuurlijk deed ik dat. Want naast dat Derksen helemaal geen racist ís, is die hele discussie totaal op hol geslagen. Wat heeft Derksen nou geroepen? Het is toch veel kwalijker wat Akwasi riep, daar op de Dam? Dat hij in november wel even hoogstpersoonlijk Zwarte Piet op zijn gezicht zal trappen als hij hem tegenkomt. Echt, dat iemand dát zegt, daar kan ik met mijn verstand niet bij. Het is de moeder aller demoniseringen. Als een Zwarte Piet straks iets wordt aangedaan, heeft hij het op zijn geweten. Daarom vond ik het ook echt onbegrijpelijk dat hij kort daarop bij Margriet van der Linden – en later bij Beau, die ik heel graag mag – als een soort van held werd ontvangen en nog een keer de gelegenheid kreeg om het uit te leggen.’

Maakt u dat ook boos?

‘Ik word niet snel boos, maar toen dacht ik wel: doe even normaal, idioot. Helemaal omdat Akwasi zich ook nog eens openlijk durfde af te vragen waar we ons in vredesnaam zo druk om maakten. “Zwarte Piet bestaat niet eens,” riep hij zelfs. Dan denk ik: júllie maken je toch zo druk om die niet-bestaande Zwarte Piet? Wij niet! Echt, dat steekt me zo. Omdat je inmiddels bijna verplicht wordt om dat te vinden. Anders word je direct in een bepaalde hoek geduwd. Daarom heb ik de laatste weken ook enigszins stelling genomen tegen de manier waarop andere kranten over Black Lives Matter schrijven. Een en al mateloze bewondering. Daar mag wel een kritische noot bij, denk ik dan.’

Hoe wordt daarop gereageerd?

‘Heel positief. Neem die column over Derksen. Daar waren de reacties – en dat vond ik heel bemoedigend – overweldigend. En dan heb ik het niet alleen over de hoeveelheid. Ik geloof niet dat ik ooit eerder zoveel reacties heb gekregen. En allemaal dus positief. Zeker 98 procent was het met me eens.’

Dat is niet altijd zo?

‘Nee, doorgaans zitten er ook wel negatieve bij. Vooral op Twitter. Als ik word verketterd, dan gebeurt het daar. Maar dat zie ik niet altijd. Omdat ik er inmiddels een grote muur tussen heb gezet. Ik heb geen zin om mijn leven te laten beïnvloeden door allerlei idioten. Dan halen ze weer, hoe origineel, het oorlogsverleden van de krant erbij. Wat heb ik daaraan? Niks.’

Wat voor types zijn dat dan?

‘De linkse bewegingen. Die kunnen mijn bloed wel drinken. Dat merk ik wel als ik op straat loop. De meesten die me aanspreken zijn fans. Van hen krijg ik dan ook elke keer flink wat veren in mijn reet. Omdat ze het mooi vinden dat ik het durf op te schrijven. Joh, sommigen vinden zelfs dat ik in de regering moet. “Kabinet-Hoogland,” roepen ze dan. Hoe anders zijn de reacties van de mensen uit Antifa-kringen. Als ik die tegenkom, wat gelukkig niet vaak gebeurt, roepen ze meteen dat ik een fascist ben.’

Wat doet dat met u?

‘Niks. Daar moet je als columnist tegen kunnen. Het maakt me dan ook niet bang of zo. Of dat ik denk: weet je wat, de volgende keer schrijf ik maar weer veilig over mijn hond. Wat overigens wel aanslaat. Sylvia Witteman, die veel over haar kat schreef, kan daar alles over vertellen. Zo’n warm onderwerp maakt veel los. Voordat je weet zit je op duizend reacties. Maar dat is natuurlijk niet de manier. Je moet juist kritisch blijven. Op alles en iedereen.’

En dan neemt u de felle reacties maar voor lief?

‘Ja. Neem Thierry Baudet. Ik merk het meteen als ik kritisch op hem ben. Die heeft me toch een zootje trollen achter zich staan, dat is niet normaal. Voordat je het weet, word je op Twitter overspoeld met reacties. Of ze zeggen hun abonnement op. Je mag niet aan hun heilige komen. Maar hoe vervelend dat misschien ook is, het is voor mij absoluut geen reden om me in te houden. Sterker nog, dat moedigt me juist aan om het nog kritischer te volgen.’

Heeft u uw beste column al geschreven?

‘Nee, die moet ik nog altijd maken. Neem die column over Derksen. Daarop kreeg ik weliswaar de meeste reacties ooit, maar dat betekent niet dat het automatisch ook een goede column is. Hij was wel goed opgebouwd, hij liep ook lekker, maar het kan altijd beter. Dat is nu eenmaal een karaktereigenschap van me. Ik ben een perfectionist. Maar de gemiddelde lezer heeft echt niet in de gaten dat ik de helft van de tijd besteed aan het goed plaatsen van komma’s en punten.’

Maar hoe moeilijk is het? Ik kan me voorstellen dat u wel wat druk voelt.

‘Wat ik al eerder zei: je bent er constant mee bezig. Helemaal in de periode toen ik nog elke dag een column schreef. Dat werd echt een way of life. Daarom vind ik het ook niet heel erg dat de frequentie inmiddels is verlaagd naar drie keer in de week.’

Nee?

‘Nee, joh! Sterker nog, toen ik een paar jaar geleden met pensioen ging en de hoofdredactie me vroeg om door te gaan met mijn column, maar dan als zzp’er, stelde ik dat zelf voor. Dat geeft me niet alleen meer rust, maar ook tijd om andere dingen te doen. Daar sta ik niet alleen zo in. Je ziet het ook aan Bert Wagendorp, de vaste columnist van de Volkskrant. Die is niet voor niets van vijf naar drie dagen gegaan. Omdat het schrijven van een column heel tijdrovend is.’

Mensen uit Antifa-kringen roepen meteen dat ik een fascist ben. Dat doet me niks

Over de Volkskrant gesproken: daar wordt al een eeuwigheid een korte column op de voorpagina geplaatst. Zou zo’n prominente plek ook iets voor u zijn?

‘Op de voorpagina? Nee, ik zit zo gebakken aan die vijf honderd woorden van me. Ik moet er daarom niet aan denken dat ik hooguit honderdvijftig woorden kwijt kan. Probeer dan maar eens iets boeiends te schrijven. Dat is moeilijk, hoor. Dat zie je wel aan Paulien Cornelisse die afwisselend met Sander Donkers momenteel de column op de voorpagina van de Volkskrant verzorgt. Ik had al niet zoveel met haar, maar haar stukjes vind ik niet echt bijzonder. In ieder geval niet voor de voorpagina. ’

Kortom, u bent heel blij met de plek die u nu hebt: de rechterkolom op pagina 5.

Ja, maar dat is ook een prominente plek, hoor. Geen idee hoeveel lezers ik precies trek, maar als ik het goed begrijp wordt mijn column mede daardoor goed gelezen. Dus ik ben niet alleen blij met die plek, maar ook heel dankbaar. Ook omdat ik weet dat het zomaar afgelopen kan zijn. Je ziet het aan Nico Dijkshoorn. Die moest ineens weg als columnist bij de Volkskrant. Wat ik overigens niet snapte. Ik moest altijd vreselijk om hem lachen.’

Bent u bang voor dat belletje?

‘Nee hoor. Het feit dat de hoofdredactie elk jaar weer aangeeft dat ze verder met me willen, geeft wel aan dat ze zeer tevreden zijn.’

Inmiddels heeft u zo’n achtduizend columns gemaakt. Wat denkt u? Gaat u de tienduizend halen?

‘Daar ga ik niet van uit. Ik zal weliswaar tot aan mijn dood blijven schrijven. Dit bevalt me namelijk erg goed, ook omdat ik in feite alles kan markeren en over elk onderwerp kan schrijven. Maar tienduizend columns? Dat is wel heel erg veel, hoor. Vergeet niet dat ik binnenkort 70 jaar word. Dan moet ik, met het gemiddelde van nu, nog wel even doortikken.’

Merkt u, nu u ouder wordt, dat u ook beter schrijft?

‘Vind ik wel. Kijk alleen al naar mijn stijl. Zo’n groot verschil met twintig jaar terug. Wat ik de laatste tijd alleen wel merk, is dat ik vaker dezelfde onderwerpen pak. Zo kwam ik er laatst achter dat ik het wel tien keer achter elkaar over corona had.’

Dan toch liever over het gedrag van fietsers in Amsterdam?

‘Ja, daar heb ik in al die jaren ook aardig wat columns aan besteed. Waarom? Omdat ik me daar vreselijk over opwind! Het is gewoon tuig, vaak zonder dat ze het zelf beseffen. En dan die voorrang die ze krijgen. En dan bedoel ik niet alleen in het verkeer, maar ook op bestuurlijk niveau. Ze mogen gewoon alles, die fietsers. Totaal bizar. Het is niet voor niets dat ik met de gedachte speel om daar nog een keer een boek over te schrijven. Ik heb nu toch tijd over.’ 

NIEUWE REVU ONTMOET ROB HOOGLAND

Waar? Op een terras in Egmond, niet ver van zijn woning, waar Hoogland al een eeuwigheid woont. Wanneer? Vlak voordat hij een paar dagen naar Texel gaat. Voor een column? Nee, voor een vakantie. En dat zal wel wennen worden, zegt Hoogland. Voor het eerst in tijden zal hij tijdens de vakantie namelijk géén column maken. ‘Dat wordt dus wel even afkicken.’

Premium
Je hebt zojuist een premium artikel gelezen.

Online onbeperkt lezen en Nieuwe Revu thuisbezorgd?

Abonneer nu en profiteer!

Probeer direct