Edwin Struis

‘Een fenomeen op noppen en de allerbeste ooit’

Sportcolumnist Edwin Struis over de Argentijnse maestro, die in zijn gloriejaren zelfs de wapens van de maffia het zwijgen wist op te leggen met zijn voeten.

Edwin Struis

De anekdote doet het altijd goed op feesten en partijen, zeker bij een wat bedaard publiek. Mijn 17-jarige zoon zou Diego Armando Maradona waarschijnlijk omschrijven als een meelijwekkend en een ietwat verslavingsgevoelig bolletje mens, maar voor mij is de Argentijnse maestro de allerbeste ooit, beter dan Pelé, Cruijff, Messi of Ronaldo. Een fenomeen op noppen dat een middelmatige club als Napoli twee landstitels schonk en het nationale elftal in 1986 bijna eigenhandig de wereldtitel bezorgde, onder meer met het lichaamsdeel dat nu een stuk dichter bij God is gekomen.

Op een mooie zaterdag in juli 1998 stond hij een balletje hoog te houden aan de rand van een zwembad in een hotel in Marseille waar wij als journalisten verbleven in de aanloop naar de WK-kwartfinale tussen Oranje en ‘zijn’ Argentinië. Het balletje ging van voet naar voet, via dijbeen naar schouder en lag even later stil in de nek. Een hele prestatie gezien het uitgedijde lichaam van Pluisje, die we vanaf dat moment beter konden omdopen in Pluis. Toen zijn jongleeract wat al te veel publiek begon te trekken, blies hij de aftocht, maar niet nadat hij onze perstickets van zijn handtekening had voorzien. Dat kaartje is nog steeds de pracht van mijn collectie en zal het altijd blijven.

Voorafgaande aan een Champions League-duel tussen Napoli en Chelsea in februari 2012 zwierf ik door de straten van Napels op zoek naar sporen van het fenomeen. Ik sprak met Bruno, de man die in de Calata San Marco een kleine nering bestierde vol met Napoli-parafernalia. Elke ochtend weer hing hij met bijna devote toewijding het befaamde Napoli-shirt met sponsor Mars voor- en het nummer 10 achterop aan een haakje. Elders in de stad was aan de buitenmuur van café Nilo een heus altaartje gespijkerd waar een ingelijst exemplaar van de voorpagina van Il Mattino van 10 mei 1987 hing, de dag van de eerste scudetto van Napoli. Het was voor het eerst dat een club uit Zuid-Italië de hegemonie van het noorden doorbrak. Als op die dag de Vesuvius tot uitbarsting was gekomen, had niemand het gemerkt. Het feest duurde een volle week. Niemand ging naar z’n werk, zelfs de Camorra legde niemand om. Maar het pronkstuk van de verzameling was een ingelijste haar van de meester zelf, door de bareigenaar persoonlijk van een vliegtuigstoel geplukt waar de halfgod net in gezeten had. De relikwie werd omschreven als capello miracoloso, een wonderbaarlijke haar.

De Napolitaanse herinneringen smaakten ook zoveel zoeter dan de realiteit in die dagen. Zijn trainerscarrière kon niet tippen aan zijn spelersloopbaan en verder viel El Diego steeds meer op door zijn onaangepaste gedrag, compleet met opgestoken middelvingers op ereterrassen en een motoriek die duidde op overmatig gebruik van bepaalde middelen. Die aftakeling leidde ertoe dat hij meermalen oog in oog kwam te staan met de man met de zeis, maar als in z’n beste dagen kon hij die tackles altijd weer ontlopen. Dat ie de zestig haalde, was al een wonder op zich, maar nu was er geen ontkomen meer aan.

Ouder worden is een groot goed, maar gaat gepaard met één flink nadeel: je jeugdidolen vallen een voor een om. In 2014 Eusébio, twee jaar later Johan Cruijff, in 2019 Piet Huijg en in dit jaar eerst Rob Rensenbrink en nu Diego Maradona. Gelukkig leeft Dries Boszhard nog.

Column
  • ProShots