In de inleiding van Sneijder schrijf je over Wesleys huidige status: ‘Het is tegenwoordig meer boulevardpers dan voetbaljournalistiek.’ Had jij het gevoel dat je Wesley Sneijder moest rehabiliteren?
‘We hadden beiden het gevoel dat zijn sportieve prestaties meer over het voetlicht moesten komen. De voetballer Sneijder is dezer dagen een beetje ondergesneeuwd geraakt, ook door eigen toedoen. Maar als je in het buitenland komt met Wesley, gaat het niet over Wesley en Yolanthe, maar over de topvoetballer Wesley. In landen als Italië vallen ze bijna flauw als ze hem zien, daar is hij een legende, een grootheid: daar zien ze de man die bijna alles heeft gewonnen wat er te winnen valt. Hij wordt tegenwoordig zelfs belachelijk gemaakt als een dik mannetje dat vooral graag stapt, terwijl hij recordinternational is. Bovendien is hij een uitstekende analist, dat zou hij bovendien zowel in het Engels, Spaans, Italiaans als Nederlands kunnen doen.’
Analist: laat dat nou net een vak zijn waar hij met enorm dedain over spreekt in het boek. ‘Als het echt heel slecht met me gaat word ik wel voetbalanalist. Dat is tegenwoordig een vak. Wedstrijdje kijken, aanschuiven in de studio, meninkje geven.’ Wedstrijdje, meninkje: dat klinkt niet als zijn gedroomde baan.
‘Dat klopt. Dat is nergens voor nodig: het is een goed vak, dat je betrokken houdt. Ik had hem gisteren nog in de studio als gast tijdens mijn online talkshow voor Voetbal International, waar hij uitstekende analyses gaf, vol liefde en passie. Maar zo gauw je dat gaat pushen, dat hij dat meer moet doen, zet hij zijn hakken in het zand. Dan is het opeens: “Zeg hallo, kale gek, ik bepaal zelf wel wat ik ga doen.” Wat veel oudsporters moeilijk vinden in het begin, is dat ze in die positie hun mening moeten geven over oud-collega’s. Wim Kieft vond dat in het begin ook lastig. Het voelt oncollegiaal en niet loyaal, en die schroom moet je wel overwinnen. Dat is kennelijk nog te vroeg.’
Hij komt in het boek niet over als iemand met wie het makkelijk afspreken is. Hoe verliep jullie samenwerking?
‘Hartstikke prettig, maar niet zo ideaal als het ging om hem op bepaalde tijdstippen aan een tafel te krijgen, of te houden. Hij heeft een drukke agenda, zeker ook in zijn hoofd. Hij heeft nogal eens de neiging een afspraak af te zeggen of te verplaatsen. En als de afspraak doorgaat, is de boog maximaal dertig minuten gespannen. Dan vindt hij het wel genoeg geweest voor die dag. Ik had een keer een afspraak met hem om 14.30 uur in Utrecht, maar toen kreeg ik een opeens een berichtje dat hij toch een andere afspraak had die dag, met zoals altijd de toevoeging “maatje”, “vriend”, “amigo” of “gozer”. Ik vroeg wat die andere afspraak dan was. “Lekker vissen met mijn broer. Is het schitterend weer voor.” Ik vroeg waar dan. Het AmsterdamRijnkanaal. Daar ben ik hem gaan zoeken, en toen ik ze had gevonden, ben ik naast hem gaan zitten. Een buitengewoon prettige middag, maar het vult niet meteen een boek.’
Sneijder kon zich ook handhaven op het moment dat hij het nachtleven meer frequenteerde dan het trainingsveld
Als hij het over zijn tweede jaar bij Real Madrid heeft, zegt hij: ‘Ik speelde nog wel veel, maar minder goed en scherp, minder geconcentreerd. Mijn houding was Real Madrid-onwaardig. (...) Ik liep minder, verbloemde veel met mijn techniek en mijn traptechniek. Ik dacht ook dat niemand het doorhad.’ Ook wel de tragiek van iemand met heel veel talent: je hebt dan niet meteen veel inzet nodig.
‘Dat is ook mijn stokpaardje: ik heb het zelf in al die jaren moeten hebben van hard werken. Er zijn mensen in dit vak met aanzienlijk meer talent dan ik. Ik ben nooit een Mart Smeets geweest, die ook hard werkt, maar wel een natuurtalent is. Ik moest vooral zorgen dat ik altijd mijn huiswerk deed en overal aanwezig was. Iemand als Van Bommel heeft het bijvoorbeeld altijd moeten hebben van hard werken. Maar dat is ook een talent, hard kunnen werken. Zelfdiscipline. Sneijder is ook een natuurtalent. Maar vergeet niet dat zijn leven jarenlang in het teken heeft gestaan van niets anders dan voetbal. Vanaf zijn tiende draaide zijn leven, en ook dat van de rest van het gezin-Sneijder, zeer intensief om alleen maar voetbal. Hij kwam heel jong bij Ajax, en toen al moest alles wijken voor het slagen. Maar dat succes was vervolgens zo enorm, dat gemakzucht inderdaad op de loer kan liggen. Hij kon zich ook handhaven op het moment dat hij het nachtleven meer frequenteerde dan het trainingsveld. Het bijzondere is wel dat hij na Real naar Internazionale is gegaan, waar hij een ongelooflijk sterke periode heeft gekend. Als hij constateert dat hij een slecht jaar heeft gehad en wakker wordt, kan hij zich wel weer opnieuw oprichten: het is een ongelooflijk weerbaar ventje.’
Wat is in jouw ervaring de meest elegante route voor een oud-topsporter?
‘Er zijn er meerdere. Demy de Zeeuw, een tamelijk introverte jongen, heeft er voor gekozen om vooral buiten de sport zijn brood en zijn sporen te verdienen. Marco van Basten vroeg zich af wat hij als trainer eigenlijk toevoegde, ook omdat hij als voetballer zelf altijd heel kritisch was op zijn trainer. Die voelt zich nu als analist als een vis in het water. Kieft heeft dat ook gedaan. Ik heb Wesley vaak gevraagd naar zijn zwarte gat, naar het missen van het voetballeven. Hij mist het niet, zegt hij dan steeds. Als je alles doet voor het voetballen, je al je hele leven obsessief bezig bent met niets dan trainen, trainen, wedstrijdje, weer trainen en trainen, dan kan ik me voorstellen dat het niet meevalt daar opeens zonder te zitten.’
In je boek zegt hij over de trainingskampen: ‘Verveling is het grootste probleem. Vooral de langdurige trainingskampen zijn saai. Twee keer per dag trainen, in de middag rusten, je mag het hotel niet uit.’ Dat heb jij in je tijd als perschef van het Nederlands elftal van dichtbij meegemaakt. Inderdaad: saai?
‘Het is een rustig en geregeld leven. Ik vond dat heel prettig, en de meeste voetballers ook, dat weet ik zeker, ondanks hun klachten dat het saai en vervelend zou zijn. Als je moet toeleven naar een grote prestatie en openstaat voor de verleidingen des levens is het gewoon heel prettig als je heel structureel leeft. Zeker tijdens EK- en WK-periodes is het vrij ideaal als je kunt uitrusten, goed wordt verzorgd en alles voor je wordt geregeld. En je mag inderdaad het hotel niet uit, maar over wat voor opoffering hebben we het dan? Als de vraag is: kan dit niet gecombineerd worden met leuke dingen, dan is het antwoord: nee. En natuurlijk, de eenzaamheid en het gebrek aan echt contact met je familie, lijfelijk contact met geliefden, de heimwee: ja, dat is er natuurlijk wel, dat wordt weleens onderschat. Dat is ook de reden dat tijdens die trainingskampen Wesley en ik vaak al om 07.30 uur samen aan de koffie zaten: dan waren we wel klaar met de nacht.’
Een van de manieren om de tijd te doden: pokeren. Je beschrijft de bedragen waarvoor werd gepokerd in je tijd als perschef van Oranje. Patrick Kluivert stond op een gegeven moment voor 30.000 euro in het rood. Een modaal jaarsalaris.
‘Ik was nooit een voorstander van die pokerspelletjes. Ik wist niet om wat voor bedragen het ging, maar ik was niet achterlijk. Er lagen lucifers op tafel, ik wist natuurlijk wel dat elke lucifer voor een bedrag stond. Als je multimiljonair bent, kan het je misschien niet schelen als je op één dag duizenden euro’s verliest, maar er spelen ook jongens mee die dat niet zijn, die net beginnen, en die toch mee willen doen. Ik vond daar veel risico’s aan zitten. En dat bleek wel: met bijvoorbeeld Kluivert is dat uit de hand gelopen. En je kunt, in mijn positie toen, mensen wel uitleggen dat absolute topvoetballers alles doen en alles laten voor hun vak en dat daar andere bedragen in omgaan, maar 50.000 euro verliezen met een kaartspelletje; dat begrijpt echt niemand. Maar goed: ik heb de meeste voetballers ook gewoon zien dammen, schaken of videospelletjes zien spelen, zonder lucifers. Maar Wesley heeft dat mateloze zeker in zich, en hij heeft dat geld natuurlijk ook zélf verdiend met voetballen.’
Een paar jaar geleden verscheen je boek Terug Naar Hilversum, over vijftig jaar voetbalverslaggeverij, en je liefde voor het voetbal. Daarin ging het juist om de romantiek van de sport. Bestaat die nog?
‘Ik vond mezelf een heel erg goede amateurvoetballer. Wat niet waar was, maar ik vond het wel. Ons ultieme samenzijn thuis was een avond rond de tafel, voor een tv met een voetbalwedstrijd, met chips en pinda’s en cola. En dat vind ik nog steeds. Juist die romantiek is wat me zo in Wesley aanstaat, hij heeft die enorme clubliefde ook. Die gaat ook op zaterdag naar Achilles ’29 in Groesbeek tegen DHSC. Voor 23 toeschouwers. Veel profvoetballers hebben dat gelukkig nog steeds, dat ze diep in hun hart ook die amateur zijn gebleven. Toen ik begon bij het Nederlands elftal ontdekte ik dat op maandag, als de spelers bij elkaar kwamen uit alle windstreken, ze allemaal de regionale kranten wilden lezen, op zoek naar de uitslagen van hun oude clubs in hun amateurtijd. Als die jongens niet in die wereld van idiote geldbedragen waren terechtgekomen, hadden ze ook gevoetbald, maar dan bij de amateurs. En ze staan op zaterdag met hun kinderen ook langs het veld.’
Je benadrukt in je boek dat Wesley uit de Utrechtse volkswijk Ondiep komt. Is dat cruciaal?
‘Die achtergrond is nooit uit hem weggegaan. Hij erkent een baas, maar blijft ook de baas over zichzelf. Tijdens de coronacrisis ontdekte hij dat er ook in zijn eigen oude wijk nog veel armoede bestaat. Toen heeft hij met zijn broer een soort voedselbank opgericht en pakketten rondgebracht. En toen dat rond ging zingen en de redactie van Jinek vroeg of hij er in de uitzending over wilde praten, wilde hij dat niet: daar ging het hem niet om. Ik ben veel met hem in Ondiep geweest, en daar voelt hij zich het meest op zijn gemak, nog steeds.’
Er zit ook een rauwere kant aan die achtergrond. In zijn biografie van Badr Hari schrijft journalist Jens Olde Kalter dat Badr Hari heeft geprobeerd Wesley meer alimentatie te laten betalen, toen hij bevriend raakte met zijn ex-vrouw. Vervolgens gingen Sneijders vrienden bij Hari langs, en daarna verviel het ‘verzoek’.
‘Dat heb ik zelf niet gehoord of meegemaakt, maar ik geloof het onmiddellijk. De wereld van zijn jeugdvrienden is echt een andere wereld dan de wereld waar ikzelf in ben opgegroeid. Waarin naast hartelijkheid ook loyaliteit een belangrijke rol speelt, en waarin je, denk ik, inderdaad maar even hoeft te bellen als je in de problemen zit.’
Er zit een fraaie uitdrukking van een generatiekloof in je boek: je hoopt op ‘plakboeken’ van Wesley, voor je research. Maar die heeft hij niet. Vast wel een cloud vol foto’s, maar geen plakboeken.
‘Die had ik vroeger zelf wel, samen met mijn broer. Maar Wesley inderdaad niet. Wesley leeft in het heden. Hij heeft ook geen enkele neiging om terug te blikken op zijn gloriedagen, om stil te staan bij hoe goed hij was. Het nadeel is, vooral voor mij: hij herinnert het zich ook niet, het is gewoon kwijt. Dat komt misschien ook omdat hij anders naar wedstrijden toeleefde dan veel andere voetballers. Met veel minder zenuwen, met veel meer vertrouwen. Je hoefde hem zeker niet te kalmeren voor de wedstrijd, hij was er zelf al van overtuigd dat het goed kwam.’
In 2003, schrijf je, was de verhouding tussen het Nederlands elftal en de media zeer gespannen. Veel spelers besloten toen de pers te boycotten. Zou jij ze dat hebben geadviseerd?
‘Nee. Als je het niet eens bent met een verslaggever, moet je gewoon zeggen dat een vraag nergens op slaat, en je argumenten geven. Grijp je kans! Ga er zitten en vertel wat je vindt. Ik vind een boycot vaak een armoedig wapen. En natuurlijk, veel voetballers waren die interviewtjes spuugzat, maar als ze ernaartoe gingen, deden ze gewoon hun werk en vertelden ze hun verhaal. Ik heb ze nooit mediatraining hoeven geven.’
Vond jij het lastig, zelfs als journalist, om als perschef aan de andere kant te staan?
‘Ik moest enorm wennen aan het spanningsveld, daar had ik echt last van. Als je dan weet en van dichtbij hebt meegemaakt hoe die spelers er echt álles voor hebben gedaan en ze verliezen een WK-finale, en dan komt er een verslaggever die geen vraag stelt, maar gewoon stelt: “Jullie speelden te hard”, dan zou ik nu zeggen dat die geen enkel empathisch vermogen had, maar toen vond ik het gewoonweg een boerenlul. Ik ben zelf nooit de bikkelharde, nietsontziende verslaggever geweest – dat zit niet in me. Ik was het niet altijd met journalisten eens, hoorde weleens vragen die ik écht kutvragen vond en zei dat dan ook, maar ik wist wél wat ze nodig hadden voor een goed verhaal. En tegelijk voelde ik me erg betrokken bij het elftal. Het is tien jaar goed gegaan, maar leverde weleens spanning op. Bert Maalderink, die ik zelf had aangenomen bij de NOS, zei op een gegeven moment tegen me: “Ik werk niet meer voor je.” En daar had hij gelijk in, dat was een goede opmerking.’
Waar is die weerzin van veel voetballers tegen de pers op gebaseerd? Op het niveau ervan? Of is het überhaupt een weerstand tegen het idee je te moeten verantwoorden?
‘Ja, dat laatste ook. Het is een groepsgevoel, elkaar injecteren met termen als “persmuskieten” en andere clichématige dooddoeners. En ook het gevoel dat een deel van die pers te weinig doet om zijn vak serieus te nemen. Ook daar hadden ze gelijk in. Maar al die tien jaar lang, tot de laatste dag, hadden ze het allemaal, ook Louis van Gaal, tegen mij over “je vrienden van de pers”. Dat vond ik soms niet leuk, want ik voelde me tegelijk één van hen. Ik moest van de spelers altijd hun interviews ter autorisatie lezen. Dat deed ik nooit. Ik was niet bij het gesprek, en je weet toch zelf wat je hebt gezegd? Van Gaal keek die interviews dan zelf weer na. Met potlood erbij, alles corrigeren wat niet klopte.’
Van Louis van Gaal kan ik zijn gekke kanten verdragen, omdat er zoveel goede tegenover staan
Je haalt een anekdote over Van Gaal aan in je boek. Een diner na Nederland-Brazilië, de laatste wedstrijd op het WK van 2014, die hij afsluit met een groot aantal kleine speeches: voor iedere speler één. Wat zegt dat over Van Gaal?
‘Ik ben niet objectief over Van Gaal, omdat hij mij in al die jaren heeft overtuigd van zijn kwaliteiten. Dus zelfs zijn gekke kanten kan ik verdragen, omdat er zoveel goede tegenover staan. Hij heeft zich altijd verdiept in zijn spelers, in elk facet van ze, tot en met de namen van hun vrouwen en kinderen. Alles houdt hij bij, alles weet hij van ze, uit zijn hoofd. Zijn empathisch vermogen en zijn geheugen zijn enorm. Die speeches bij zo’n diner horen bij hem: in zijn belevingswereld begin je samen aan iets, daarna kan er van alles gebeuren, en tot slot rond je het af. Je heet mensen welkom, en op het eind laat je ze ook weer netjes naar buiten. Je zet ergens een punt achter, en dit was zijn punt. Het is natuurlijk ook een heel sentimentele man, en al die speeches gingen op zijn Van Gaals – waar je tegen moet kunnen. Wesley heeft hij enorm aangepakt in mijn jaren bij het Nederlands elftal, elke dag opnieuw. Ik heb hem weleens gevraagd of dat vandaag even wat minder kon. Nee, vond hij. “Is hij fit dan?” Zijn persconferenties waren ook altijd fantastisch, zeker die in Brazilië, 58 minuten van de zestig. En dan kreeg hij op het eind een vraag die hem niet beviel, en dan schoot hij twee minuten uit zijn slof, en die twee minuten zag je op tv. Zo zonde. Dat was mijn eeuwige strijd in die tijd. Johan Derksen zei weleens: “Kees moet nu opstaan en zeggen dat hij zijn kop moet houden.” Dat is natuurlijk niet de functie van een perschef, dat is onmogelijk. Maar ik voelde me er soms wel heel ongemakkelijk bij. Dat zei ik dan ook tegen hem.’
Wat zei hij dan?
‘Dan zei hij: “Ja. Ja.” Dat vond hij ook prima, dat ik me zo voelde. Haha! Louis is een perfectionist en vindt zichzelf dan ook echt een vakman. En hij vraagt zich van sommige journalisten af op basis van welke bewezen expertise ze hem een bepaalde vraag mogen stellen. Dat vragen meer trainers en voetballers zich weleens af, alleen Louis doet het hardop. Ik wilde soms dat ik er niet bij was. Maar dat was ik wel.’
Jij hebt ooit een Amerikaanse tv-ploeg rondgeleid langs Nederlandse voetbalvelden. Om te tonen hoeveel het er zijn, hoe verweven voetbal is met de Nederlandse cultuur. Maak je je zorgen over de bestendigheid daarvan in deze coronatijd?
‘Enorm. Voor honderdduizenden jongens en meisjes is dat álles. Ik ben zelf ook opgegroeid in de sportkantine, die nu dicht is. Ik wil er niet hoogdravend over doen, maar zo’n naar bier stinkende kantine is een sociaal bindmiddel. Als dat allemaal wegvalt, heeft dat een enorme impact op ontelbare mensen die elke week vier keer naar zo’n voetbalclub, maar ook hockeyclub, gaan. Die bonken dan met hun kop tegen de muur.’
NIEUWE REVU ONTMOET KEES JANSMA
Wanneer? Op een maandagochtend om 11.00 uur.
Waar? Bij Jansma thuis, in Doorn.
Iets genuttigd? Thee. Verder nog iets? Kees’ zoon Ruben komt even binnen, hij krijgt zoals alle scholieren vooral les online. Zijn recensie van de les van vandaag: ‘Wat een geneuzel.’
Online onbeperkt lezen en Nieuwe Revu thuisbezorgd?
Abonneer nu en profiteer!
Probeer direct- ANP