Orlando (I)
‘Hey gast, echt hoor, je gaat mij toch niet verbieden om een chick op mijn kamer binnen te laten of wel dan?’ roept bewoner Orlando op geïrriteerde toon. Hij houdt zijn badjas met beide handen dicht. Als hij even loslaat, zie ik de grote tatoeages die zijn donkere borstkas sieren. Orlando kijkt in de rondte naar de andere bewoners in de hoop dat sommigen hem bij zullen vallen. Die kijken echter geschrokken en timide voor zich uit.
Teamleider Peter leunt met zijn rug tegen het kookeiland en staart naar de beschadigde punten van zijn schoenen. ‘Jongens, het is even niet anders. We zullen moeten roeien met de riemen die we hebben. Vanaf vandaag is er geen bezoek toegestaan, onderling houden we anderhalve meter afstand en het is heel belangrijk... dat je constant je handen wast.’
Peter hapert wat. Vlak voor hem zit een Colombiaanse man half-lachend te gebaren naar degene aan de tafel naast hem. ‘Hey, joehoe, Jean, let je ook even op?’ Jean lijkt niet door te hebben dat hij de bijeenkomst stoort met zijn dronkenmans-gewauwel, Peter begint zich te ergeren.
‘Als een van de medewerkers corona krijgt, is de kans groot dat er meer mensen besmet zijn en niet kunnen werken. We gaan daarom het team in tweeën splitsen. De zorgcoördinator en de trajecthouders zullen na vandaag thuis gaan werken. Pas als er mensen ziek worden, zullen zij op de groep komen werken.’
Jullie zitten lekker thuis bij je man of vrouw en kunnen de hele dag Netflix kijken. Wij zitten hier in dit stinkhol
Een van de bewoners die ik begeleid, kijkt mijn richting uit en kijkt dan weer weg. Hij trekt zijn capuchon over zijn hoofd en zakt onderuit op zijn stoel. ‘Jullie kunnen je trajecthouder gewoon bellen als er iets is, we doen ons uiterste best om trajecten gewoon door te laten lopen.’ Ik maak een gebaar van een telefoon aan mijn oor naar de man met zijn capuchon en knipoog. ‘En de dagbesteding?’ vraagt een bewoonster achterin de zaal. ‘Deze is ook per vandaag gesloten. Dit geldt ook voor de afspraken bij de verslavingszorg, de psychiater en de reclassering, die gaan allemaal niet door.’
‘Dus ik hoef niet naar m’n taakstraf?’ vraagt Orlando bijna verrukt.
‘Nee, je kunt ook niet naar je taakstraf. We moeten zoveel als mogelijk binnen blijven! Vanavond zal er een persconferentie zijn op tv.’
Er is rumoer ontstaan. Verschillende bewoners zijn bezig met een taakstraf en uiten hun blijdschap dat zij voorlopig niet hoeven te schoffelen in de frisse voorjaarswind. Ze geven elkaar een boks. ‘Lekker man, ik ga weer mijn bed in!’
Dani
‘Mijn psych wil beeldbellen, maar mijn scherm is stuk,’ zegt Dani. Er valt een stilte. ‘Mijn broer zou kijken of hij een nieuwe voor me kan fiksen. Die heeft het trouwens echt druk, man. Al die restaurants hebben hun fruit en groente naar zijn stichting gebracht, hij staat de hele dag te sorteren. Ik kan niet helpen met die wond op mijn klauwen.’
‘Heb je je handen misschien te veel gewassen?’ vraag ik.
‘Nee, ik heb dit zo vaak en het doet echt pijn, man. Ik kan niet naar de huisarts, ze houden geen spreekuur. Ik ben zo boos op dat wijf! Snapt zij nou niet dat ik door de grond ga en echt een arts moet spreken? Ze hing zo op! Toen was mijn beltegoed op en kon ik niet meer bellen. Kutwijf!’
Ik zucht. Het heeft geen zin om uit te leggen dat alle zorg is stilgelegd, dat zijn wond moet wachten. ‘Wanneer ben je er weer?’ vraagt hij terwijl ik hoor dat hij een sigaret aansteekt.
‘Ik weet het niet Dani, voorlopig moet ik thuiswerken.’
Collega met corona
Mijn mobiel trilt onafgebroken, het ene na het andere appje komt binnen. ‘Ze gaan hem nu in coma brengen, we kunnen nog even bellen voordat ze dat gaan doen...’ De haren op mijn armen gaan overeind staan. Snel lees ik de berichtjes in de groepsapp. Dat onze collega corona had wisten we, ze voelde zich vooral heel grieperig. Het hele gezin moest in quarantaine. Dat haar man het nu ook heeft en hij steeds slechter wordt, is nieuws. Ik weet niet goed wat ik moet zeggen en stel via de app de verkeerde vragen. Mijn collega appt dat ze er niet goed over kan praten en dat ze ervoor naar de psycholoog gaat. Een golf van medelijden overvalt me.
Orlando (II)
‘Jullie hebben ons gewoon in de steek gelaten,’ zegt Orlando als het me eindelijk lukt hem aan de lijn te krijgen. ‘Jullie zitten lekker thuis bij je man of vrouw en kunnen de hele dag Netflix kijken. Wij zitten hier in dit stinkhol, bang dat een van de bewoners corona mee naar binnen neemt! Die viespeuk aan het einde van de gang neemt allemaal vuilnis mee naar binnen en niemand doet er wat aan! Ik ben in staat om de hele zooi hier in elkaar te trappen! Rot toch op met je corona!’
Meer dan luisteren en moed inpraten, kan ik niet. Als ik ophang, bel ik zijn toezichthouder van de reclassering om te overleggen of er een mogelijkheid is om deze man wat meer contactmomenten te geven. Op de achtergrond hoor ik gekrijs van kinderstemmen. ‘Sorry, sorry, ik krijg ze niet rustig. De school is dicht en de oppas durft ze niet te nemen.’
‘Kan je misschien even naar een andere ruimte lopen zodat ik je kan verstaan?’
‘Sorry Steph, we wonen bij mijn moeder in, er is geen andere ruimte om even rustig te kunnen zitten.’
Het lukt me niet geconcentreerd te blijven. ‘Het klinkt wat raar, maar kan ik je anders vanavond even bellen, als ze op bed liggen?’
Voordat ik er erg in heb, klemt hij zijn hand om de keel van alfred en zet hem tegen de muur. ‘Orlando! laat los!’ schreeuw ik
Als ik ’s avonds in bed lig, voelt het niet goed. Het hele thuiswerken, de bewoners niet zien, het feit dat ik in de zorg werk en nu gedwongen thuiszit. De groepswerkers die het zo zwaar hebben met vijftig bewoners in huis die nergens heen kunnen en de bewoners zelf die er niks van begrijpen. Die boos zijn en zich in de steek gelaten voelen. Ik app met mijn leidinggevende. ‘Laten we het zo doen, twee dagen thuiswerken, twee dagen op locatie,’ stelt hij voor Ik slaak een zucht van verlichting. Ik weet dan nog niet hoe vreemd het zal zijn om slechts met twee anderen in de intercity te reizen. Ik stuur mijn moeder een selfie met op de achtergrond een volledig leeg Centraal Station.
Japie
Bij de voordeur staat een dispenser met handalcohol. Op de grond zijn looprichtingen aangegeven. Voor de kantoren staat met grote letters dat we 1,5 meter afstand moeten houden. Collega’s lopen met handschoenen aan door het gebouw. Overal staan f lacons met ontsmettingsmiddelen. Het kookeiland is afgezet met afzetlint zodat er maar één persoon tegelijk achter het fornuis kan staan. ‘Naar achteren, naar achteren!’ hoor ik een van de medewerkers zeggen. Voor haar staat Japie. ‘Geef me gewoon de telefoon, zeik niet zo,’ roept hij driftig. ‘Pardon? We moeten ons aan de afstandsregels houden, zei ik!’
Ik zie dat ze boos wordt. Ze vraagt met stemverheffing of Japie wel begrijpt dat ze haar kinderen en haar kleinkinderen al weken niet mag zien. Dat ze doodsangsten uitzit omdat ze afhankelijk is van het openbaar vervoer om hier te komen. Dat ze alles, maar dan ook alles doet om zich aan de maatregelen te houden zodat ze niet ziek wordt. Ik zie haar lip trillen en neem het van haar over. ‘Je hebt haar gehoord, laten we een beetje rekening houden met elkaar, doe een stapje naar achteren!’
‘Achterlijk teringwijf! Ik hoor de hele dag niks anders dan: “Ga achteruit. Hou afstand!”’ Japie gaat onverstoorbaar verder. ‘Ik word behandeld als een of andere melaatse! Alles is dicht. Ik was net lekker op weg met mijn therapeut en nu kan ik tegen een beeldscherm aan gaan zitten lullen tegen een eikel die vraagt: “En hoe voel je je daar nou bij?”’
Terwijl de aderen in zijn nek opzwellen en de koffie over zijn beker gutst, zie ik dat er consumptie uit zijn mond spat. Onwillekeurig zet ik een stapje naar achteren. Ik zie dat hij het ziet. Met volle kracht gooit hij zijn mok stuk op de grond en beent de huiskamer uit. Gefrustreerd kijken mijn collega en ik elkaar aan. Jean, die al die tijd in een hoekje aan een tafeltje zat, staat al met een bezem in zijn hand om de scherven bijeen te vegen.
Orlando (III)
‘Je moet echt even komen, ik krijg Orlando niet aan zijn verstand dat hij echt geen bezoek binnen mag laten,’ vraagt collega Alfred. Ik hoor Orlando van ver al roepen. ‘Wat moet jij nou vieze vuile flikker, denk je dat jij het hier voor het zeggen hebt, of zo?’ roept de grote donkere man naar Alfred. Voordat ik er erg in heb, klemt hij zijn hand om de keel van Alfred en zet hem tegen de muur. ‘Orlando! Laat los!’ schreeuw ik, terwijl ik met mijn volle gewicht aan zijn arm ga hangen. Een van de bewoners die langsloopt, doet zijn best om Orlando naar achter te trekken, waarna hij Alfred opeens loslaat. De lucht vibreert als hij wegbeent. Alfred belt 112 terwijl ik andere bewoners vraag asjeblieft door te lopen naar de huiskamer. Nog voordat de politie komt, verlaat Orlando met een hels kabaal het pand, het meisje dat bij hem was in zijn kielzog.
‘Nee, we kunnen echt geen nieuwe daklozen aannemen wegens de maatregelen,’ zeggen collega’s van de dag- en nachtopvang. Gefrustreerd geef ik aan dat hij hier ook in de opvang zat en we dezelfde maatregelen hebben. Dat hij niet bij ons kan blijven. Toch nemen ze geen nieuwe cliënten aan. Hij kan zich melden bij een sporthal waar ze de mensen van de straat een veldbed aan kunnen bieden. Met een beginnende hoofdpijn hang ik op terwijl ik taxerend naar mijn collega kijk die over zijn keel blijft wrijven. ‘Gaat het?’ vraag ik toch maar. Stoer knikt hij, maar ik kan zien dat het niet zo is.
Christel
‘Als ze hoesten of verhoging hebben, moeten we bellen met het coronateam. Dan komen ze diegene halen en brengen ze hem of haar naar de ziekenboeg.’
‘Echt?’ vraag ik verbaasd.
‘Ja joh, die locatie was nog maar net helemaal leeggehaald, ze hebben zoveel als mogelijk alles teruggebracht en een team neergezet met verpleegkundigen van alle locaties. Die werken daar samen met studenten geneeskunde die nu niet naar school kunnen. Als er een bewoner van een locatie verdacht wordt van corona wordt diegene daar in quarantaine gezet en getest door de GGD. Zijn ze niet ziek dan komen ze weer terug.’
Het gehuil van Christel gaat over in gejammer. Het voelt zo onnatuurlijk om haar niet te troosten. ‘Wil je een knuffel of ben je bang voor corona?’ vraag ik dan toch maar
Een van de bewoonsters heeft het gesprek opgevangen en voegt eraan toe: ‘Geloof me, dat is geen pretje. Ik heb er nu drie keer gezeten, met mijn COPD dachten ze steeds dat ik corona had. Ze douwen die staaf ook elke keer verder in je neus.’
Als ik bij de roodharige Christel aanklop, doet ze open in haar badjas. Een zure lucht komt me tegemoet, op haar bureau staat een kom braaksel, daarnaast ligt een doosje medicatie. ‘Het spijt me zo,’ zegt ze. ‘Wat is er gebeurd?’ vraag ik met zachte stem terwijl ik ga zitten. ‘Ik stond al zolang droog, kijk!’ Christel laat de sleutelhangers van de AA aan haar sleutelbos zien. ‘En door die klote corona... Kijk wat er van komt. Ze wijst op de kom. Er wordt aangeklopt, als Christel opendoet, kan ik nog net zien dat een medebewoner haar een zakje wiet toeschuift en sterkte wenst. ‘Nergens was nog medicatie tegen de trek te verkrijgen, de apotheek zei me dat ze het niet meer konden bijbenen.’
Tranen lopen over haar wangen. Er wordt weer aangeklopt. Een medebewoonster met een pak wijn in haar handen. ‘Doe maar niet, ik wil niet dat je Christel nog alcohol geeft, ze is gestopt!’ zeg ik onvriendelijk. Beschaamd druipt de vrouw af. Het gehuil van Christel gaat over in gejammer. Het voelt zo onnatuurlijk om haar niet te troosten. ‘Wil je een knuffel of ben je bang voor corona?’ vraag ik dan toch maar. Christel grijpt me vast. Ik voel haar lichaam schokken. ‘Ik begin gewoon weer opnieuw, ik heb wat antitrekpillen kunnen kopen van die gozer verderop. Die heeft ze toch niet nodig!’
Pierre
Een mail plopt op: ‘Graag bieden wij uw cliënt P. Pinaty de woning aan de Pallatastraat 3 aan. Wegens de coronamaatregelen is het niet toegestaan om mensen mee te nemen naar de sleuteloverdracht.’
Ik voel dat mijn hart sneller begint te slaan. Snel print ik het plattegrondje uit en ren naar de kamer van Pierre. ‘Pierre?’ roep ik. Verderop gaat een deur van de doucheruimte open. Stoom vult de gang. ‘Je hebt een woning!’ floep ik eruit. ‘Echt? Echt waar?’ Ik zie zijn ogen vochtig worden. Drie dagen later staan we in de woning. In mijn hand een brief met alle voorschriften die we in acht moeten nemen wegens corona. Als niemand kijkt, pakt Pierre me vast en zwiept me in de rondte. ‘Pierre, corona, stop!’ roep ik en sla hem op de schouders. Hij knipoogt.
Myra
‘Ik wil jullie vragen of je een mondkapje wil dragen,’ zegt Peter op een maandag tijdens het ochtendoverleg. ‘Echt?’ Even ben ik gechoqueerd. Mijn collega schudt wat met haar hoofd. ‘Het is wel van het ene uiterste naar het andere, hè,’ hoor ik haar murmelen. Vanbinnen moet ik moeite doen om niet te gaan huilen. Ik ben al zo slechthorend, en nu moet ook nog eens iedereen een mondkapje gaan dragen? ‘Dat moet voor jou echt niet te doen zijn,’ lijkt iemand mijn gedachten te lezen.
Omdat de toezichthouders van de reclassering nog steeds thuis moeten werken, staat er een videocall gepland tussen toezichthouder Puck, bewoonster Myra en mij. ‘Sorry jongens, sorry, ik heb het zo druk, ik moet nog even wat pakken.’
Het beeldscherm van Puck schudt heen en weer, bewoonster Myra en ik zien meubels, een deel van de keuken en een klok die niet op tijd loopt. ‘Ah, hier ben ik dan. Hihi, ik moest nog even wat afronden.’ Puck is in beeld met kleine twinkelende oogjes en een verhit hoofd. Zou ze vergeten zijn haar achtergrond af te schermen, denk ik bij mezelf. Rechtsboven zie ik Myra, op haar bed in de opvang, met een shaggie in haar mondhoek. Linksboven zie ik Puck, in haar volle woonkamer, thuis aan het werk. Achter mij loopt mijn kat door het beeld. Als Puck een slok koffie neemt, zien we een mok met afbeeldingen van vissen. ‘Ja jongens, neem het me niet kwalijk, ik heb wat met vissen. Kijk.’
De reclasseringswerker laat servies, hangers en een kleed met vissen zien. Het voelt intiem en ik zie dat Myra haar ogen uit kijkt. In haar scherm zien we opeens een foto van haar dochter. Er ontstaat een gesprek van mens tot mens dat op kantoor niet zo snel zou plaatsvinden. ‘Nou, dit kon ik wel gebruiken hoor, zo na een hele dag stilzitten en tegen mijn beeldscherm aan kwekken,’ verzucht Puck. Als Myra haar mobieltje steeds ondersteboven draait, kunnen we niks anders dan lachen. Lachen om deze gekke en moeilijke coronatijd.
Online onbeperkt lezen en Nieuwe Revu thuisbezorgd?
Abonneer nu en profiteer!
Probeer direct