Onze man in Borger, op de wintercamping

Kamperen, wie is er niet groot mee geworden? Met een volgeladen auto richting Frankrijk, en bij een authentiek Frans weg...

Kamperen, wie is er niet groot mee geworden? Met een volgeladen auto richting Frankrijk, en bij een authentiek Frans wegrestaurant een frikandel speciaal bestellen: écht Hollands kamperen. Toch kan het nog een tandje harder: winterkamperen in de wilde natuur. Onze man ging op zoek naar het bevroren hart van de winterkampeerderij.

Fotografie Alexander SchippersVanuit zo’n beetje alle plekken in Nederland is het een lange en barre tocht naar Borger, een uithoek van Drenthe. Het moment dat je de snelweg verlaat en de routeplanner nog drie kwartier doorrijden aangeeft, belooft eigenlijk niet veel goeds. De snelweg wordt een N-weg, de N-weg een smal weggetje met sloten aan weerszijden, en na twee keer rechts afslaan is er überhaupt niet echt meer sprake van een verharde weg. Hobbelend naderen we het kampeerterrein van boswachter Martijn, die al pakweg twintig jaar een natuurcamping in het Drentse achterland beheert.

‘Weet je wat nou zo mooi is,’ begint hij meteen te vertellen. ‘Het is hier zó rustig, zó ver van de bewoonde wereld. Je hoort hier echt niets.’

Ik wil geen spelbreker zijn, hoor, maar wat is die motor die ik hoor dan?

‘Ja, dat is een vliegtuig,’ antwoordt Martijn een beetje beteuterd. ‘Dat telt niet.’

Oké, vooruit.

‘Nee, maar serieus. Verder hoor je hier dus niets.

Nou ja, met sneeuw is het nog mooier. Die sneeuw absorbeert al het geluid, snap je. Dan is het hier echt waanzinnig stil. Dat is geweldig. Jammer dat er geen sneeuw ligt vandaag. Dan had je dat ook nog kunnen zien.’

Maar er gaan dus serieus mensen hier in de sneeuw kamperen? ‘Jazeker. Mensen vinden dat júist fantastisch. Of met oud en nieuw, als ze de drukte willen ontvluchten. Mensen vinden het ook gewoon leuk om helemaal teruggeworpen te worden op zichzelf en de natuur. Het heeft iets.’

En jij? Heb jij niet zoiets van: als ik vrij ben kan dat hele bosleven even lekker de pleuris krijgen, ik ga in mijn blote buik op een strandbedje in Antalya liggen?

‘Nee, nee, nee. Nee, ik ga graag wandelen in de bergen, met mijn vrouw. Of met vrienden in Canada. Ik doe ook timber sports, hè.’

Hè?

‘Nou ja, een soort houthakwedstrijden. Dat je bijvoorbeeld met een paar mensen zo goed mogelijk een boom moet omhakken aan twee kanten.’

Oh?

‘Ja. Ik ga soms naar Canada, daar zijn ook wedstrijden. Nou, en dan lopen we van tevoren toch even het woud in natuurlijk.’

En even een boompje meepakken? Even testen hoe de armen zijn?

‘Als het even kan wel, ja.’

En ben jij dan meer een hakker of meer een zager?

‘Ik ben wel meer een hakker, denk ik.’

Kou bestaat niet

Martijn loopt naar Roel en Kathy toe, twee winterkampeerders die samen een matras uit een piepklein tentje trekken en in hun overvolle auto aan het duwen zijn. Op het oog lijkt het matras ongeveer twee keer zo groot als het tentje. ‘We zijn een beetje weggevlucht voor het vuurwerk,’ vertelt Roel, een ex-beroepsmilitair, terwijl hij naar zijn hond knikt. ‘Voor de hond, natuurlijk, maar ik had ook wel een beetje genoeg van alle knallen.’

Dan kijkt Roel een keer van zijn matras naar mij. Bijna verontschuldigend voegt hij eraan toe: ‘Ja, dit is natuurlijk niet echt hardcore, hoor. Dit hoort natuurlijk eigenlijk niet, een gewoon matras. Maar ik heb ook wel een echt luchtbed, hoor. Maar we dachten, voor nu is het wel goed zo.’

Martijn knikt en vult Roel aan. ‘Het kan nog veel gekker dan dit. We hadden deze week hier ook iemand die met alleen zijn slaapzak in de boom hing. Let op, hè: het vroor eergisteren zeven graden.’

Echt? Maar hóe dan?

‘Weet je wat het is,’ antwoordt Roel. ‘Uiteindelijk gaat het er gewoon om dat je goed voorbereid bent. Je moet gewoon goede spullen hebben, dan kun je alles gewoon trotseren.’

Dus die man is vanmorgen niet onderkoeld en met een dubbele longontsteking afgevoerd?

‘Nou, nee. Eigenlijk hè, eigenlijk bestaat kou niet. Alleen slechte kleding en slechte voorbereiding. Kijk.’

Martijn laat ons een foto zien van een kampeerder in een slaapzak onder een zeiltje dat hij tussen twee bomen gespannen heeft. Ook Roel komt erbij staan. ‘Potverdorie Martijn, dat is een goede tarp.’

Pardon?

‘Een tarp. Een soort zeil dat je tussen wat bomen kunt spannen. En daar kun je dan gewoon onder liggen.’

‘Inderdaad hoor,’ bevestigt Martijn goedkeurend, ‘dat is een mooie tarp.’

‘Voorbereiding, dat is alles.’

‘Nou, ja, ho,’ breekt Martijn toch nog in. ‘Eerlijk is eerlijk, vannacht is hij toch maar met zijn matje in het toilethokje gaan liggen, waar het wat warmer was.’

‘Ja, oké,’ knikt Roel. ‘Ja, het was ook wel koud, vannacht. En nat. Wij ook, in ons tentje. Als je dan even rechtop gaat zitten, is meteen je hele hoofd nat. Dat is gewoon niet fijn. Nee, wat dat betreft: ik begrijp hem wel, dat ie in het wc-hokje ging liggen met zijn matje.’

Een stukje woudbeleving

‘Kijk, hier,’ gaat Martijn enthousiast door, ‘dit is toch gewoon Canada, hier? Die woudreuzen. Ja, dit is wel écht een stukje woudbeleving.’

Met die bomen enzo?

‘Ja, met die bomen. Kijk ze nou toch eens staan. Zo reusachtig. Dan heb je toch wel echt het gevoel dat je heel, heel klein bent, toch? Echt gewoon net alsof je in Canada bent. Geweldig.’

Zijn dit dan ook de hoogste bomen in Nederland?

‘Nee, die staan ergens anders, hier waait het toch net wat meer. Maar dit is natuurlijk ook al enorm. En je moet je voorstellen, als het sneeuwt, hoe het er dan uit ziet.’

Ik probeer me het hele terrein wit van de sneeuw voor te stellen. Nog gladder, nog kouder dan het nu al is. De kou begint vanaf de grond mijn voeten in te trekken. ‘Ja, maar dat komt dus omdat je je niet goed aangekleed hebt. Kijk, die schoenen van jou, daar trekt de kou gewoon doorheen, hoor.’

We lopen langs een tent waar Arjan net een stoeltje aan het verzetten is. Martijn begroet hem en vraagt, om zijn punt nog maar eens extra kracht bij te zetten, of Arjan het koud heeft. Ik vul hem aan.

Ik hoor net dat kou niet bestaat, alleen slechte kleren.

‘Nou, daar zit wel wat in, hoor,’ lacht Arjan.

‘Kijk, ik kom uit de vleeswereld. En als ik daar één ding geleerd heb, is het wel dat het niet zit in dikke kleren. Het zit in dunne laagjes. Heel veel dunne laagjes aantrekken. Daar zit het in. Als jij vijf dunne laagjes aantrekt, daar kan geen wollen trui tegenop.’

Martijn knikt. Om Arjans verhaal te illustreren, ritst hij zijn jas open. En zijn jas daaronder. Hij wijst op zijn vest en zijn trui en zijn shirt daar weer onder. ‘Zie je dat,’ vult Arjan aan, ‘laagjes. Die krijgt het niet koud, hoor.’

Voor altijd kamperen

De tent van Arjan is behoorlijk groot en ziet er vrij huiselijk uit. Alsof de tent zelf al wil zeggen dat dat hele winterkamperen allemaal leuk en aardig is, maar het wel een beetje gezellig moet blijven.’

Kamperen jullie iedere winter?

‘We houden gewoon heel erg van kamperen. En dit hier: dit is toch fantastisch. Lekker rustig, in de natuur, in de stilte. Ik zeg weleens tegen mijn vrouw: we verkopen ons huis en we gaan in onze tent wonen. Voor altijd kamperen, zeg maar.’ Arjans vrouw lacht een klein beetje voorzichtig en ogenschijnlijk als een boerin met kiespijn met hem mee.

Ah, volgens mij denk jij daar net wat anders over.

‘Nee, hoor,’ antwoordt ze verontschuldigend.

‘Nee, nee, ik zou dat ook wel oké vinden. Echt.’ Arjan: ‘Weet je wat het is: dat hele wilde kamperen, hè, dat feest van die ontbering, dat zie je wel hoor, hier ook. Van de week stond hier een gast, die hing alleen met een slaapzakkie in de boom. Ja, dat gaat mij toch wel te ver. Ik hou van kamperen, en ook in de winter, maar ik ga niet creperen. Ik wil ’s ochtends gewoon een warme kop koffie, en ik wil het ook gewoon lekker warm hebben. Ik geef ook gewoon wel om een beetje comfort.’

Martijn en ik lopen verder, langs een vuurplaats waar hij afgelopen oud en nieuw gevierd heeft met zijn gezin en met de winterkampeerders. Martijn maakt er een klein vuurtje, waar wat mensen en een paar honden op afkomen. Meteen beginnen de kampeerders tegen elkaar te vertellen over hun kampeerervaringen. De vuurhut heeft een keer onder water gestaan, vanwege heftige regenval. De vader van een van de kampeerders heeft een houtgestookte hottub. Een echtpaar heeft elkaar hier op de camping ontmoet. Er wordt een schuine grap gemaakt, waar een beetje gespannen en opgelaten om gelachen wordt. Er wordt naar mij gewezen: pas op, de pers is erbij. Daarna lopen we nog een stukje door, naar een plek op het kampeerterrein waar hij met zijn vrouw getrouwd is. ‘Dit is echt zeker weten het allermooiste plekje. Hier zie je ook die gigantische bomen. Overal waar je kijkt. Dit is het échte bos, dus daarom wilde ik hier ook heel graag trouwen, een paar jaar geleden.’

Snap ik. Maar als ik het dus goed begrijp ben je eigenlijk getrouwd op je werk?

‘Ja, daar komt het wel op neer. Of ja, eigenlijk ben ik getrouwd met mijn werk.’

Echt? Ben je getrouwd met een eik?

‘Haha, ja. Nee, met een takkewijf, haha.’

Martijn lacht voorzichtig om zijn eigen grapje.

‘Maar zet dat er maar niet in hoor, daar krijg ik thuis gelazer mee, natuurlijk.’