‘Mijn zoontje van 7 begrijpt dat niet alle boten dromen over drijven’
Zijn zoontje van zeven had op school een gedichtje geschreven. Over een boot met watervrees. De juf vond het te kort. James Worthy gaf hem een 9. Daarna kwamen ze in de speeltuin een meneer tegen die een beetje een drol was.
Het is druk in de speeltuin. Tientallen kleine kinderen zijn verse schaafwonden aan het verzamelen. Mijn zoon rent de glijbaan op. Aan de ene kant hoop ik dat hij valt en aan de andere kant hoop ik dat hij de bovenkant haalt. Als hij valt, heeft hij pijn en als hij pijn heeft, kan ik hem troosten. Als hij de bovenkant van de glijbaan haalt, kan ik hem eigenlijk alleen maar complimenteren. En waarvoor eigenlijk? Die glijbaan is helemaal niet zo hoog.
Ik wil beter worden in troosten. Het geven van complimentjes heb ik allang en breed uitgespeeld. Als vader ben ik de koning van de te makkelijk gegeven complimentjes. Als mijn zoon heeft gepoept, moet ik altijd in de pot kijken om zijn drol van een juryrapport te voorzien. Ik heb inmiddels duizenden drollen van hem gerecenseerd en ik heb zijn uitwerpselen nog nooit lager dan een negen gegeven.
Vorige week moest hij voor school een gedicht schrijven over een boot. Hier komt ie:
Boot.
Hij valt.
In de sloot.
En dat is stom.
Hoor.
Zijn werk raakte me, maar de juf was geen fan. Ze vond het gedichtje te kort. Te kort. Ik vind dat zo’n onzin-argument. Teksten kunnen nooit te kort zijn, omdat je ze duizend keer achter elkaar kunt lezen. Je kunt een tekst zo lang maken als je wilt. Dat is zo fijn aan taal. Dat je het uit kunt vouwen. Het als pizzadeeg plat kunt rollen en dus van een postzegel een kamerbreed tapijt kunt maken.
Hoe dan ook, ik vond het een mooi gedicht. Gewoon dat hele beeld van een boot die in de sloot valt en dat die boot dus eigenlijk helemaal niet in dat water wilde zijn. Een boot met watervrees. Niet alle boten dromen over drijven, weet je wel? Dat een 7-jarige dat begrijpt. Ik gaf hem daarom gewoon een negen.
Mijn zoon rent de glijbaan voor de 73ste keer op, maar dit keer met een losse veter. Hij valt. Met een lip die bloed lekt, rent hij op me af. Ik troost hem kapot. Daarna geef ik hem een kus op zijn bloedlip.
“Dat hoort niet,” hoor ik een mannenstem zeggen.
“Wat hoort niet?” vraag ik.
“Ouders moeten hun kinderen niet op de mond zoenen. Het hoort gewoon niet. Lippen zijn erogene zones.”
“Mocht jouw zoon wel aan de tepels van zijn moeder zuigen? Tepels zijn ook erogene zones, toch?”
“Dat tepelzuigen heeft een functie. Mondkussen heeft geen functie.”
“Ik word hier zo moe van, meneer. Waarom proberen steeds meer mensen genegenheid te pornoficeren?”
“Ik vind het gewoon geen gezicht.”
“Ik doe het ook niet voor jou. Opvoeden is geen publiekssport. Voor mijn vaderschap hoef je niet naar het stadion te komen.”
Mijn zoon ziet dat ik boos ben en rent op me af. Hij kust me op de mond.
“Doet die meneer niet aardig?” fluistert hij in mijn oor.
“Nee, niet echt. Die meneer is een beetje een drol.”
“Een mooie drol?”
“Nee, die meneer is een zeer middelmatige drol. En dat is stom. Hoor.”
- iStock