James Worthy

‘Mijn vader is 16 jaar en staat in een jazzclub in de gevaarlijkste buurt van Liverpool’

Op zolder vond James Worthy een rugtas met allemaal oude agenda’s van zijn vader erin. Uit eentje stak een vergeeld kaartje: een lidmaatschap van een jazzclub in Liverpool uit 1965, toen zijn vader zestien was. ‘Ik zie hem al staan. Bleek koppie, te groot colbertje, en al zijn puistjes branden nog na van de eau de cologne van zijn vader.’

James Worthy

Wat ik vooral van de dood van mijn vader heb geleerd is dat je iemand pas echt kunt leren kennen als diegene dood is. In het begin focuste ik heel erg op mijn verhalen over hem. Mijn herinneringen aan hem. Maar nu, zo’n zeven maanden later, heb ik eindelijk de kracht gevonden om me op zijn herinneringen te focussen. Op zijn leven voor mij.

Vandaag vond ik op zolder een rugtas met allemaal oude agenda’s van mijn vader erin. Mijn oog valt gelijk op een glimmend blauw boekje met een goudkleurig schip erop. Er steekt een vergeeld kaartje uit. Ik trek het kaartje uit het boekje en zie dat het om een lidmaatschap van een jazzclub in Liverpool gaat. Ik wist niet eens dat hij van jazz hield. Mijn vader luisterde altijd naar van die karakteristieke vadermuziek. Van Morrison, Dire Straits, John Mellencamp en Willy DeVille. Laten we het bijzonder praktische autorijmuziek noemen.

Op het lidmaatschap staat het jaartal 1965, wat dus wil zeggen dat mijn vader 16 jaar oud was toen hij lid werd van een jazzclub. Ik zie hem al staan. Bleek koppie, te groot colbertje, en al zijn puistjes branden nog na van de eau de cologne van zijn vader.

Een vrouw in een glitterjurk biedt hem een sigaret aan. Hij zegt dat hij niet rookt, maar ze gelooft hem niet. Ze is zo mooi dat hij zichzelf ook niet meer gelooft. Met een brandende sigaret tussen zijn lippen loopt hij naar de bar toe. Hij legt de schoudervullingen van zijn jasje recht en knipoogt naar de barman. De barman ziet eruit alsof hij vanavond al drie keer heeft gevochten.

“Mag ik een glas van uw beste whisky, meneer?”

“Alleen kinderen zouden een barman meneer noemen. Probeer het nog een keer.”

“Ik wil whisky.”

Mijn vader is 16 jaar oud en hij staat in een jazzclub in de gevaarlijkste buurt van Liverpool. Hij kijkt naar de improviserende, zweterige mannen op het podium.

Ze hebben allemaal een zakdoek in hun jasje, maar gebruiken deze niet.

“Maar ze hebben zakdoeken...” mompelt hij tegen de vrouw in de glitterjurk.

“Dat is wat jazz is, maar dat leer je nog wel, jongen. Jazz is heel hard zweten, maar je zakdoek in de wind slaan. Die muzikanten op het podium willen dat hun zweet in de instrumenten trekt. Dat dat zout in het koper of in hun snaren gaat wonen. Zout troost, weet je wel?”

Hij knikt en glimlacht. Hij weet nog niet hoe hij straks thuis gaat komen, maar straks is ook maar straks. Straks heeft nog nooit iemand getroost.

De volgende ochtend loopt hij zijn ouderlijk huis binnen. Zijn vader leest de krant en zijn moeder is oud brood aan het roosteren.

“Hoe was het slapen bij je vriendje?” vraagt zijn moeder.

“We hebben huiswerk gemaakt en over de kerk gepraat.”

“Hoe heet dat vriendje eigenlijk?”

“Charlie.”

“Charlie wie? Misschien ken ik zijn moeder.”

“Charlie Mingus.”

Column
  • iStock