Toen ik in 1996 voor het blad Wieler Revue elke maand een stukje ging schrijven, had ik niet kunnen bevroeden dat ik 25 jaar later meer dan driehonderd beroemde, bekende en minder bekende wielrenners zou hebben geïnterviewd en er vijftien wielerboeken van mijn hand in de boekenkast zouden staan. En dat ik daar met dit boek een zestiende aan toevoeg.
Ik ben me ervan bewust dat mijn boeken niet over wielrenners gaan, maar over mensen. Daar heeft primair mijn belangstelling gelegen. Hoe zit zo’n man – en een enkele vrouw – in elkaar en hoe heeft die zoveel kunnen bereiken? Talent, karakter, eerzucht, doorzettingsvermogen, het ligt allemaal in de rede. Maar ook de ouders en met name de vaders hebben vaak een grote rol gespeeld in de creatie van een succesvolle wielrenner.
Daar zijn we ons heel sterk van bewust als we aan Mathieu van der Poel denken, op dit moment onze meest spraakmakende wielrenner. Een absolute topper en als we hem een koers zien domineren, dan weet de camera altijd weer zijn vader te vinden: Adrie van der Poel, oud-wielrenner met een indrukwekkende erelijst die nog steeds veel betekent voor Mathieu en zijn andere zoon David.
De jongste telg van de familie Van der Poel maakt momenteel zoveel furore als wegwielrenner, veldrijder en mountainbiker dat iedereen zich afvraagt waar de grenzen liggen voor dit wielerfenomeen, dat gelijk de mythologische koning Midas alles in goud doet veranderen wat hij aanraakt. Zoon van Adrie en kleinzoon van ‘Poupou’, de in 2019 overleden Franse renner Raymond Poulidor. Dat lijkt alles te verklaren, maar het hebben van wielergenen is geen garantie voor succes, daar kunnen hele generaties van getuigen.
Onbevreesd voor reputaties
Volgens Adrie lijkt Matje, zoals Mathieu thuis wordt genoemd, als wielrenner noch op zijn vader, noch op zijn grootvader. Volgens mij vergist hij zich daarin, want hijzelf was als coureur net als zijn zoon een onafhankelijke geest die altijd zijn eigen weg koos en voor een groot aantal ploegen heeft gereden omdat hij er niet tegen kon als er druk op hem werd uitgeoefend. Hij reed net als zijn zoon altijd in dienst van zichzelf, onbevreesd voor reputaties, zoals blijkt uit het verslag in Wieler Revue van april 1986, toen in de finale van de Ronde van Vlaanderen alles leek te wijzen op een zege van de grote Sean Kelly, de roodharige Ierse krachtpatser voor wie iedereen schrik had. ‘In een toch weer zeer enerverende zeventigste Ronde van Vlaanderen werd Kwantum-ploegleider Jan Raas zo ongeveer tien jaar ouder. Vloeken, zuchten, juichen – in die volgorde – ’t hoorde er allemaal bij in het prachtige Vlaamse land, waar Adrie van der Poel de hoofdvogel schoot in een topklassieker.’
Adrie was als coureur net als zijn zoon Mathieu een onafhankelijke geest die altijd zijn eigen weg koos
Lyrische taal opgeschreven nadat de verslaggever Adrie de sprint had zien winnen van een viermanskopgroep met Kelly als grote favoriet. ‘Flup Vandenbrande demarreerde op de Pollareberg en Kelly (de hele dag attent, zonder een trap te veel te doen) zag z’n kans. Hij sprong achter Vandenbrande aan en niemand was in staat de demarrage van de Ier te beantwoorden. Of toch wel? Vanuit de achtergrond kwam nog één renner aangesneld, Van der Poel. Met het finishdoek in zicht ging Kelly als eerste aan. Even leek ’t erop dat de Ier makkelijk naar zijn tweede klassieke zege van dit jaar zou sprinten. Maar in de ultieme meters kwam er dan die machtige jump van Poeleke, tot grote vreugde van Jan Raas...’
Of hij het zelf ook zo heeft beleefd, is de vraag, want Adrie heeft tal van aansprekende overwinningen behaald, maar Vlaanderens Mooiste is toch een van de meest begeerde triomfen die een prof kan behalen. Voor een Vlaming zelfs de allermooiste en op de overvolle erelijst van Adrie van der Poel staat die overwinning dan ook met een ster van de buitencategorie vermeld, net als zijn overwinning in 1988 in Luik-Bastenaken-Luik en zijn wereldtitel in het veldrijden in 1996. Met nog drie klassieke zeges, zeven Nederlandse titels, twee Touretappes en nog tientallen andere fraaie victories is Adrie van der Poel een van de succesvolste renners van zijn generatie geweest, een absoluut winnaarstype.
Hij realiseerde een lange carrière, want hij heeft bijna twintig jaar als beroepsrenner op de fiets gezeten, zij het de laatste vijf jaar vrijwel uitsluitend als veldrijder. Dat hij het in de wielersport zo ver zou brengen, daar zag het niet naar uit toen hij als 11-jarig jongetje voor het eerst een koersje reed en het vervolgens vijf jaar duurde voor hij een keer de bloemen mee naar moeder in Hoogerheide mocht nemen.
Een jongetje van 11 jaar dat met wielrennen begint en vanaf dag één fanatiek traint om vervolgens jaren te moeten wachten op zijn eerste overwinning, moet wel een uitzonderlijke doorzetter zijn. De nog onvolgroeide Adrianus Aloysius van der Poel wilde zo graag, maar het lukte niet en hij verloor zelfs van zijn jongere broertje Jacques. Die won spelenderwijs de ene koers na de andere, terwijl Adrie geen platte prijs reed. Een prijzenkast hield hij niet aan die eerste periode over, maar wel een gepassioneerde liefde voor het fietsen die nooit is overgegaan en die hij bij het concipiëren van zijn nageslacht zorgvuldig heeft overgedragen. David en Mathieu van der Poel zijn de dragers van zijn gen terwijl ook opa Raymond Poulidor daar via zijn dochter Corinne het nodige aan heeft bijgedragen. Die eerste jaren waren voor Adrie geen hosanna, maar hij zette door en in april 1976 won hij als 16-jarige in de buurt van Roosendaal zijn eerste koers. Die victorie staat boven aan een lange waslijst.
Zo’n mager ventje...
Bijna dertig jaar lang was Adrie van der Poel wielrenner en het is na die eerste succesloze jaren heel erg goed met hem gegaan. Die moeizame start had veel met zijn lichamelijke ontwikkeling te maken. Hij was in het begin maar een iel ventje en daarom leerde hij door schade en schande dat je een tekort aan kracht kunt compenseren met intelligent koersen. Bovendien was hij geen type dat ook maar iets aan het toeval overliet en daarom trainde hij veel meer dan zijn leeftijdgenoten. Hij stond bekend als het trainingsbeest.
Als amateur werd Adrie ingelijfd in de sterke Van Erp-ploeg van Jan Gisbers. Oud-renner Guus Bierings, destijds een prominent lid van de paarse tegelbrigade, herinnert zich nog het debuut van Van der Poel. ‘Het was zo’n mager ventje dat ik dacht: dat kan nooit wat worden. Tot ie op kop kwam en we moeite hadden zijn wiel te houden.’
Met ploegleider Jan Gisbers werkte hij aan zijn zwakke punten en al spoedig werd hij opgemerkt door Rini Wagtmans, de toenmalige bondscoach. Hij kwam in de selectie en reed verschillende buitenlandse wedstrijden met als hoogtepunt een zevende plaats in de olympische wegwedstrijd van de spelen van 1980 in Moskou. Een jaar later was hij beroepsrenner bij de DAF Trucks-ploeg, een nieuwe formatie met Hennie Kuiper en Roger De Vlaeminck als kopmannen. Hij debuteerde sterk met een tweede plaats in Parijs-Nice. Een nieuwe ronderenner had zich aangediend, maar daar dacht Van der Poel toch iets anders over. Hij vond zichzelf niet sterk genoeg om in de frontlinie zowel in de klassiekers als in de grote etappekoersen te rijden. Hij moest kiezen en koos voor het zware eendagswerk. Hij hield van het prille voorjaar als de bomen nog kaal zijn, de wind – koud en guur – de renners geselt en van regen, hagel en een late sneeuwbui werd hij helemaal gelukkig. Dan was Poeleke op z’n best. In het grote rondewerk voelde hij zich ook wel thuis, maar niet als het erg heet was. De keus was dus niet moeilijk: hij zou zich primair op de klassiekers richten en de Tour en andere etappewedstrijden rijden om ritjes te kapen en in het ploegbelang te koersen.
Poeleke hield van het prille voorjaar, als de bomen nog kaal zijn en de wind – koud en guur
Dat is ook uitgekomen. Hij won achtereenvolgens het Kampioenschap van Zürich, Parijs-Brussel, Clásica San Sebastián, de Ronde van Vlaanderen, de Grote Herfstprijs, Luik-Bastenaken-Luik en de Amstel Gold Race. Hij won ritten in de Tour en tal van andere etappekoersen, hij werd Nederlands kampioen en won vele criteriums en kermiskoersen. Totaal 109 overwinningen, een mooie erelijst op basis waarvan Jean Nelissen hem in 1999 naar de veertiende plaats calculeerde op de lijst van de beste Nederlandse wielrenners aller tijden.
Romance met Karin Janssen
De enige smet op zijn carrière was de positieve uitkomst bij de dopingcontrole na af loop van de Henninger Turm in 1983. Van der Poel kreeg een schorsing van drie maanden aan zijn broek. Hij had argeloos in een restaurant duif gegeten. Wist hij veel dat daar strychnine in kon zitten. Later zou hij nog een tweede keer betrapt worden, nadat hij voor een neusverkoudheid een middeltje had gebruikt waar een verboden stof in zat.
Het is opvallend dat Van der Poel als enige Nederlandse toprenner nooit voor een ploeg van Peter Post heeft gereden. Zelf is hij daar kort over: ‘Hij heeft me nooit gevraagd. Ik ben wel verschillende malen door renners van zijn ploeg benaderd, maar dat telde niet voor mij. Als Post me had willen hebben, dan had hij dat zelf moeten vragen.’
Hoewel Post in zijn personeelsbeleid weleens verkeerde keuzes heeft gemaakt, zal hij hebben geoordeeld dat de Brabander niet bij zijn ploegen had gepast, vanwege de individualistische instelling waarmee Adrie koerste. Hij was niet het type van het geeft niet wie er wint, als het maar iemand van de ploeg is. Adrie wilde altijd zelf winnen.
Wielrennen was belangrijk voor hem, maar niet het enige op de wereld. In het laatste jaar van zijn amateurtijd had hij een leuk meisje op het oog. Uit de buurt, want haar woonplaats Putte is vlak bij Hoogerheide, waar de boerderij van de familie Van der Poel was gelegen. Een mooie blondine en de dochter van Jan en Cora Janssen. Het was serieus, maar als er over trouwen werd gesproken, draaide Karin altijd wat om de hete brij heen. Als oudste van drie kinderen had zij het meest meegekregen van de tijd dat haar vader actief wielrenner was en bijna nooit thuis was. Cora speelde in die jaren vader en moeder tegelijk en hoewel ze dat uitstekend heeft gedaan, voelde het als een éénoudergezin, waarin een vader ontbrak.
Karin was best gek op Adrie, maar toen ze zag hoe zijn carrière zich ontwikkelde, dacht ze aan haar jeugdjaren en nam een kloek besluit. Dat wil ik niet, ik wil wel een gezin, maar met een vader en niet als onbestorven weduwe. Zo eindigde de romance van Adrie van der Poel en Karin Janssen, nog onbekend met het feit dat hun beider liefdestoekomst in Frankrijk zou liggen. Karin trouwde met een Franse skileraar uit de omgeving waar haar ouders een vakantiehuis hadden en Adrie trouwde met Corinne, de dochter van Raymond Poulidor, de populairste wielrenner die Frankrijk heeft voortgebracht.
Al vanaf zijn aspirantentijd deed Adrie ook aan veldrijden. Het wegrennen was zijn werk, maar het veldrijden zijn hobby. Jarenlang heeft hij het gecombineerd en altijd het wegrennen voorrang gegeven omdat daarin het meest te verdienen was. Desondanks won hij als veldrijder 67 koersen, was hij zeven keer kampioen van Nederland en behaalde hij eindzeges in de competities voor de wereldbeker en de Superprestige. Vijf keer werd hij net geen wereldkampioen omdat er op het moment suprême altijd een renner was met een superdag. Het is nooit een obsessie voor hem geworden, maar hij werd wel de eeuwige tweede genoemd. Dat had natuurlijk alles te maken met het feit dat Raymond Poulidor, de enige echte eeuwige tweede, zijn schoonvader was. Poulidor werd in Frankrijk Poupou genoemd en daarom bedacht een taalkunstenaar voo
Niet op een schotelke
In 1995 tekende Van der Poel op 36-jarige leeftijd nog een contract bij Rabobank. Zijn carrière als succesvol wegrenner was zo goed als voorbij. Hij heeft in het begin van de jaren 90 nog wel enkele malen fanatiek de zege in Parijs-Roubaix nagejaagd, maar is daarin niet geslaagd. Rabobank had in die beginjaren ook een ploegje veldrijders onder contract met behalve Adrie ook toppers als Sven Nys en Richard Groenendaal. Gedrieën ontwikkelden zij een hoge mate van professionaliteit in de trainingen die ze in de wedstrijden verzilverden. In februari 1996 beleefde Adrie het hoogtepunt van zijn cyclocross-carrière door na vijf keer als tweede te zijn geëindigd, in Montreuil, vlak bij Parijs, wereldkampioen te worden.
Hij was ruim 40 jaar toen hij op 20 februari 2000 afscheid nam van de actieve wielersport in de wetenschap alles uit zijn carrière te hebben gehaald wat erin zat. Meer was echt niet mogelijk geweest. De vruchten van zijn successen heeft hij volop geplukt en dat is onder meer te zien aan het prachtige huis dat hij net over de grens in België bewoont. Toen ik daar op 23 december 2004 mijn auto parkeerde voor een interview met Raymond Poulidor en Adrie van der Poel over Joop Zoetemelk, bedacht ik dat aan iedere steen van die imposante villa een zweetdruppel moest kleven, want Adrie heeft het in zijn loopbaan als topwielrenner niet op een schotelke gekregen, zoals de Belgen zeggen.
Adrie was een iel ventje, hij leerde door schade en schande dat je een tekort aan kracht kunt compenseren met intelligent koersen
Toen ik binnen aan tafel zat met twee wielericonen tegenover me, hoorde ik de buitendeur opengaan en kinderstemmen in de hal. Even later betrad Corinne de kamer met twee jongetjes. ‘Geef meneer eens een handje,’ zei maman Poupoel en ik voelde een voor een hun handjes in de mijne. Ik kon toen niet bevroeden dat een van die twee amper tien jaar later al bekend zou zijn als een zeer talentvol veldrijder en een aantal jaren daarna als een misschien nog wel talentvollere wielrenner, die kon uitgroeien tot de top van de wereld. Als hij daar nu al niet toebehoort, want met indrukwekkende zeges in de Amstel Gold Race, de Ronde van Vlaanderen, de Strade Bianche en twee Nederlandse kampioenschappen behoort hij tot de favorieten overal waar hij aan de start verschijnt. Slechts een enkele keer bewijst hij als wielrenner een gewoon mens te zijn, zoals bij het WK in 2019, toen hij het slachtoffer werd van een hongerklop en in 2021 in de finale van de Ronde van Vlaanderen, toen hij in de eindsprint met de Deen Asgreen merkte dat hij in de voorgaande kilometers te veel van zichzelf had gevergd en de benen zodanig verzuurd waren dat hij de beslissende jump naar de verlossende eindstreep niet meer winnend kon maken.
Broers zonder afgunst
Mathieu was 5 jaar toen hij wielrenner wilde worden. Dat kwam helemaal uit hemzelf, want hij toonde als klein jongetje geen enkele belangstelling voor de plakboeken van zijn vader en op vakantie bij opa Poulidor in Limoges ook niet voor de prestaties die het Franse wielericoon lang geleden had geleverd. Hij zag ook de starende blikken niet als hij met zijn vader of met zijn opa ergens was waar veel mensen waren. Hij wilde fietsen, maar niet alleen dat. Hij wilde ook op tennissen, op turnen, op voetballen en op andere sporten waarmee hij in aanraking kwam. Het ging hem allemaal goed af.
Net als zijn twee jaar oudere broertje David die zeker zo goed kon voetballen als Mathieu, maar als wielrenner in hem algauw zijn meerdere moest erkennen. Het heeft nooit tot scheve ogen geleid, want de twee broers kennen geen afgunst en gunnen elkaar alles. Ze hebben vanaf hun kindertijd altijd zelf hun keuzes gemaakt en niets is ze door Adrie en Corinne opgedrongen. ‘Wat ik voor de een doe, doe ik ook voor de ander,’ zegt Adrie. ‘Ik maak geen verschil.’
Mathieu was niet te stuiten. als ik me ooit ergens mee bemoeid heb, dan was het om hem af te remmen
Mathieu heeft met veel plezier diverse sporten bedreven, tot hij bij de nieuwelingen ging koersen en erachter kwam dat hij er meer voor moest doen en niet alles goed te combineren was. Hij had in de jeugdrangen spelenderwijs al alles gewonnen met twee vingers in de neus, maar bij iedere volgende stap werd de tegenstand groter en moest hij meer gaan trainen. Zijn ouders vonden alles prima, als het maar niet ten koste van school ging. Matje zat op de aso, een schooltype dat volgens Adrie vergelijkbaar is met de mavo en de havo bij ons of iets er tussen in. Na het behalen van het diploma was het alleen nog maar wielrennen, want hij zei altijd dat studeren altijd nog kan, maar dat wielrennen maar voor even is.
Aanwaaien
In een gesprek dat ik in maart 2021 met Adrie had, vertelde hij dat hij het uitzonderlijke wielertalent van zijn jongste zoon al heel snel opmerkte. ‘Toen hij zeven was. Maar dat was voor mij geen aanleiding om hem te gaan pushen of te gaan begeleiden. Het moest uit hemzelf komen vond ik en dat is ook gebeurd. Ik ben wel altijd gaan kijken als hij ergens moest fietsen en ik was ook altijd bereid hem te helpen als hij erom vroeg. Maar hij vroeg nooit wat, het kwam hem aanwaaien. Hoe ik dat talent zag? Nou, zoals hij reed en de koers beleefde. Daar zie je aan of iemand het heeft, want wielrennen is veel meer dan hard kunnen fietsen. Hij had het en barstte van de ambitie. Als ik me ooit ergens mee bemoeid heb, dan was het om hem af te remmen, want hij was vaak niet te stuiten.
Bij de junioren zat hij al bij de beste drie van de wereld en op z’n twintigste was hij wereldkampioen en won hij veel internationale koersen. Waar hij aan de start stond, reed hij om te winnen. En hij bleef het veldrijden en het wegrennen combineren. Terwijl ik weleens dacht dat hij zou moeten kiezen, pakte hij er drie jaar geleden nog een discipline bij door te gaan mountainbiken. Ineens had hij zich in zijn hoofd gehaald om goud te gaan winnen op de Olympische Spelen in Tokio. Hij had toen nog geen wedstrijdkilometer op de mountainbike gereden. Hij trekt zijn eigen plan, want hij wil altijd alles zelf bepalen. Wat dat betreft zit hij in de goede ploeg, waar ze zijn eigenzinnigheid respecteren en hem zijn gang laten gaan. Ik moet nog zien of dat bij een andere ploeg ook zo is. Meer verdienen? Ach, hij verdient nu al veel en de enige ploeg waar ze zijn salaris kunnen verdubbelen is Ineos en daar laten ze hem vast niet zo vrij als hij nu is bij Alpecin-Fenix.”
Trots, maar niet uitbundig
Met een Franse moeder en een Nederlandse vader ligt het nog het meest voor de hand dat Mathieu zich Belg voelt. Hij is in dat land geboren en woont er al zijn hele leven. Volgens zijn vader speelt nationaliteit echter geen rol in zijn beleving. ‘Hij voelt zich denk ik Europeaan, wereldburger. Het kan ook zijn dat hij daar nog nooit over heeft nagedacht. Hij heeft al zoveel van de wereld gezien, overal gekoerst en voelt zich overal thuis dat het hem waarschijnlijk niet veel uitmaakt welke nationaliteit er in zijn paspoort staat.’
Overal waar Mathieu koerst is Adrie in de buurt. Niet omdat hij de vader is, maar omdat hij een functie heeft in de ploeg. De taakomschrijving is niet echt helder, maar als de televisie er is en hij in beeld wordt gevangen, is hij altijd ergens druk mee. Met het materiaal of om ergens onderweg een bidon aan te reiken. Adrie lijkt onbewogen over de prestaties van zijn zoon, maar dat is schijn. ‘Ik ben niet zo’n uitbundig type, maar ik ben natuurlijk bijzonder trots, dat is logisch, maar ik ben ook trots als Matje goed heeft gereden, ook al wint hij niet altijd. Hij wordt als toprenner omgeven door specialisten op allerlei gebied en strikt genomen heeft hij als volwassen vent die alles al heeft meegemaakt, niets meer bij zijn vader te zoeken. Maar er zijn bepaalde dingen waarvoor hij toch bij pa komt. Dan denk ik: ik ben nog altijd belangrijk voor hem. Ik ben zijn enige echte vertrouwensman.’
Adrie relativeert de uitspraak van Eddy Merckx, nadat Mathieu de Strade Bianche op indrukwekkende wijze had gewonnen, dat hij veel van zichzelf herkent in de wijze van koersen van de Frans/Belgische Nederlander. ‘Ik snap wel dat Eddy het leuk vindt om dat te zeggen, maar het wielrennen van tegenwoordig is zo anders dan in zijn tijd en hoe goed sommige renners nu zijn, er zit echt geen Merckx bij. Die presteerde het in zijn grote jaren om in de Tour in een etappe met vijf cols er op de tweede vandoor te gaan en met een kwartier voorsprong over de streep te komen. Dat is in deze tijd onmogelijk. Dat gaat niemand evenaren. Ook Matje niet.’
Vaders en zonen in de wielersport, Fred van Slogteren, Just Publishers, €22,50
Online onbeperkt lezen en Nieuwe Revu thuisbezorgd?
Abonneer nu en profiteer!
Probeer direct- ANP, Bruno Press, Pro Shots