Een geval van dubbele pech. Zo moet de hevig bloedende John Chandler het hem toebedeelde lot hebben aanvaard. De 29-jarige Zuid-Afrikaan zat in maart 1900 opgesloten in een krijgsgevangenenkamp bij het marinestadje Simon’s Town. De Anglo-Boerenoorlog was een jaar eerder losgebarsten, en Chandler en zijn strijdmakkers waren naar het kamp vervoerd nadat een Britse overmacht hen in de pan had gehakt bij Paardeberg. Een geschatte vierduizend Boeren hadden zich overgegeven, waarna er in in Simon’s Town haastig een tentenkamp was ingericht om een deel van hen onder te brengen, onder wie ‘gevangene 5316’, John Chandler.
Afgezien van de vaak stormachtige wind was het geen slechte plek om vast te zitten. Het kamp lag vlak bij een door rotsblokken omgeven strandje en keek uit over False Bay, een enorme hoefijzervormige watermassa in de Atlantische Oceaan aan de andere kant van Kaapstad, zo genoemd omdat zeelui ooit per abuis meenden dat dit de Kaapse baai was. De Engelsen stonden het de krijgsgevangenen geregeld toe om hier bij Windmill Beach pootje te baden.
Op 30 juli 1901 was Chandler met wat lotgenoten naar het strandje gelopen. Poedelnaakt klom hij op een rotsblok en dook het water in, dat in juli, winter in Zuid-Afrika, een graad of 12 moet zijn geweest. Na zo’n tien meter te hebben gezwommen werd hij aangevallen door een Great White, een witte haai. De eerste beet was in zijn rechterarm, de tweede in zijn onderbeen. Chandler was een sterke kerel, en de doodsstrijd moet bovennatuurlijke krachten in hem hebben losgemaakt. Hij vocht met de haai en slaagde erin om dichter bij het strand te komen. Het beest ontspande zijn kaken, en Chandler wist op een rots te kruipen, waarna hij het bewustzijn verloor.
Terwijl het bloed uit zijn wonden gutste, brachten zijn kameraden hem in allerijl naar het veldhospitaal. Zijn onderbeen hing alleen nog met een stuk vel aan de rest van zijn lijf, en de vlijmscherpe haaientanden hadden enkele slagaders doorgesneden. De boel werd verbonden, maar het mocht niet baten – het bloedverlies en de shock waren te groot. John Chandler overleed diezelfde dag om 14.55 uur. Hij werd begraven op het kerkhof van Simon’s Town, ver weg van zijn geboorteplaats in de Oranje Vrijstaat.
Kikvorsmannen
Honderdtwintig jaar later, op een zonnige herfstdag, loop ik gehuld in een strakzittend zwart duikpak, gewapend met een snorkel en flippers samen met vijf andere geïnteresseerden en een gids langs het voormalige krijgsgevangenenkamp naar diezelfde Windmill Beach. Het kamp is nu een 9-holesgolfbaan. Een bronzen gedenkplaat die het vorige leven van de grasvlakte herdacht is een jaar geleden gestolen.
We ogen als kikvorsmannen. We persen onze voeten in de flippers en lopen achterwaarts de zee in. We laten ons in het water zakken, keren ons om en banen ons een weg langs minstens een dozijn andere snorkelaars en duikers. Op het moment dat mijn hoofd onder water zakt, verandert alles. Het gegil van spelende kinderen maakt plaats voor een zachte champagnebruis, en door het glas van de duikbril staar ik naar een andere wereld, een onderwaterjungle. We gebruiken onze armen om ons een weg te banen door de kelp, glibberig bruine stammen, loom meedeinend met de golven – een bewegend dek van donkere kruinen. Mij doen ze vooral denken aan de dodelijke triffids uit de sciencefictionroman The Day of the Triffids van John Wyndham. Dat gevoel wordt versterkt als je armen of benen blijven haken in de lange, gummi-achtige bladeren. Ik probeer de gedachte uit te bannen dat ik niet meer loskom uit de rubberen greep, om hier uiteindelijk aan onderkoeling te overlijden.
Zijn onderbeen hing alleen nog met een stuk vel aan de rest van zijn lijf, en de vlijmscherpe haaientanden hadden enkele slagaders doorgesneden
Die kleverige kelp is nog tot daaraan toe. In mijn achterhoofd hebben zich ook verhalen verschanst over surfers en zwemmers die net als die onfortuinlijke John Chandler armen, benen en levens verloren nadat de witte haai hen in het vizier had gekregen.
We zien vissen in verschillende formaten en kleuren, sommige nieuwsgierig, andere schuw. We zien roze zeesterren gedrapeerd over wit uitgeslagen rotsen. En niet te vergeten de blauwe en oranje zee-egels. Volgens een eerdere introductie van onze gids, een zeebioloog die zich voorstelde als Mike Barron, zijn die uiterst ongewenst. Niet alleen omdat de stekels zich als ontstekers in je voetzool nestelen als je er per ongeluk op trapt, maar ook omdat de zee-egel de grote vijand van de kelp is. En kelp, zo betoogde Barron, is voor van vitaal belang voor de biodiversiteit. De metershoge algen bieden bescherming aan ontelbare planten, vissen, vogels en zelfs zoogdieren (zeehonden zijn er dol op). Bovendien slaat kelp CO2 op, wat weer goed is voor de ozonlaag. Kelp is sterk en elastisch en daardoor veel minder kwetsbaar dan koraal. Kelp, kortom, is onze vriend. Grijp het vast, gebruik het om vooruit te komen, adviseerde Barron.
Kelp gedijt het best in koud water. Voor de oostkust van Australië en Tasmanië is wat ooit een kelpwoud was inmiddels goeddeels verdwenen. Klimaatverandering deed het voorbereidende werk, de zee-egels rondden het af, zodat de oceaanbodem daar nu als een woestijn oogt, bevolkt door een kleurig legertje gestekelden. Het imposante kelpwoud in False Bay wordt door wetenschappers nauwkeurig in het oog gehouden. Vooralsnog is er geen reden voor paniek. Maar als het verval inzet, is het meestal te laat. De kelp zal niet terug groeien, vertelde Barron, want zee-egels zijn geduldig. Ze kunnen heel oud worden, sommige soorten zelfs 200 jaar, zonder veel te eten – de cellen sterven niet af, maar blijven zichzelf vermenigvuldigen. Zodra de kelp weer groeit, slaan ze opnieuw toe. Hun natuurlijke vijand is de rotskreeft, die als lekkernij geldt en in Zuid-Afrika met uitsterven wordt bedreigd. De zee-egels hebben dus vrij spel.
Schaamhaai
We zien ze onder ons, de stekels omhoog, geduldig wachtend. Maar de zee-egels zijn voor ons vooral een interessant extraatje. Wij hebben 35 euro neergeteld om haaien te zien. Niet het bloeddorstige witte type, maar enkele van de andere soorten die hier in False Bay rondzwemmen. Barron somde ze op. Minstens een dozijn, met namen als pyjamahaai, gevlekte zevenkiewshaai, blauwe haai, luipaardhaai en schaamhaai. We drijven tussen de kelp en turen naar beneden. Daar! gebaart onze gids. Inderdaad, een gestreepte pyjamahaai, ongeveer een meter lang. Wat later nog een. En een derde. Een gevoel van opwinding maakt zich van me meester. Was het niet een pyjamahaai die een einde maakte aan het leven van die ontroerende octopus uit My Octopus Teacher?
My Octopus Teacher is de dit jaar met een Oscar bekroonde Zuid-Afrikaanse Netflix-documentaire die zich grotendeels afspeelt in het kelpwoud bij Simon’s Town. De hoofdpersoon, de mediaschuwe 52-jarige duiker en filmmaker Craig Foster, woont in een buitenwijk van het stadje, met uitzicht op het ruim 1000 km2 tellende False Bay. Hij schijnt een enorme, met ijswater gevulde diepvrieskist op de veranda te hebben staan, waar hij en zijn collega’s van het Sea Change, een collectief van biologen, vertellers en wetenschappers, op gezette tijden in gaan zitten om het lichaam aan extreem lage temperaturen bloot te stellen.
Daar! gebaart onze gids. Inderdaad, een gestreepte pyjama-haai, ongeveer een meter lang. Wat later nog een. En een derde. Een gevoel van opwinding maakt zich van me meester
De documentaire is een fabelachtige, bij vlagen psychedelische trip door de onderwaterwereld van False Bay, waar Foster, immer zonder duikpak, een platonische relatie aangaat met een vrouwelijke octopus, die hem na verloop van tijd vertrouwt en komt ‘begroeten’, zijn hand aftastend met haar tentakels. Op een gegeven moment drukt Foster haar tegen zijn gespierde borst en zijn we getuige van een intense knuffelpartij.
Er was veel waardering voor My Octopus Teacher, maar ook kritiek. Het zou allesbehalve een documentaire zijn, maar veel meer een sentimentele egotrip van een man die kampt met een midlifecrisis.
In de film vertrouwt Foster ons toe dat hij een moeilijke periode achter de rug heeft, dat hij geen goede vader voor zijn zoon kon zijn, dat hij zichzelf moet hervinden. Zijn oplossing: een jaar lang iedere dag door het onderwaterrijk in die uitgestrekte baai voor zijn huis glijden. Tijdens zo’n expeditie stuit hij op de bewuste octopus. Het weekdier, een octopus vulgaris met acht armen en 500 miljoen neuronen (evenveel als een hond), groeit uit tot de tweede hoofdpersoon van de documentaire. Aanvankelijk moet de octopus niks van de duiker hebben. Ze slaat op de vlucht, inkt afvurend om haar achtervolger het zicht te benemen.
Foster raakt ‘geobsedeerd’ en gaat op zoek naar het weekdier. Uiteindelijk vindt hij haar, en er ontstaat na enig wantrouwen een innige relatie. We houden ons hart vast als de octopus wordt aangevallen door een pyjamahaai. Maar goddank komt ze er, afgezien van het verlies van een tentakel, genadig vanaf. Foster gaat zo op in de verhouding dat hij het beest menselijke eigenschappen toedicht en parallellen ziet met zijn eigen emotioneel gehavende bestaan. ‘Op een of andere vreemde manier is wat er met haar gebeurt ook met mij gebeurd,’ zegt hij, zonder een spier te vertrekken. Zijn empathie kent geen grenzen. ‘Wat gaat er door haar heen? Droomt ze? Waar droomt ze over?’ vraagt hij zich af. Hij gaat zelfs zo ver de octopus te citeren. In gedachten hoort hij haar zeggen: ‘Ik vertrouw jou, mens, en je bent welkom in mijn octopuswereld.’
ET-effect
Zoals de meeste liefdesdrama’s komt ook aan deze een einde. Het weekdier zorgt voor nageslacht (niet van Foster) en wordt daarna, oud, weerloos en uitgeput, voor het oog van de kijker door een pyjamahaai verorbert. Dat is overigens minder dramatisch dan wordt voorgesteld, want octopussen worden niet ouder dan een jaar, en dit is hun natuurlijke levensloop: je zorgt voor nageslacht en vervolgens word je onderdeel van de voedselketen. Maar Foster heeft het er erg moeilijk mee en kan voor de camera zijn tranen niet bedwingen. In filmtaal zou je het ‘een ET-effect’ kunnen noemen.
Maar het is te gemakkelijk om de sentimentaliteit van de documentaire op de hak te nemen. De beelden van de sprookjeswereld in en rond de kelp zijn van ongekende schoonheid, de fotografie is spectaculair en je kunt je voorstellen dat het romantiseren van de relatie tussen mens en dier en de antropomorfisering van de octopus noodzakelijk zijn om de documentaire te onderscheiden van de gemiddelde Richard Attenborough-natuurfilm. De romantische verhaallijn geeft de film een extra laag. Het is ook duidelijk waarom de film zo’n succes is: terwijl covid-19 in al zijn varianten door de wereld raast, duiken wij, kijkers, snorkelaars, duikers, natuurliefhebbers en Netf lix-verslaafden negentig minuten in een andere, mysterieuze wereld. De zee en het kelpwoud geven ons een kans om even los te komen van de werkelijkheid en ons de reinigende werking van de kelp en het heldere, koude, zoute zeewater voor te stellen.
Zoals te verwachten heeft My Octopus Teacher een stroom toeristen naar Simon’s Town en False Bay gelokt. Waar je pakweg twee jaar geleden af en toe wat rubberen pakken tussen de kelp zag ronddobberen, is het nu een komen en gaan van duik- en snorkelgroepen. En als de covid-reisbeperkingen zijn opgeheven zal dat aantal ongetwijfeld sterk toenemen. ‘Ons kelpbos staat internationaal bekend als een van de meest spectaculaire,’ zegt Mike Nortje, eigenaar van duikschool Pisces Divers in Simon’s Town. ‘De documentaire is een fantastische advertentie voor dit gebied. We hebben onmiddellijk een groei van het aantal bezoekers gezien, die naar aanleiding van de film zelf dit natuurwonder willen aanschouwen.’
Ook Mike Barron, de gids die ons rondleidde door het kelpbos, ziet het ‘octopus-effect’. Maar hij wil Foster c.s. niet alle krediet geven. ‘Wij hebben ons minstens even hard ingespannen om het gebied op de kaart te zetten,’ zegt hij als we elkaar een paar dagen na het snorkelen weer spreken. Samen met zijn Amerikaanse collega-zeebioloog Dylan Irion begon Barron in 2018 Cape Research and Diver Development (CapeRadd), een in Simon’s Town gevestigd bedrijfje dat een evenwicht probeert te vinden tussen business en milieu. In de eerste plaats richten Barron en Irion zich als biologen op het identificeren en catalogiseren van haaien in False Bay. Daarnaast geven ze onderwaterrondleidingen en kunnen buitenlandse biologiestudenten een maand meedraaien met het team. Ook zijn ze betrokken bij een grootschalig onderzoek naar vervuiling van False Bay en organiseren ze strandschoonmaakacties.
De oceaan is inderdaad zijn passie, zegt de in Manchester geboren Barron. ‘Maar ik ben geen eco warrior, geen extremist.’ Zijn voornaamste drijfveer is de onbegrensde toegang tot dat onderwater-universum, waarvan je vanaf het vaste land alleen het grijze oppervlak kunt waarnemen.
‘Je stapt het strand af en je glijdt meteen in een totaal andere wereld die zich vlak naast Kaapstad uitstrekt. Het is jij en de oceaan. Alles is anders, tot en met de geluiden. Je hoort een soort gerommel. Je zweeft er rond en komt in the zone, net als bij muziek. Het is verslavend, een soort escapisme: het koude water, de afsluiting van de buitenwereld, alles wat je om je heen ziet.’
Perlemoen
Heel af en toe is hij bang, bij hoge golven of de stormachtige zuidoostelijke wind. ‘Maar ik heb geen angst voor wat ik beneden me zie.’ Nee, het meest urgente gevaar vormen de perlemoen-stropers. Perlemoen, ook bekend als zeeoor en abelone, is een grote platte slak die huist in een schelp van parelmoer. Het weke, taaie vlees is razend populair in China, waar het als lekkernij en afrodisiacum geldt. Dat maakt het duiken op perlemoen – diep onder water, je hebt een beitel-achtig mes nodig om het tegen de rotsen vastgekleefde weekdier los te wrikken – uiterst lucratief. Aangezien de ongeautoriseerde vangst van het schelpdier streng verboden is, is er een lucratieve illegale handel in ontstaan die wordt beheerst door criminele bendes die er niet voor terugdeinzen om vuurwapens te gebruiken.
Ook rond Simon’s Town wordt met name ’s avonds en ’s nachts druk gestroopt. Er zijn langs de kust plekken waar je honderden lege schelpen vindt. Barrons advies voor als je oog in oog met de poachers komt te staan: ‘Maak je zo snel mogelijk uit de voeten.’
Maar hoe zit nu het met de witte haai, de schrik van de oceanen? Barron knikt. Hij werkte een tijdje bij een bedrijf dat kooiduiken organiseerde in de iets zuidelijker gelegen Gansbaai. Daarbij ga je in een beschermende kooi de zee in, waarna er aas in het water wordt geworpen dat de witte haai moet lokken. De roofvis die een lengte van zes meter kan bereiken komt dan nabij, zodat je hem als toerist bijna kunt aanraken, en als wetenschapper zijn gedrag van nabij kunt bestuderen en hem met een beetje geluk kunt taggen om zijn bewegingen te blijven volgen. Barron hield het niet lang vol. ‘Op een gegeven moment gingen er in Gansbaai negen boten met kooien het water op, drie, vier keer per dag,’ vertelt hij op afkeurende toon. ‘Als het op zo’n schaal gebeurt, dan verandert dat het gedrag van de beesten. Het etensritme wordt verstoord, wat weer van invloed is op de voedselketen.’
De witte haai, met zijn gemene grijns die rijen van vlijmscherpe tanden blootlegt, boezemt ons meer angst in dan welk beest dan ook, meer dan de leeuw, meer dan de tijger, meer dan de beer – de haai heeft niets knuffelachtigs. Pluchen speelgoedhaaien verkopen slecht. Geen moment denk je, goh, die zou ik weleens willen aaien. Barron schrijft onze angst en fascinatie grotendeels toe aan Jaws, de film die Steven Spielberg in 1975 maakte over een mensetende haai die een Amerikaans strand terroriseert.
Jaws met zijn levensechte, angstaanjagende, moordzuchtige haai, die onder begeleiding van de muziek van John Williams dood en verderf zaait, werd een van de eerste grote kassakrakers uit de filmgeschiedenis. Aanvankelijk was het idee om voor de opnamen een haai te trainen, maar haaien zijn geen beren, ze dansen niet op commando. Daarom werden drie mechanische haaien ontworpen, die de nodige problemen gaven, maar uiteindelijk wel genoeg op het echte dier leken om de bioscoopbezoekers te laten gillen als hij weer toesloeg.
‘Spielberg maakte er een horrorfilm van,’ zegt Barron die met zijn 33 jaar nog niet geboren was toen de film verscheen. ‘Onze huiver heeft tevens te maken met de oceaan. Dat is een angstaanjagende plek, met peilloze diepten en allerlei levensvormen en een voedselketen waarmee we niet bekend zijn.’
Witte haaien waren er altijd in overvloed in False Bay. Een paar maanden per jaar deden ze zich tegoed aan jonge zeehonden waarvan je er tienduizenden aantreft op en rond Seal Island. Soms zwommen ze naar de stranden van Fish Hoek en Muizenberg, waar de zwemmers en surfers dan dankzij haaienspotters met behulp van vlaggen en sirenes werden gealarmeerd. Een witte vlag betekende: groot gevaar! Maar die witte vlag is al jaren niet meer gehesen. Volgens de diverse websites werd de laatste witte haai in 2019 gesignaleerd. Dylan Irion van Cape Radd, die sinds 2017 betrokken is bij de tellingen, zegt dat er sindsdien nog een paar keer een verdwaalde haai is gezien, ‘maar die kun je op de vingers van één hand tellen’. Met andere woorden: de witte haai is uit False Bay verdwenen, en de kooiduikexpedities in Simon’s Town zijn gestopt. Zelfs in Gansbaai is de kans dat je een witte haai vanuit je kooi ziet tegenwoordig gering. Maar verder oostelijk, bij Mossel Bay, is juiste een toename geconstateerd, zegt Irion. Ondanks allerlei onheilsberichten hoeven we ons volgens hem nog geen zorgen te maken over uitsterven. ‘Vijfhonderd haaien, of hoeveel het er momenteel zijn, kan genoeg zijn. Maar droevige verhalen verkopen nu eenmaal beter.’
Klimaatverandering
Irion schrijft de transitie toe aan een combinatie van factoren. Klimaatverandering heeft voor andere zeestromen gezorgd, waardoor de vispopulaties, en daarmee de haaienmaaltijd, ook zijn veranderd. Overbevissing heeft er eveneens voor gezorgd dat de hongerige haai er steeds bekaaider af komt. En dan is er de fascinerende aanwezigheid van de orka’s, reuzedolfijnen die in het Engels killer whales heten, Ze kunnen acht meter lang worden en vier ton wegen. Die orka’s hebben het tegenwoordig op de haai gemunt. In het geval van False Bay gaat het specifiek om twee exemplaren, die Starboard en Port zijn gedoopt, Stuurboord en Bakboord, vanwege de richting die hun vin op zwaait als ze zwemmen. Die twee orka’s hebben een ongekende passie ontwikkeld voor de uiterst voedzame haaienlever, aldus Irion.
Het begon met aanvallen op de koehaai in mei 2015. Er werden er een stuk of zeven op het strand aangetroffen, allemaal met de lever eruit gerukt. De zwart-witte giganten gaan meedogenloos te werk, zegt Irion. Ze grijpen de haai en trekken hem naar ondiep water, waar ze hem tegen de grond drukken. Dan zetten ze hun tanden aan weerszijden van de vin, om zo getweeën de borstkas open te rukken. Breekt die uiteindelijk, dan komt de lever tevoorschijn, en is het feest voor Bakboord en Stuurboord. Ze beperken zich tot de lever, en laten de rest hooghartig achter voor het kleinere grut.
Of orka’s het ook gemunt hebben op mensen is onduidelijk. In gevangenschap hebben ze weleens mensen aangevallen, maar het is de vraag of dat een uit de hand gelopen spelletje was of menens. En of de situatie weer ‘normaal’ wordt als Bakboord en Stuurboord zijn verdwenen is evenmin duidelijk. ‘Het verdwijnen van de Great White kan onderdeel zijn van een natuurlijk patroon dat we nog niet lang genoeg hebben bestudeerd om er nu al conclusies aan te verbinden,’ zegt Irion.
Gedesoriënteerd
Na een tijdje in het water te hebben rondgedobberd, raak ik de rest van onze groep kwijt. Ik zwem verder uit de met kelp begroeide geul langs de rotsen. Op een daarvan moet de hevig bloedende John Chandler zijn geklauterd. Ik maak een draai naar links. Beneden me zinkt het zand weg in de diepte, ik kan de bodem niet meer zien. Ik ben nu in volle zee. Door de duikbril oogt alles schimmig. Af en toe steek ik mijn hoofd boven water om gedesoriënteerd rond te kijken waar ik ben. Als ik omkeer, voel ik een lichte paniek; er staat een stroom waar ik als matige zwemmer slechts met veel moeite tegenop kan zwemmen. Rechts is een grote rots, maar ik zie nergens andere snorkelaars. Ik put moed uit een van Irions statistieken: ‘De kans om door een witte haai te worden aangevallen is een op 11,5 miljoen.’ Maar dat ging over Amerika. Zuid-Afrika is ongetwijfeld anders. Ik herinner me ook wat Mike Barron zei over de orka’s. Dat hun voorliefde voor haaienlever iets recents was. Waarom, denk ik, verwoed met mijn flippers zwiepend, zouden ze dan ook niet ineens een voorliefde voor de mensenlever ontwikkelen?
Als ik omkeer, voel ik een lichte paniek; er staat een stroom waar ik als matige zwemmer slechts met veel moeite tegenop kan zwemmen
Uiteindelijk slaag ik er in om langs de grote rots te zwemmen. Een meter of vijftig verderop ontwaar ik de badgasten op Windmill Beach. Als ik wat dichterbij kom, herken ik wat lui van mijn groep die gezellig keuvelend het strand op lopen. Barron begroet me hartelijk. ‘Had je me niet gemist?’ vraag ik, hijgend. ‘Jawel,’ zegt hij. ‘Maar ik ging ervan uit dat je een ervaren snorkelaar was.’
Online onbeperkt lezen en Nieuwe Revu thuisbezorgd?
Abonneer nu en profiteer!
Probeer direct- ANP, Oceanview, Britz Pix