Op het moment dat André van Duin voor het eerst de songtekst van zijn nieuwe single in het geheel las, wist hij dat hij ’m Wij Twee moest noemen. Het was het voorjaar van 1984 en de Rotterdammer stond reeds twintig jaar te boek als komiek. ‘Ik reken mijn carrière vanaf mijn optreden in het programma Nieuwe Oogst op 24 juni 1964. Een talentenjacht dat nog werd uitgezonden in zwart-wit en dus alweer 57 jaar geleden is. Zolang ga ik voor mijn publiek al mee,’ aldus Van Duin terugblikkend.
In het bewuste nummer zingt hij over een halve clown en een half normaal persoon. Twee mannen die beiden een andere taal spreken, maar uiteindelijk toch samen één zijn. ‘Kijk ik hem in die spiegel aan, zie ik enkel mezelf maar staan. Maar die ander is er ook. Diep in mij verborgen. Als ik hem roep, komt ie voor de dag. Dan verdwijnt nummer één op slag. Samen zijn ze nooit bij elkaar. Alleen één zie je maar. Wie met mij z’n leven wil delen, moet alle twee ons hart eerst stelen.’
In hoeverre is die tekst nog van toepassing op zijn leven als zeventiger? ‘Die kan ook nu nog wel, ook al ligt mijn werk tegenwoordig wat dichter bij de man die ik daarbuiten ben. Destijds zong ik over de komiek in het theater, die klaar was met werken zodra het doek dichtging.
Thuis liep ik echt niet nog steeds rond met een fluitketel of alpinopetje op m’n hoofd. Het waren echt twee verschillende persoonlijkheden. Ik bedacht vroeger veel typetjes en repeteerde deze eindeloos, maar al dat gedoe komt er nu niet meer bij kijken. Tegenwoordig trek ik gewoon een keurig jasje aan en zeg ik: “Goedenavond, dames en heren. Daar gaan we.” En dan zeggen de mensen: “Goh, wat is het toch leuk,” haha. Het leven is wat dat betreft een stuk makkelijker geworden dankzij de credits die ik in de loop der jaren heb opgebouwd en die zich nu uitbetalen. Ik heb heel lang gezaaid, nu ben ik aan het oogsten. Of de komiek dan nu helemaal uit mij is verdwenen? Welnee! De ervaringen die ik een halve eeuw lang heb opgedaan, vormden me tot de persoon die ik nu ben.’
Ruim tien jaar voor het muzikale pareltje dat beide persoonlijkheden van André beschrijft, kwam zijn eerste vriend Wim van der Pluijm in zijn leven. Een horecabeest in hart en nieren die het sociale aspect van het leven in de vingers had, maar tegelijkertijd ook niet onbekend was met het knusse, huiselijke leven achter de voordeur. Hij raakte daarmee de juiste snaar bij André, die hem eens de ultieme gastheer noemde met wie hij de perfecte relatie heeft gehad. Zelf verklaarde Wim destijds dat hij André het gelukkigst kon maken door hem met een kop koffie en een koek onderuit gezakt voor de tv te zetten. Dan was hij het meest op zijn gemak, net als de gemiddelde Nederlander die niet avond aan avond op het toneel staat. ‘Het was mijn eerste ervaring met samenwonen, nadat ik daarvoor op m’n achttiende een eerste eigen stek in mijn geboortestraat (de Watergeusstraat in Rotterdam, red.) betrok. Samen met mijn hond kwam ik de avonden wel door, aangezien ik op de paar vierkante meter meteen maar een geluidsstudio had gebouwd. Dat werd al snel een rommel omdat je bandjes in die tijd nog knipte en plakte door letterlijk met de schaar in je hand te werk te gaan. Toen ik Wim leerde kennen, verhuisden we naar Breukelen en daarna naar Aruba, waar we enkele jaren hebben gewoond.’
Noodlot
De verhuizing naar de Antillen werkte het eerste noodlot in André’s leven jammerlijk in de hand. Wim hield wel van een drankje, maar kon daar vanwege een erfelijke aandoening slecht tegen. Toch consumeerde hij door op het eiland dat te boek staat als het walhalla voor gezellige drinkers. Het betekende in 1995 zijn dood. Een mokerslag voor André, die direct het huis en inboedel te koop zette en remigreerde naar eigen land. Dit keer naar onze hoofdstad, waar hij nog altijd een statig grachtenpand van zo’n 5 miljoen euro aan de Keizersgracht bezit. Een fraai onderkomen van zo’n 576m2 (binnen) en 96m2 (buiten), bestaande uit meerdere woonniveaus, een grote bankkluis en een eigen inpandige bruine kroeg met zitjes en een bar.
Die laatste ruimte was de laatste jaren traditiegetrouw het decor van André’s kerstbingo, waar vele bekende en onbekende gasten bij aanschoven. Bijna deed hij het begin vorig jaar van de hand, toen duidelijk werd dat zijn laatste partner Martin Elferink ongeneeslijk ziek was. Het stel vond een kleiner appartement in Amsterdam-Buitenveldert, maar de presentator en acteur realiseerde zich net op tijd dat hij met een vertrek ook een enorme voorraad aan herinneringen in de woning zou achterlaten. De verkoopplannen werden in allerijl teruggedraaid en van partner Martin werd in alle rust afscheid genomen. Het feit dat André dit een tweede keer in zijn leven moest overkomen, viel hem zwaar, net als het feit dat hij enkele maanden later plotseling in exact dezelfde situatie belandde. Met slechts een klein groepje intimi deelde hij het nieuws over zijn tumor in de dikke darm en trad er pas mee naar buiten toen hij daar succesvol aan was geopereerd. ‘Ik wist door de situatie met Martin natuurlijk wat me te wachten stond en gelukkig waren we er net op tijd bij. Bij hem was alles al uitgezaaid, bij mij nog niet. Met een chemokuur hebben we de tumor kunnen laten slinken, waarna de artsen ’m operatief verwijderden.’
Destijds zong ik over de komiek in het theater, die klaar was met werken zodra het doek dichtging. Thuis liep ik echt niet rond met een fluitketel of alpino-petje op m’n hoofd
Vrienden rondom André geven toe dat het hem soms zwaar valt om aan de dag te beginnen. Het, na opnieuw een lange relatie, wederom alleen te moeten doen is allerminst een pretje. André is echter realist en grijpt zijn werk aan om onder de mensen te blijven. Hij geniet daar opzichtig van en lijkt, op het oog, zo nu en dan zijn oude zelf weer terug te vinden. Collega’s zijn daar maar wat blij mee en lepelen met het gemak anekdotes op uit een rijk verleden in Hilversum en Aalsmeer. Uit tijden waarin het leven nog zoveel makkelijker was. Zoals Caroline Tensen, met wie hij jarenlang het spelletjesprogramma Wie ben ik? maakte. ‘Ik weet nog goed dat hij eens bewust een opname saboteerde. Ron Brandsteder maakte vooraf de fout door tegen André te zeggen dat we de af levering van die dag ‘er even snel op moesten knallen’, want hij wilde daarna namelijk de wedstrijd Ajax-PSV zien. Dat moet je bij onze roodharige komiek natuurlijk niet doen. Hij vertraagde de boel zodanig, dat uiteindelijk zelfs alle gasten wegliepen. Alleen André zat er nog, met een glimlach, in een verder lege studio. Ik heb werkelijk krom gelegen van het lachen.’
Fikkie stoken tussen de puinhopen
Het kwajongensgedrag van toen is André nog niet verloren, al zit ’m dat tegenwoordig meer in grappige opmerkingen naar kandidaten van zijn huidige programma’s. Hij is bij Omroep Max al jarenlang het gezicht van Heel Holland Bakt en presenteert er dit najaar het nieuwe De Grote Kleine Treinen Competitie. André: ‘Dat project is een soort inhaalslag voor mezelf. Als kind heb ik nooit een treintje gehad, terwijl het me wel leuk leek om ermee te spelen. De deelnemers aan deze wedstrijd gaan echter veel verder. Met groepjes van een man of vijf – de ene timmert, de ander schildert – worden er in drie dagen tijd hele modelbanen in elkaar gezet. Heel bijzonder om te zien. Zelf heb ik er niet zoveel verstand van, maar ik loop er wel continu tussendoor om het proces te volgen en vragen te stellen. Ik heb in mijn leven veel stedentrips gemaakt naar plekken als Berlijn, Parijs en Londen en ging er altijd met de trein naartoe. Ik hou namelijk absoluut niet van vliegen.’
Bij gebrek aan speelgoedtreintjes in zijn jeugd, zocht André als de jonge Adrianus Marinus Kloot, zoals zijn naam bij z’n geboorte was, naar ander vertier. Hij vond het tussen de brokstukken van een platgebombardeerd Rotterdam. Als kind van 1947 had hij niets van de Tweede Wereldoorlog meegekregen, enkel van de wederopbouw in de jaren daarna. ‘Mijn vader werkte op de werf, maar als hij een middag vrij had, dan ging hij samen met mij en m’n moeder naar de binnenstad. Toen nog met een Lijnbaan die in aanbouw was en zonder Beurstraverse, die pas begin jaren 90 de vorm kreeg van de huidige “Koopgoot”. Veel vaker ging ik echter met vriendjes op stap, iets waar mijn ouders nooit moeilijk over deden. “Veel plezier en zie maar hoe laat je thuiskomt,” was het devies. Dat plezier vond plaats tussen de puinhopen van De Kolk, Delfshaven en het Piet Heynsplein. Te midden van die ontplofte gebouwen die dienstdeden als ruïne, was het heerlijk verstoppertje, cowboytje of indiaantje spelen of fikkie stoken. Bij Coolhaven zwommen we in het zwembad en achter de Van Nelle-fabriek bakte mijn moeder van aardappelen patat in een pan of visten we wat. Figuurzagen of spelen in de drumband op een volksfeest waren ook favoriet. Toen ik in mijn puberteit terechtkwam, maakte het ravotten steeds meer plaats voor bijbaantjes. Mijn eerste zakcenten verdiende ik als magazijnbediende bij de Rotterdamse Droogdok Maatschappij, naast mijn opleiding als machinebankmedewerker aan de Ambachtsschool.’
Mensen die naast mij zitten tijdens een voorstelling gaan altijd naar mij zitten kijken om te zie of ik het wel leuk vind. Ze verwachten dan dat je de hele tijd lacht
Toen hij negentien was, veranderde André zijn achternaam in Kyvon, terwijl hij twee jaar eerder voor zijn groeiend aantal optredens al de artiestennaam Van Duin had aangenomen. ‘Voor mijn gevoel ben ik daar pas heel laat aan gaan denken. Toen ik omroepen en theaters besloot aan te schrijven als komiek, vond ik dat daar een oer-Hollandse naam bij moest. Tja, wat moest dat dan worden? Met het hele gezin gingen we vroeger altijd op zomervakantie in Hoek van Holland en daar waren duinen. Et voilà, mijn nieuwe achternaam was geboren. Zo simpel was het. Kyvon haalde ik weg, Adrianus kortte ik af, en daar was André van Duin. Ook mijn gedrag is altijd redelijk Hollands gebleven. Ik ben namelijk wars van sterallures. Ik zat bijvoorbeeld eens bij De Wereld Draait Door met een gast die mij kende, maar ik hem andersom niet. Ik maak daar dan geen grappen over, maar houd netjes mijn mond.
Toen ik begon waren Theo Rekkers en Huug Kok van De Spelbrekers, zeg maar de Nick & Simon van de jaren 50 en 60, mijn eerste managers. Ze stonden bekend als echte gentlemen in het vak en iedereen die bij hen hoorde automatisch ook. Zij hebben mij opgeleid en geleerd hoe je met artiesten moet omgaan, je altijd aardig en respectvol beweegt in de kleedkamer, niet te veel moet drinken, geen rotzooi schoppen en hoeveel geld je voor een optreden kon vragen. Aan de hand van die mannen ben ik langzaam gegroeid. Heel anders dan hoe dat nu gaat met bijvoorbeeld kandidaten in The Voice of Holland. Zij zijn direct bekend, worden in het diepe gegooid en bekijk het verder maar. Die rustige begeleiding mis ik soms wel.’
De kracht van herhaling
Die ingeslagen weg legde André geen windeieren. Na een reeks afwijzingen aan de start van zijn carrière volgde een jarenlange zegereeks die hem financieel onafhankelijk maakte en generaties met elkaar verbond. De sketches uit zijn vele revues zijn tijdloos gebleken en worden nog altijd veel bekeken. ‘Ik heb de actualiteit nooit al te nadrukkelijk in mijn grappen willen verwerken. Dat is slecht voor herhaling. Men moet er jaren later nog om kunnen lachen. Zoals kleine kinderen dat nu weer doen om dingen uit de jaren 80 of 90. Voor hen zijn ze nieuw. Ik besloot daarom altijd bij mijn leest te blijven en het wiel niet continu opnieuw te willen uitvinden. Vergelijk het met een flesje Coca-Cola. Als je dat koopt dan verwacht je ook dat het smaakt zoals het moet. Hetzelfde verhaal met Laurel & Hardy. Beiden zijn allang dood, maar nog steeds supergrappig.’
Het feit dat de komiek tot pakweg tien jaar geleden voornamelijk te boek stond als grappenmaker, leverde weleens opmerkelijke momenten op wanneer hij als privépersoon ergens kwam. Zoals tijdens voorstellingen van cabaretiers. ‘Mensen die naast mij zitten tijdens een voorstelling gaan altijd naar mij zitten kijken om te zien of ik het wel leuk vind. Ze verwachten dan dat je de hele tijd lacht. Ik zit dan soms half te acteren. Het fijne van cabaret vind ik dat er geen pauze is. Ik ben niet zo’n lange “zaalzitter”. Die pauzes zijn er toch alleen maar voor de omzet van het theater. Terwijl ik denk: begin de show gewoon iets later. Mensen hoeven dan niet vooraf zo te haasten en na afloop eten ze nog gezellig een bitterballetje met elkaar. Dat is veel beter dan vlug zo’n laf wijntje tussendoor naar binnen klokken. Pauzes zijn wel weer handig om tussendoor weg te gaan als het toch niet helemaal je smaak is. Al gaat dat bij mij wat lastiger omdat men het meteen ziet. Interactie met voor mij onbekende mensen ga ik nooit uit de weg. Het komt regelmatig voor dat mensen me herkennen en op me afstappen. Ach ja, een fotootje maken is zo gebeurd, ook als ik op vakantie ben of ergens zit te eten. De discussie om uit te leggen dat het soms even niet uitkomt, duurt vaak langer dan er gewoon even aan toe te geven, dus dat doe ik dan ook maar. Bij ons praatprogramma Smaakt Naar Meer, waarin we napraten over Heel Holland Bakt, ga ik zelfs met het hele publiek op de foto. Hartstikke gezellig.’
De omslag naar serieus acteerwerk viel samen met André’s rol in het theaterstuk The Sunshine Boys, waarin hij samenspeelde met Kees Hulst. Dezelfde man met wie hij ook te zien was in de tv-serie Het Geheime Dagboek van Hendrik Groen. ‘In het begin voelde dat zelfs voor mij raar. Dan gingen we met de hele cast het resultaat van de afleveringen bekijken en kon ik alleen maar denken: wat doe ik tussen al die mensen? Het past helemaal niet. Er moet om mij gelachen worden en nu gaan we ineens de diepte in. Het verhaal speelt zich af in een bejaardentehuis en gaat over de ongemakken van ouder worden, de dood en omgaan met verlies. De knop moest echt even om toen ik eraan begon. Ik moest nog meer in mezelf keren om bepaalde emoties te kunnen oproepen. Gelukkig is het allemaal goed gekomen. Eenmaal in de auto terug naar huis, kon ik het ook wel weer makkelijk van me afzetten. Ik zat niet tranen met tuiten achter het stuur. Daar ben ik veel te nuchter voor.’
Biografie
Op 18 oktober, vier maanden voor zijn 75ste verjaardag, verschijnt er een nieuwe biografie van André. Volgens uitgeverij FC Klap is het boekwerk het resultaat van vele, lange en ongedwongen gesprekken met de hoofdpersoon en dierbaren, vrienden, bekenden en vakbroeders. Auteur Bert Kuizenga dook in André’s recente geschiedenis. Een periode waarin werkelijk alles wat hij aanraakte veranderde in goud, maar hij ook de liefde van zijn leven verloor. Iedereen kent André, maar wie kent hem nou echt, vraagt de maker zich af. Het boek lijkt een opmerkelijke stap voor een man die juist zo gesteld is op zijn privéleven. ‘Mensen om mij heen bleven maar zeggen dat er een boek moest komen, maar ik wilde dat helemaal niet. Er zijn in het verleden al twee boeken verschenen. Een via Joop van den Ende en nog een andere met allemaal foto’s en die hebben ook voor geen meter verkocht. Maar nee, dit zou toch echt een klapper worden, hield men vol. Uiteindelijk ben ik toch overstag gegaan onder het mom van: laten we het maar doen, dan zijn we er tenminste vanaf, haha. De schrijver, Bert, ken ik goed. Ik heb een tijd met hem gewerkt in de revue nadat Ron Brandsteder was uitgevallen en ken hem als een zeer betrouwbare en gezellige man. Ik vertel niet per se heel schokkende dingen in het boek. Bert zei zelfs: “Verdomme, we kunnen helemaal niks over je vinden wat discutabel is, want iedereen vind je aardig.” Tja, dat is jullie probleem, hè.’
Een project dat voorlopig op de lange baan geschoven wordt, is zijn nieuwe album met Nederlandse vertalingen van het werk van de Franse zanger Charles Aznavour. In maart vorig jaar maakte André nog diepe indruk door in de laatste uitzendweek van DWDD voor Matthijs van Nieuwkerk een Nederlandse bewerking van het nummer La Bohème te zingen. Eerder zong hij het al eens buiten de uitzending om, waarna Matthijs het papiertje met de vertaling inlijstte en thuis ophing.
‘De reacties na die uitzending waren positief, dus misschien zit hier meer in. Het project is echter nog steeds in ontwikkeling. Enerzijds omdat er allerlei andere dingen tussendoor zijn gekomen, anderzijds omdat ik er niet meer van overtuigd ben dat het enkel het werk van Aznavour moet worden. Ik heb zijn repertoire beluisterd en het is toch wel erg triestig allemaal. Ik denk dus dat ik het breder ga trekken met vertalingen van andere Franse artiesten die de cd moeten complementeren.’
Voor Het geheime dagboek van Hendrik Groen moest ik nog meer in mezelf keren om bepaalde emoties te kunnen oproepen
Tot die tijd doen we het met de regels die hij al wel schreef: ‘La bohème, la bohème. We waren jong, we hadden tijd in overvloed. La bohème, la bohème. Het was voor eeuwig, voor altijd, het was voorgoed.’
Online onbeperkt lezen en Nieuwe Revu thuisbezorgd?
Abonneer nu en profiteer!
Probeer direct- ANP