James Worthy

‘Mijn hielen branden en de slavinken van mijn vrouw zijn langzaam omhoog aan het kruipen’

Op een maandagavond, met te veel spierpijn om het veld op te gaan, besluit James Worthy toch om te gaan voetballen. 'Ook mijn hielpijnexpert zegt dat ik rust moet nemen, maar alleen al het feit dat ik twee keer per maand een hielpijnexpert bezoek, maakt mij volledig ontoerekeningsvatbaar.'

James Worthy

Ik sta op een kunstgrasveldje te rekken en te strekken. Nagenoeg alle spieren in mijn benen zijn van mening dat ik naar huis moet gaan. Het lijkt hen beter dat ik deze week niet ga voetballen. Vooral de pezen en spieren die in de buurt van mijn hielen woonachtig zijn, bedelen om een weekje rust.

Ook mijn hielpijnexpert zegt dat ik rust moet nemen, maar alleen al het feit dat ik twee keer per maand een hielpijnexpert bezoek, maakt mij volledig ontoerekeningsvatbaar. Zo’n vijftien jaar geleden was ik een van de meest begeerde vrijgezellen van Amsterdam en vandaag de dag loop ik bij een hielpijnexpert. Het kan verkeren.

We staan met tien mannen op een kunstgrasveldje. Naast het veldje ligt een treinstation. De jongste man is begin dertig en de oudste man is begin zestig. De jongste man deelt fluorescerend gele hesjes uit. Ik krijg er een. Het hesje ruikt naar vorige week.

Ons team begint goed. We lopen uit naar een 5-1-voorsprong. Na elk doelpunt rennen we op elkaar af en begint het ongecoördineerde aanraken. We zijn blij dat we scoren, misschien iets te blij, en daarom raken we elkaar zo onwennig aan. Mannen van onze leeftijd horen niet zo blij te worden van een onbelangrijk doelpunt. En toch zijn we het, dus raken we elkaar aan. Iemand slaat zachtjes op mijn billen en ik ga met mijn rechterhand door het natte haar van de doelpuntenmaker. Het is misschien een onbelangrijk doelpunt, maar het is wel ons onbelangrijke doelpunt.

Nog geen minuut later wipt een teamgenoot de bal mijn kant op. Het is overigens een gele bal. En de bal is dus geel, opdat de zestigers de bal goed kunnen zien. Nogmaals, het kan verkeren. Als een overrijpe nectarine pluk ik de bal uit de lucht. Alles is zoet en plakkerig, en ruikt naar de zomer. Voor even lijkt de tijd stil te staan. De bal hangt in de lucht en wacht op mij. Ik leun naar achteren en til mijn rechterbeen op. Ik kijk naar mijn teamgenoten. Hun monden staan wagenwijd open. Ze zien het. Ze voelen het. Deze veertiger zit voor heel even perfectie op de hielen.

De bal verdwijnt in de verre hoek. Het staat 6-1. Het ongecoördineerde aanraken vangt wederom aan. Er wordt geknuffeld en gekust. Het is pas maandagavond, maar de rest van de week ligt nu al onderdanig aan mijn voeten. Ik kijk naar de lucht en blaas een kus naar mijn vader. ‘Zag je dat?’ vraagt hij aan Frank Sinatra.

‘Wat?’

‘Mijn zoon maakte net het allermooiste onbelangrijkste doelpunt ooit.’

‘Wie is je zoon?’

‘Die daar met die twee verschillende sokken.’

‘Die in dat te grote broekje? Waarom loopt hij als een gans met aambeien?’

‘Hij heeft last van zijn hielen, Frank.’

Ik heb inmiddels het hesje over mijn hoofd getrokken en huppel over het veld. Mijn hielen branden en de slavinken van mijn vrouw zijn langzaam omhoog aan het kruipen, maar ik ben gelukkig. De tegenpartij trapt foeterend af. Ik haal diep adem. Heerlijk. Het hesje ruikt naar volgende week.

Column
  • iStock