Tim Haars: 'Ik wilde niet die sneue gast worden'

In de Telefilm Dwaalspoor speelt Tim Haars (39) een ingetogen, serieuze rol. En als het aan hem ligt, is dat niet voor het laatst. Al was het alleen maar om te laten zien dat hij tien jaar na dato veel meer is dan die gast van New Kids. Hoe eng dat soms ook is: ‘Ik rook een grote walm zweet. Die was van mijzelf.

Tim Haars

Andere koek, Tim, je karakter in Dwaalspoor. Een dramatische rol, heel ingetogen. Een totaal andere Tim dan we normaal zien.

‘Klopt. Mensen plaatsen me toch al snel in een bepaalde hoek door de dingen die ik eerder heb gedaan. Dat is menselijk, maar ik heb toch echt ook een andere kant. Zo zit ik in twee films van jonge filmmakers. Heel kleinschalig, amper budget, maar ook dit soort zwaardere rollen. Ik was daar al langer naar op zoek, al langer mee bezig, maar Dwaalspoor is de eerste film voor zo’n groot publiek. En dat zal voor veel mensen de eerste keer zijn dat ze me in zo’n rol zien. Dat is een bijzonder moment voor mij, want ik had altijd wel het gevoel dat ik dit kon, maar ik kreeg niet de kans om het te laten zien. Dat kon bij deze film wel. Dit klinkt heel cheesy, maar ik ben dankbaar voor deze kans. Dankbaar dat regisseur Boris Paval Conen het in me zag tijdens de auditie, want ik had deze rol écht nodig: dit is de kant die ik op wil. En ik ben dus ook echt diepgegaan voor deze rol.’

Wat houdt dat ‘diepgaan’ precies in?

‘De dochter van mijn karakter verdwijnt spoorloos in deze film. Ik heb zelf ook een gezin: een vriendin, een zoon van zes... Je wilt het niet, maar je moet dat gevoel toch ergens vandaan halen. Niet dat ik een method actor ben, maar ik zoek wel naar een fysieke of emotionele ingang voor mijn spel. Voor de film Ron Goossens, Low Budget Stuntman kwam ik 15 kilo aan, voor deze rol ben ik naar binnen gegaan, ben ik heel dicht bij mijn gevoel gaan zitten. Ik speelde met de gedachte wat ik zou voelen als ik iemand zou verliezen die zo dichtbij me staat. Iedereen heeft wel zoiets meegemaakt en het is niet leuk om dat op te halen, die herinneringen boven te laten komen, maar ik probeerde daarmee te spelen voor deze rol. Dat was zwaar. Tegelijkertijd gaf het me ook heel veel energie, omdat ik ook blij was dat ik dit een keer aan een groot publiek mag laten zien. Het is niet te vergelijken met wat ik eerder heb gedaan.’

Hoe nerveus was je voor deze auditie?

‘Ik vond dit wel eng. Ik wist dat ik auditie moest doen met Raymond Thiry, die mijn vader speelt. Ik heb eerder met hem gespeeld in Undercover en Bros Before Hos, kende hem dus wel een beetje, maar toch... Als kind keek ik op tegen He-Man en Purno de Purno, tegenwoordig kijk ik op tegen Raymond, haha. Hij heeft de stem, het hoofd, het charisma en die innerlijke rust. Dus ja, ik was superzenuwachtig. Maar inmiddels weet ik die zenuwen te gebruiken op zulke momenten, ik ben altijd goed voorbereid en hoewel ik weet dat je zoiets nooit moet denken had ik het gevoel dat ik deze rol kon nailen. Raymond en ik moesten onze scène een paar keer spelen, waarna de regisseur me vroeg het eens op een andere manier te doen. Alsof ik het niet met mijn “pa” eens was. Dat vuur wilde hij zien. Ik deed het en had achteraf geen idee wat ik had gedaan. Dat is vaak een goed teken, want dan zit je helemaal in zo’n scène. Ik rook wel een grote walm van zweet. Die was van mijzelf.’

Hoeveel van zo’n rol neem jij mee naar huis na een draaidag?

‘Je neemt altijd wel een beetje mee naar huis, ook omdat ik veel scenario’s doorneem met Marloes, mijn vriendin. Tegenspel voor een auditie doe ik ook met haar, dus zij zit er ook wel een beetje in, weet waar ik vandaan kom. Maar als ik een half uur in de auto heb gezeten, ben ik meestal gewoon weer mezelf. Ik kan het wel aardig uitzetten. Bij die rol waar ik 15 kilo voor aan moest komen, was het lastiger. Dan neem je niet alleen die rol mee, maar ook dat lichaam.’

Dat vond je vriendin vast ook leuk.

Lachend: ‘Zeker. We hadden toen ook net onze zoon gekregen, dus we zaten met gebroken nachten én met dat lichaam.’

Had je van tevoren een beeld bij het vaderschap?

‘Ik ging rond die tijd terugdenken aan mijn eigen jeugd. Ineens begon ik me af te vragen hoe mijn ouders het eigenlijk gedaan hadden. En hoe ik het wilde doen, wat ik ánders wilde doen dan zij. Met dat idee ging ik vervolgens aan de slag, maar uiteindelijk is er veel genetisch bepaald: ik ben ook gewoon de zoon van mijn ouders. Wat ik wel anders doe dan zij is met mijn zoon praten over gevoelens, over emoties. Dat wilde ik zelf, omdat ik inmiddels weet hoe goed dat is. Mijn ouders deden dat minder. Mijn vader was gewoon altijd aan het werk, mijn moeder was druk met ons, maar echt praten gebeurde niet. Zij kregen dat van huis uit ook niet mee... Mijn ouders zijn van een generatie die niet naar de psycholoog ging, niet over gevoel praatte. Dat werd gezien als een zwakte en je moest juist sterk zijn. Uiteindelijk heb je daar geen zak aan, want veel mensen zitten door die houding met zichzelf in de knoop. Ze kunnen eigenlijk nu pas, zo rond hun zestigste, over hun gevoel praten. Dat is best sneu.’

Toen ik je tien jaar geleden interviewde, was je volgens mij zelf ook nog niet zo ver. Je was meer op je hoede, argwanender.

‘Dat klopt. Er zat iets in mij waardoor mijn buitenkant soms van steen leek. Praten, communiceren, dingen uitspreken, dat deed ik niet. Ik kropte alles op tot het op een bepaald moment gewoon explodeerde. Daar was mijn vriendin na een paar jaar natuurlijk wel klaar mee, ook omdat zij wél altijd gemakkelijk over haar gevoelens en emoties praat. Zij had zoiets van: gast, zeg gewoon eens een keer wat je voelt, spreek je uit. Met je bek. Dat heeft gewerkt. Want hij is er soms misschien nog wel, die stenen buitenkant, maar ik práát wel. Ook ik ben gevoelig en onzeker, ook ik heb twijfels. En daar praten we hier thuis gewoon over. We communiceren veel, praten over ons gevoel. Ik wil namelijk dat mijn zoon het gevoel heeft dat hij alles met ons kan bespreken, dat hij mag huilen als hij dat wil, dat hij zich mag uiten. Ik vind dat waardevol.’

Wat voor kind was je zelf?

‘Ik zocht altijd de grens op en heb een heel heftige puberteit gehad. Mijn redding was sport: toen ik twaalf was, ging ik aggressive inline doen – niets agressiefs aan hoor, was gewoon tricks doen op skates. Dat heeft mij op het goede pad gekregen en er uiteindelijk zelfs voor gezorgd dat ik nu acteur ben. Want ik deed skatetricks en mijn broer Steffen stond achter de camera, maakte er films van. Sport was de ingang naar veel goeds.’

Skate je nog steeds?

‘Ik werd op mijn dertiende prof, ben twee keer Nederlands kampioen geweest, heb meegedaan aan een WK, maar rond mijn twintigste was ik er klaar mee. Inmiddels, bijna twintig jaar later, ben ik weer begonnen. En gek genoeg gaan sommige tricks nu beter dan vroeger. Ik ben ouder, maar heb meer overzicht, meer rust en let veel meer op mijn stijl. Want ik weet nu dat stijl 80 procent van de sport is. Als ik vroeger een nieuwe trick uitprobeerde, dacht ik maar aan één ding: hij lukt of ik sterf. Zo sta ik er nu niet meer in.’

Sterven is dan ook vrij onhandig voor je carrière.

Lachend: ‘Ik weet het... Maar ik doe dit al meer dan twintig jaar, ik ken die tricks al zo lang. Ik ga er dus niet koud in, het is redelijk gecontroleerd. Voor mensen die niet rollen, is een “f latspin 360” waarschijnlijk heel moeilijk, maar voor mij is dat een basistrick. Die bewegingen zitten allemaal in mijn dna, in mijn fysieke geheugen. Het ziet er voor een buitenstaander misschien niet zo uit, maar het is heel weloverwogen. Ik ben net naar Polen geweest voor opnames van Agent Hamilton, een Zweedse serie waarin ik speel. Ik nam mijn skates gewoon mee, zodat ik tussen de opnames door kon rollen in Warschau. Op zoek naar skateparkjes, mensen ontmoeten, een sociaal leven buiten mijn werk creëren. Dan skate je heel anders: geen grote, lompe tricks meer, maar gewoon lekker bewegen, een beetje oefenen.’

Waarom ben je er destijds mee gestopt?

‘Omdat ik uit wilde gaan, een ander leven tegenkwam dat ik leuker vond. Ik kwam terecht in de hiphopscene, ging beatboxen en stond met een vriend van me zelfs op Festival Mundial. Ik wilde vooral plezier maken, concerten zien van gasten als Big Daddy Kane, Kool Keith en Redman. Dat was wel te combineren met skaten, maar niet meer op dat hoge niveau. Ik was er gewoon een beetje klaar mee. Uiteindelijk ben ik nog twee jaar naar Mallorca gegaan en daarna besloot ik om acteur te worden.’

Wat deed je op Mallorca?

‘Ik wilde mezelf leren kennen en kwam terecht bij een hotel waar ik in het entertainmentteam zat. Wel op een ander niveau dan normaal, hè –je moest er ook echt auditie voor doen. Ik gaf sportles aan kinderen, we deden pingpong, volleybal en in de avond deed ik mee aan de dansshows. Maar ik had er ook acteerles en ik zat bij het infocenter. Ik was die gast bij wie je fietsen kon huren. Heel breed, heel leuk. Dat heb ik twee jaar gedaan en tussendoor kwam nog De Pulpshow, een sketchprogramma op Veronica met het team dat later ook New Kids zou gaan maken. Daarna besloot ik dat ik toch maar eens auditie moest gaan doen voor de theaterscholen.’

Benieuwd naar de rest van het interview? Lees het op Blendle.

Misschien ook voor jou:
Jack Poels: ‘Ik zag opeens voormalig crewleden rondrijden in een bestelbusje’
Interview
  • Dominik Wagner, ANP