De geliefde aanvoerder van AS Roma ging nooit voor het grote geld en speelde vijfentwintig jaar bij zijn club. Nu hij niet meer op het veld staat, heeft hij zijn verhaal op papier gezet. Een voorpublicatie. ‘Toen ik klein was, haatte ik Lazio zo, dat ik de plaaDtjes van de spelers van het Panini-album op hun kop hing.’
De keuze om voor het nationale elftal te bedanken en me op mijn dertigste geheel te wijden aan Roma, geeft goed weer wat mijn band is met de club én de stad. Intuïtief en diepgeworteld. Symbiotisch, suggereert een vriend van me. Inderdaad, ik heb een symbiotische relatie met mijn omgeving.
Rome wordt wel beschouwd als de mooiste stad ter wereld, maar voor een groot deel wordt de stad me ontzegd. Ik kan niet door de stad lopen zoals ik zou willen. Sinds mijn verplichte verhuizing van de Via Vetulonia naar Casal Palocco, toen de tifosi de deurmat begonnen te stelen, is mijn bewegingsvrijheid beperkt. Daar klaag ik niet over, het is de prijs die ik betaal voor de liefde die ik heb ontvangen en die ik nog ontvang. De symbiose tussen Rome en mij is er een van twee snelheden: de stad ontfermt zich over mij zonder verzadigd te raken – de wedstrijden, de interviews, de ontmoetingen overal – terwijl ik op zijn hoogst snel een hapje mag nemen en dan weer moet maken dat ik wegkom. Bijvoorbeeld via een donkere kloostertuin, zoals toen na het kampioenschap.
Pitstop
Het is kerst 2011 wanneer op het laatste moment tot me doordringt dat ik nog geen cadeautje voor Ilary in huis heb. Paniek, ze is nogal gesteld op cadeautjes onder de kerstboom... Ik bel naar Hermès, in de Via Condotti, de winkel waar ze vaak komt, en vraag of ze een foulard voor me willen uitzoeken. Maar het is 24 december en ik kan het cadeau niet meer thuisbezorgd krijgen. Dus moet ik iemand sturen, of zelf gaan. Ach wat, waarom ook niet? Ik neem Cristian, die inmiddels zes jaar is, met me mee. Ik trek een capuchon goed over mijn hoofd en stap in de Smart. Enige voorzorgsmaatregel: ik bel een vriend die een winkel heeft in Via del Corso, ongeveer ter hoogte van de Via Condotti, en ik vraag hem of ik mijn Smart daar even vijf minuten voor de deur mag parkeren met de alarmlichten aan. De tijd die nodig is om naar Hermès te lopen, af te rekenen en terug te keren. Een pitstop.
Om 17.30 uur ben ik in de Via del Corso. Ik parkeer de auto voor de winkel van mijn vriend, die een oogje in het zeil houdt, en we beginnen aan ons wandelingetje. Ik ben redelijk onherkenbaar en het is al donker, alleen heb ik niet aan Cristian gedacht, zijn gezicht is niet bedekt. Ach ja, we doen het even snel: we springen bij Hermès naar binnen, het pakketje ligt al klaar, ik overhandig mijn creditcard en wacht tot het apparaatje verbinding heeft gemaakt. Ik staar wat door het raam naar buiten en zie een kleine samenscholing ontstaan. Kom op, hoelang duurt het nog... Het apparaatje spuugt twee bonnetjes uit, ik teken het eerste en groet iedereen: we hebben haast.
Buiten op straat is het druk. Er hebben zich een man of honderd verzameld. Waarschijnlijk omdat één iemand roept dat hij me gezien heeft, twee anderen uit nieuwsgierigheid blijven staan, een vierde zich daarbij aansluit omdat hij verder toch niets te doen heeft, en op een gegeven moment is de groep zo groot dat men zich gaat afvragen: waarom staan die mensen hier? Ik ken die dynamiek wel, maar ik dacht dat het wel even kon op kerstavond... Ik denk dat Cristian ons verraden heeft, hij is bij de fans inmiddels een bekend gezicht.
Ik pak zijn handje stevig vast en loop met mijn hoofd naar de grond de Via Condotti af. De menigte komt achter ons aan, het is net die scène uit Forrest Gump met die groeiende groep mensen achter Tom Hanks aan. De eerste vijftig meter stap ik flink door, maar daarna begin ik te rennen en houd ik Cristian nog steviger vast, gelukkig kan hij me prima bijhouden. Als we de op de Via del Corso komen, wacht ons een verrassing: de Smart is omringd door mensen. Waarschijnlijk heeft iemand ons uit de auto zien stappen en is blijven wachten. Sommige mensen proberen een selfie met me te maken, maar als ik nu blijf stilstaan, kom ik niet meer weg. Ik ben bang dat Cristians hand losschiet. De meesten filmen ons met hun smartphone als bewijs dat ze Totti in het centrum zijn tegengekomen op 24 december.
Naast de auto staan, behalve mijn vriend, ook nog twee agenten. Zodra ze ons zien aankomen, beginnen ze te gebaren: ik moet me een weg door de menigte banen en zij zullen ons helpen de mensen naar achteren te drukken. Maar de deur kan niet ver genoeg open door de mensenmassa. Het gaat centimeter na centimeter en uiteindelijk lukt het me Cristian eerst in de auto te duwen, en met de hulp van de agenten lukt het mij ook, maar pas na een minuut of vijf. Ik start en geef voorzichtig gas, want je hebt zo iemand onder je wielen. Aan het einde van de Via del Corso kan ik eindelijk de Lungotevere op vluchten en zeg ik tegen Cristian: ‘Dat nooit meer.’ Hij kijkt me aan alsof hij het allemaal wel geinig vond.
Liefde en loyaliteit
Als we vroeger naar mijn familie in Testaccio of Trastevere gingen, vroeg ik altijd aan mijn ouders om even langs de Bocca della Verità te gaan, vanwege de rilling die er door je heen ging wanneer je je hand in de mond van de kop stak en je toch een seconde bang was dat hij eraf gehakt zou worden. De Sint-Pieter heb ik ook al als kind gezien, toen de paus me een kus op mijn voorhoofd gaf, maar daar herinner ik me weinig van. Een maand voor ons huwelijk had ik het voorrecht om even alleen het dak van het monument van Victor Emanuel II te mogen bewandelen en de Aracoeli-basiliek van boven te kunnen aanschouwen. Dat zou ik altijd wel willen: een onzichtbare toerist zijn die de hele dag door Rome kon sjokken zonder aangestaard te worden. Of als die hoofdrolspeler in La Grande Bellezza, wanneer hij in het holst van de nacht door de verlaten stad terugkeert. Misschien dat ik dat ook een keer ga doen, bij het ochtendgloren. Lekker trimmen langs de oever van de Tiber.
Na de scudetto ben ik iets gaan beseffen wat aan de ene kant heel vleiend is, maar tegelijkertijd ook gevaarlijk: namelijk dat wat ik doe en wat ik zeg nogal wat invloed heeft op mensen, omdat ze de neiging hebben me te vertrouwen. Ik heb gezegd dat ik altijd in Rome zou blijven en ik ben gebleven: dat is het cement voor de band die ik met mijn fans heb. Liefde en loyaliteit. Ik heb me daarbij altijd verre van de politiek gehouden, ik heb niet de drang om mensen op dat terrein te sturen. Wel stond ik altijd klaar als een burgemeester van Rome, van welke partij ook, me vroeg om een handje te helpen voor een of ander goed doel. Ik heb er nooit een geheim van gemaakt dat ik bevriend ben met Walter Veltroni. Tijdens zijn burgemeesterschap hebben we veel samen gedaan, ook zonder dat de camera’s erop stonden. Walter belde me dan in de ochtend op: de opening van een nieuwe school, een speciale plek voor zieke kinderen, een voetbalcourt in een achterstandswijk. Met hem heb ik heel wat leerzame momenten gehad in de buitenwijken.
De vijand
Hoe ver de club in deze stad reikt, daar werd ik pas echt van doordrongen bij mijn trouwreceptie in Villa Miani. En dan heb ik het over de eerste receptie, een paar dagen voor de echte bruiloft, gereserveerd voor de vips. Zonder hem te kennen werd me voorgesteld om oud-premier Giulio Andreotti uit te nodigen, als een internationaal symbool van Rome, zeg maar net als Alberto Sordi en, eh, als ik. Hoe dan ook, ik nodigde hem uit, hij kwam en hij bedankte me voor de uitnodiging en wenste Ilary een heleboel kinderen en mij een heleboel scudetti, waarbij hij eraan toevoegde dat ook hij daar heel blij mee zou zijn omdat hij een groot fan van Roma was. Hij nam plaats tussen andere politici als Veltroni en D’Alema en bleef, helemaal tevreden, tot aan het einde. Hij was toen 86 jaar. Nu we het over vrienden hebben gehad, is het niet meer dan logisch om aan te stippen dat Roma ook een grote vijand heeft: Lazio. Een vijand waar ik al mijn hele leven tegen strijd, van de eerste derby op mijn dertiende, toen ik van Lodigiani overkwam, tot aan de laatste van mijn carrière, in april 2017. Kinderen kunnen heel gemeen en direct zijn, en toen ik klein was haatte ik Lazio zo dat ik de plaatjes van de spelers van het Panini-album op hun kop hing. En omgedraaid, ik hoefde hun gezichten niet te zien. Die nijd neem je mee naar het veld, we waren altijd extra gemotiveerd tegen Lazio, en zij tegen ons, in iedere leeftijdscategorie. Toch heb ik altijd respect gehad voor het talent en de vechtersmentaliteit van de tegenstander; mijn generatie heeft als tegenhangers bij Lazio jongens als Nesta, Di Vaio en Franceschini, en na iedere strijd was ik van ze onder de indruk. Vooral van Sandro Nesta, een van de elegantste verdedigers die ik ooit heb gezien.
Ik heb gezegd dat ik altijd in Rome zou blijven en ik ben gebleven: dat is het cement voor de band die ik met mijn fans heb. Liefde en loyaliteit
Ik ga terug naar een van de eerste derby’s waarin we tegen elkaar speelden. Een vreselijk slecht veld, en kleedkamers die nog erger waren met een dak van asbestplaten, het regende pijpenstelen en na de wedstrijd zat ik van top tot teen onder de modder. Op dat blubberveld herinner ik me Sandro als een prins, schoon en elegant, nooit een gemene overtreding, dat had hij niet nodig. Als dé aanstormende talenten van onze eigen clubs, hadden we geen moeite met elkaar en vonden we het normaal elkaar een hand te geven, ook al waren we geboren aartsrivalen. Ook omdat al snel de eerste oproepen voor de nationale jeugdelftallen kwamen. Vanaf de Onder 15 werden we op Coverciano als ‘de twee Romeinen’ beschouwd. En ondanks onze afkomst was er meteen sprake van vriendschap.
Lazio is een vijand waar ik al mijn hele leven tegen strijd, van de eerste derby op mijn dertiende tot aan de laatste van mijn carrière
Ik ben enorm gehaat bij de Lazio-fans, dat is normaal, en dat werd er niet beter op toen Sandro naar Milan ging. Op dat punt zit de frustratie begrijpelijk heel diep, want eigenlijk waren we voorbestemd om elkaar bij iedere derby de handen te schudden, als de twee iconen van de club, tot aan het bittere einde. Maar terwijl Roma-voorzitter Franco Sensi alles op alles wist te zetten om mij te behouden, is zijn evenknie van Lazio, Sergio Cragnotti, op een gegeven moment overstag gegaan. Sandro ging met tegenzin weg, en dat hij daarna bij Milan zoveel fantastische seizoenen heeft gespeeld en alles heeft gewonnen wat er te winnen was, is alleen maar een bevestiging van zijn enorme talent. Voor Lazio was het een amputatie, en ik zou willen zeggen voor de hele stad: hoe geweldig was het geweest om jaar in, jaar uit de derby te mogen spelen met twee sterke en loyale Romeinse capitani. De haat van de Lazio-aanhang naar mij is alleen maar vergroot door het wegvallen van hun symbool.
Respect voor elkaar
Die onderbuikgevoelens blijven bestaan: een derby winnen maakt je dolgelukkig, als je hem verliest vreet dat nog erger aan je dan normaal. Toch, als profvoetballer verandert er op een gegeven moment wel iets: de rivaliteit, hoe heftig ook, stopt na het uitsignaal, die douch je van je af. Het is me al vaker overkomen dat ik met het uitgaan mensen tegenkwam die me op zondag vreselijk hard hadden aangepakt: ik noem Couto, of Radu, verdedigers met het motto: of je verliest of niet, zorg dat ze het in ieder geval hebben gevoeld. Dat soort jongens hadden wij er ook bij zitten, hoor. Maar als je uitgaat, schop je elkaar niet. Dan begroet je elkaar normaal en drink je wat, en kun je zelfs lachen om de trappen die zijn uitgedeeld en geïncasseerd. Zo was het ook met Materazzi, of met Montero... We hebben respect voor elkaar. Dat is het sleutelwoord. Idioot zijn dan ook die vragen van de journalisten wanneer je om de titel strijdt met Juve of Inter, en ze tegen Lazio moeten. ‘Kun je wel voor Lazio zijn?’ ‘Of dat me lukt? Wat dacht jij dan, als de scudetto op het spel staat...
Dat neemt niet weg dat een verloren derby enorm veel pijn doet. Het doelpunt van de teruggekeerde Di Canio – schitterend afgemaakt, hoor – vergeet ik van mijn leven niet meer. Dat hij onder aan de Curva Sud staat te juichen, mamma mia... Nog pijnlijker was de nederlaag in de bekerfinale, met de goal van Lulic, omdat ik zo graag de beker een keer omhoog had gehouden in het Stadio Olimpico na een derby.
Gelukkig zijn er ook derby’s die goed af lopen.
Het eigen doelpunt van Negro, dat de basis legde voor de scudetto; de 5-1, met mijn liefdesbetuiging aan de vrouw met wie ik zou trouwen; de moeizame wedstrijd waarin Ranieri besloot om De Rossi en mij eruit te halen. Maar er zijn er nog meer. Bijvoorbeeld die van 1999, toen we wonnen en de titelaspiraties van Lazio de nek omdraaiden, toen ik de 3-1 in de negentigste minuut scoorde en mijn T-shirt kon laten zien dat ik van de tifosi had gekregen: Vi ho purgato ancora (Ik heb jullie de oren weer eens gewassen). Logisch dat de Lazio-aanhang dat niet leuk vond, maar het was in die tijd de gewoonte dat we elkaar om en om een streek leverden. Maar ik geef toe dat dat T-shirt wel wat ver ging.
Jongetje vermoord
Er wordt wel beweerd dat Roma-Lazio de hardste wedstrijd van de competitie is vanwege de enorme rivaliteit tussen de twee supportersgroepen. En dat zou best weleens waar kunnen zijn als ik zo om me heen luister. Maar er is echter één keer geweest waarbij het erop leek dat de harde kernen van beide legioenen de handen ineen hadden gestoken, met een onrustbarend resultaat. Dan heb ik het over de onderbroken derby van 21 maart 2004: aan het begin van de tweede helft wordt op de tribunes het gerucht verspreid dat er bij de relletjes voor de wedstrijd een kind zou zijn doodgereden door een politiebusje. Het bericht blijkt uit de duim gezogen – iets wat we nu fake news zouden noemen – maar niemand weet er op dat moment het fijne van. Een aantal supporters komt het veld op om met de twee aanvoerders te praten. Eentje ervan ken ik zelfs, of tenminste, zijn broer zat bij mij op school. ‘Jullie moeten de wedstrijd staken, de politie heeft een Roma-fan vermoord, een jongetje,’ vertelt hij me, terwijl ook Mihajlovic, aanvoerder van Lazio, en scheidsrechter Rosetti aan komen lopen. We kijken elkaar aan. De politie vermoordt natuurlijk geen kinderen, maar het kan goed zijn dat er een ongeluk is gebeurd. Er komen steeds meer tifosi het veld op en ook de politie is er om de wedstrijd te staken, omdat de sfeer er per minuut grimmiger op wordt. Uiteindelijk is het prof liga-voorzitter Adriano Galliani die per telefoon beslist dat de wedstrijd niet verder wordt gespeeld. Wij voetballers zijn hem daar dankbaar voor, want ons hoofd staat er niet meer naar. Ondertussen wordt langzaam duidelijk dat het een grote farce is, dat bevestigt in ieder geval de politie – en terwijl de mensen het stadion verlaten ben ik een van de stemmen die een beroep doet op de supporters om buiten het stadion rustig te blijven. Dat is aan dovemansoren gericht, want die avond wordt er een guerrilla uitgevochten met de politie. Hoewel inmiddels duidelijk is dat er geen kind is doodgereden (gelukkig), worden er zelfs een paar politiekazernes aangevallen. Uit het proces daarna is niet naar voren gekomen dat de twee groepen ultra’s gecoördineerd hebben samengewerkt tegen de ordetroepen. Een simpel gevalletje van massahysterie? Ik weet het niet. Het blijft een vreemd verhaal wat er die avond is gebeurd.
Laatste doelpunt
Maar laten we terugkeren naar het sportieve aspect, want ik wil er nog twee derby’s uitlichten. De eerste is van 2011, we winnen met 2-0, en ik scoor beide doelpunten. Een Engelse voetbalcommentator roept: ‘The king of Rome is not dead.’ Mooi gezegd. Een paar weken later, als ik met twee doelpunten tegen Bari het record van Roberto Baggio verbreek van het meeste aantal doelpunten in de Serie A, laat ik een T-shirt zien met deze tekst. Ik kan me trouwens voorstellen dat jullie je nu afvragen: zijn er ook nog shirts die we in de loop der jaren niet hebben gezien omdat de wedstrijd anders liep dan gedacht... Misschien is het geluk geweest, misschien een extra motivatie, maar alle speciale shirts die onder mijn tenue zaten, heb ik laten zien.
Ik sluit af met een mooi moment voor mezelf, de ongekende vreugde en mijn selfie voor de Curva Sud, na mijn tweede goal dat de stand in de derby van 11 januari 2015 weer rechttrok. Op de bank zit trainer Rudi García en ik speel net als het hele team slecht met als gevolg dat Lazio met 2-0 leidt. Als de trainer me in de rust zou wisselen, had ik er niets van mogen zeggen. Maar in de rust komt García aanzetten met een bord waarop alleen bij nummer 10 geen pijlen staan. ‘Je blijft gewoon in de zestien staan, Francesco,’ zegt de trainer, ‘laat ze de bal maar komen brengen, ga hem niet halen. Dan ben je straks uitgeput.’ Als ik uit de kleedkamer kom, gebaar ik naar Guido Nanni, de keerperstrainer, dat ons plannetje door kan gaan. Ik maak al snel de 2-1, een mooie voorzet van Strootman op links die net achter de verdedigers langs draait, Radu heeft niet in de gaten dat ik achter zijn rug opduik. Een kwartier later herhaal ik hetzelfde trucje op een pass van Holebas, de bal komt iets te ver, waardoor ik een soort van karatetrap moet uitoefenen. Geen gemakkelijke goal. Of eigenlijk mag ik best zeggen dat het best een heel moeilijke is, omdat er een bepaalde coördinatie voor nodig is die je wel kunt perfectioneren, maar niet kunt leren: dat heb je of dat heb je niet. In de competitie werd ik door die eerste goal topscorer aller tijden in de derby.
Door die eerste goal werd ik top scorer aller tijden in de derby, met de tweede zeg ik op een fraaie manier vaarwel
Met de tweede goal zeg ik op een fraaie manier vaarwel. Want jawel, het was mijn laatste doelpunt in de derby. Ik zoek Guido, hij komt al naar me toe met mijn smartphone in zijn hand, die staat al op fotostand. De Curva Sud is door het dolle heen en lijkt van vreugde over te lopen. Ik ga staan en maak een selfie. ‘Cheese’ hoef ik niet te zeggen. Klik.
Online onbeperkt lezen en Nieuwe Revu thuisbezorgd?
Abonneer nu en profiteer!
Probeer direct- Francesco Totti, Paolo Condò
- BSR Agency, Getty Images