De band Ghost uit Zweden is de opvolger van Iron Maiden

Ooit gaan ze écht met pensioen in plaats van op een oneindige afscheidstournee. Scorpions, Kiss, Ozzy. Ja, zelfs Iron Maiden en Metallica. Op de vraag wie dan op hun plek staat, als grootste op al die affiches van de rock- en metalfestivals staat één antwoord vast. Ghost, uit Zweden. Een gesprek met hun brein Tobias Forge. “Als kind ging ik al naar B.B. King en James Brown.”

De band Ghost uit Zweden is de opvolger van Iron Maiden

Twee weken nadat Ghost de grootste show ooit in Nederland heeft gegeven (Ahoy), staat de band in Brussel voor de grootste show ooit in België, in de legendarische Vorst Nationaal, gebouwd in 1970, waar ze allemaal hebben gestaan: van de Stones tot Springsteen, van Sinatra tot Marley, van Queen tot U2, van Jerry Lee Lewis tot Prince.

Ghost is een Grote Band geworden, met een Grote Plaat op zak: Impera, een even uitzinnig als tot in de puntjes doordacht album, waarop de jaren 80 van de rock groots worden gevierd en werkelijk álles uit de kast wordt getrokken om dat zo episch mogelijk uit te voeren. De solo’s, de koortjes, de refreinen van secondelijm, de glasheldere productie.

Bij het eerste album van Ghost in 2010 was al duidelijk dat het toen nog onbekende genie achter deze band aan de ene kant een uitzonderlijk scherp oog had voor de vormgeving en mystificatie van de band, en aan de andere kant voor de toegankelijke melodielijnen. De vergelijking met ABBA viel toen al. Inmiddels zijn die twee geschiedenissen werkelijk samengevallen: Impera is opgenomen in dezelfde studio waar ABBA hun Dancing Queen en Money, Money, Money op de plaat zette.

De mystificatie van de band is noodgedwongen inmiddels minder groot: na een rechtszaak in 2017 met ex-leden over de betaling van royalty’s werd de identiteit officieel bekend van de man wiens naam al enige tijd rondging: Tobias Forge bleek inderdaad de man achter Ghost. Een Zweed van 41, met een lang verleden in de metal: hij zat onder meer in de metalband Repugnant en de glamrockband Crashdïet. Niet onder zijn eigen naam, maar onder het pseudoniem Mary Goore, dat hij nog steeds weleens gebruikt.

Die voorkeur voor het spelen met identiteiten heeft hij met Ghost doorgetrokken tot een niveau waar zelf Gene Simmons en Paul Stanley van Kiss met bewondering naar moeten kijken. Eerst stond Forge op het podium in drie achtereenvolgende gedaantes van het personage Papa Emeritus, vervolgens als Cardinal Copia en inmiddels als Papa Emeritus IV. Al die transformaties gingen zowel on- als offline vergezeld van heerlijk theater, inclusief een moord op de eerste drie Papa’s, die gebalsemd in een kist (uiteraard een flightcase) werden gelegd, zodat fans met een vip-ticket voor de show afscheid van de eerste drie frontmannen van Ghost konden nemen.

Ondertussen bleef Forge experimenteren met stijlen: op het vierde Ghost-album mixte hij disco met hardrock in Dance Macabre en dook er een saxofoonsolo op in het instrumentale Miasma. Conservatieve metalheads renden uiteraard gillend weg, maar die hebben dan ook niets te zoeken bij Ghost, en inmiddels behoren beide nummers tot de grootste live-favorieten.

Ook thematisch staat Forge niet stil: op het nieuwe album Impera is oude Ghost-vriend Satan ver te zoeken, maar is het verval van grote wereldrijken de inspiratie, zodat in Twenties (ook alweer zo'n typisch Ghost-nummer: metalriffs op een reggaeton-ritme!) de taal van het Trump-regime ineens doorklinkt: In the twenties / We'll be grabbing 'em all by the hoo-haas.

Het is twaalf uur wanneer Tobias Forge een klein, betonnen kamertje van de Vorst Nationaal binnenkomt. Hij ziet er iets jonger uit dan 41, draagt een zwart leren jasje over zijn Sepultura-shirt en armbandjes om zijn pols. Voor een zanger die inmiddels al maanden op tour is en ook nog maanden op tour gáát oogt hij opvallend fris.

Toch is het een rare tour, zegt hij meteen, en dan vooral het Amerikaanse begin ervan. ‘Ooit, toen deze tour werd geboekt, leek het tegen deze tijd allemaal normaal te zijn. Maar omdat wij in de Verenigde Staten in arena’s spelen waar ook sportwedstrijden worden gehouden, was ons aangepaste tourschema ineens afhankelijk van hockey. En handbal. En monstertrucks. En alles wat je tegenwoordig on ice kunt doen. Dus onze tour zag er uiteindelijk uit alsof Stevie Wonder hem had gepland. Maar áls we dan ergens speelden, vaak in een zaal waar veel van de andere bands uiteindelijk alsnog hadden geannuleerd, waren we vaak de eerste liveband die mensen in twee jaar hadden gezien. Ook nu we inmiddels in Europa zijn. Het enthousiasme dat dat oproept bij mensen is echt groot. Ondanks de oorlog voelt het als een nieuwe lente en als een tijd waarin alles weer tot leven komt. Tegelijk ben ik me ervan bewust dat het voor sommige mensen heel eng is om nu opeens weer in een mensenmassa te staan. En ik realiseer me ook dat mensen niet zomaar een kaartje voor show kopen, omdat ze nog vijftien kaartjes voor shows die ze nog moeten inhalen in hun la hebben liggen. Dus ik ben erg blij te kunnen spelen voor de mensen die er nu klaar voor zijn om vermaakt te worden.’

Wat me opviel in Rotterdam was de enorme diversiteit van je publiek. Juist in een tijd waarin iedereen in zijn eigen bubbel kan leven, trekt Ghost een bonte mix van oude rockers, jonge gothics, tieners tot vijftigers, van zeer alternatief tot behoorlijk mainstream. Hoe heb je dat voor elkaar gekregen? 

‘Ik weet dat echt niet. Toen we net onze eerste plaat uit hadden en begonnen met touren, was dat een van de eerste dingen die me opvielen, vooral in de Verenigde Staten. In Europa duurde het iets langer, omdat we hier eerst op metalfestivals stonden, dus logischerwijs vooral voor metalpubliek stonden. Maar toen we eenmaal eigen shows speelden, dacht ik: wow, zijn die indie chicks hier met die gasten meegekomen, of juist andersom? Het leek soms wel of er twee verschillende bands geboekt waren die avond. We waren in onze beginjaren best wel een gehypte band, dus ik dacht: misschien komt het daardoor, en is een deel van al die verschillende mensen hier nu min of meer per ongeluk. Maar het werd niet minder, integendeel, de mix werd steeds breder en precies zoals je omschrijft: een grote verzameling van allerlei zeer verschillende mensen uit verschillende culturen en subculturen. Ik vind dat een van de allerleukste kenmerken van ons publiek, en het blijft me op een positieve manier verbazen. Ik weet dat überhaupt een publiek vinden voor je muziek al iets is wat je nooit voor lief mag nemen. Als je geluk hebt blijft dat publiek je een tijd volgen, en als je echt heel veel geluk hebt, weet je met een deel van dat publiek een langere tijd samen iets op te bouwen, en moet je aanvaarden dat dat deel altijd hetzelfde blijft. Ik bedoel, als je nu naar een concert van Backstreet Boys gaat of van New Kids On The Block, staan er 18.000 chicks te gillen, maar dat zijn dezelfde 18.000 als in 1990. Wat fantastisch is, begrijp me niet verkeerd, maar wat ook impliceert dat het hoogste haalbare is als je die aanhang min of meer weet te conserveren. Dus ik ben heel, heel erg blij met de diversiteit van ons publiek.’

‘Thuis ben ik gewoon een getrouwde gast met twee kinderen. Met een kliko en gescheiden afval. En ik prijs me daar gelukkig mee’

En dan viel me nog iets op. Ik ken geen band, misschien alleen Maiden, Metallica en Kiss, waar zoveel mensen de zaal binnenkomen en eerst een shirt kopen, terwijl ze al een shirt van je band drágen. Dat een band niet alleen muziek is, maar ook een logo, een vormgeving, een identiteit om uit te dragen: hoe snel had jij dat door?

‘Vergeet niet dat ik eerst en vooral een fán ben. Van een heleboel bands en een heleboel elementen van die bands. Ik ben geboren in 1981, dus opgegroeid in de jaren 80, met een dertien jaar oudere broer. En dan was mijn moeder ook nog zeer liberaal en een enorme cultuurliefhebber. Toen ik een kind was, zei ze al: “Oh, je wilt Scarface zien, en Betty Blue? Hou er wel rekening mee dat er wat realistische scènes in zitten.” Dus ik ben opgegroeid met veel muziek, veel popcultuur, veel film. Maar waar ik zelf het meest warm voor liep, was toch extreme metal. Mijn broer was een punker, maar had veel verschillende soorten muziek, en bracht me de roots van metal bij. Vanaf mijn tienerjaren wilde ik die muziek spelen: death en black metal. Zo begon ik in 1998 mijn band Repugnant.’

Die band is nog onderscheiden voor hun old school death metal-geluid. Het lijkt nogal een stap van dat geluid naar dat van Ghost. 

‘Dat metalgeluid had zeker zijn begrenzingen, en ik begon ernaast te experimenteren met het schrijven van popnummers. Een tijd was ik een beetje de weg kwijt in muzikale zin, ik wist niet precies welke richting ik nu uit wilde. Pas op het eind van mijn twintiger jaren begon ik nummers te schrijven die intuïtief meteen veel interessanter klonken, omdat ze een mix waren van die pop, de harmonieën uit allerlei genres, en alles wat ik zo goed vond aan donkere, harde muziek. De nummers waar ik tussen 2006 en 2010 aan heb gewerkt waren goed, dat hoorde ik meteen, maar ik had geen idee van de commerciële kansen ervan. Die nummers zijn de eerste plaat van Ghost geworden, en mijn idee was: hier is zeker een publiek voor. Maar wel een beperkt, afgebakend publiek. Een show op het Roadburn Festival, daar hoopte ik op. En dan een half jaar later terugkomen in een theater in Amsterdam en er een soort kunstinstallatie van maken die je af en toe ergens kunt opzetten. Maar toen de eerste Ghost-plaat uitkwam en de ene na de andere kans mijn kant op kwam, wist ik: nee, ik ga dus níet een soort John Frusciante in een poprockband worden. Maar omdat Ghost zo diep is geworteld in alles waar ik naar luisterde toen ik opgroeide, kom ik altijd uit op het begrip ‘intuïtief’: het is een mix van alles dat ik zelf goed vind. Ik denk dat dat voor onze fans ook geldt, net als velen van hen een aantal gedeelde interesses hebben. Ik denk dat een groot deel van onze fans platenverzamelaar is, van comics houdt, en van horror.’

Benieuwd naar de rest van het artikel? Je leest het op Blendle.

In het artikel lees je meer over Ghost. ‘Ik wil ervoor zorgen dat ik constant blijft leren. Als jij jarenlang vechtsport beoefent in dezelfde dojo van dezelfde sensei, is het ook een goed idee om een keer een tijd te trainen in Shanghai. In een andere omgeving, met andere sparringpartners.’

Interview
  • Mikael Eriksson / M Industries