James Worthy

Kan je eigenlijk aan iemand zien of hij of zij een kindermoordenaar is?

‘Mijn zoon kijkt naar het Jeugdjournaal. Het gaat over Gino’

James Worthy

Mijn zoon kijkt naar het Jeugdjournaal. Het gaat over Gino. Eigenlijk wil ik de afstandsbediening van de bank pakken en naar iets vrolijks zappen. Iets met wilde dieren en Freek Vonk of een tekenfilm over drie aardeekhoorntjes, maar mijn zoon staart gebiologeerd naar ons iets te grote televisiescherm. ‘Dus die kindermoordenaar zei dat hij een voetbaltrainer was en daarom ging dat jongetje met hem mee?’ vraagt hij.

‘Ja, zoiets.’

‘Dat is best onhandig.’

‘Onhandig is het juiste woord, jongen. Het is namelijk niet dom of stom. De moeder van dat jongetje is ziek. Ik denk dat hij de stadionlampen al zag gloeien. Zijn droom ging uitkomen. Hij zou heel rijk worden en de beste zorg voor zijn moeder kunnen regelen. Kinderen zijn dromers. Dat volwassen mensen zonder dromen misbruik maken van die dromen, dat is dom of stom. Wat is jouw grootste droom?’ vraag ik.

‘Ik wil twee katten. Dat is mijn grootste droom, maar mama is allergisch voor katten.’

‘En wat nou als er morgen iemand naar je toekomt die zegt dat je twee katten van hem of haar krijgt?’

‘Ik zou vragen waarom? Waarom krijg ik twee gratis katten van jou? Zijn de katten ziek? Hebben ze geen staart of zo? Niemand geeft zomaar dingen weg.’

‘Dat is niet helemaal waar. Soms geven mensen zomaar dingen weg. Uit goedheid. Ik zag een keer op het station een man die zijn winterjas aan een dakloze meneer gaf. Er bestaan ook heel veel goede mensen.’

‘Dus de man die mij twee gratis katten geeft, zou ook gewoon een goed mens kunnen zijn?’ vraagt hij.

‘Het zou kunnen, maar dat is voor nu even niet zo belangrijk.’

‘Kan je eigenlijk aan iemand zien of hij of zij een kindermoordenaar is? In kranten hebben slechteriken altijd zwarte balken voor hun ogen. Dat zou wel makkelijk zijn.’

‘Nee, je kunt het helaas niet aan iemand zien, jongen. Toen ik klein was, ik denk een jaar of tien, stond er een keer een busje op de parkeerplaats van mijn voetbalclub. De achterdeuren stonden open. In het busje lagen allemaal goudkleurige voetballen. Naast het busje stond een meneer. Gewoon een meneer. Twee benen en een snor. Hij zei dat ik een bal uit het busje mocht pakken. Ik voelde dat er iets niet klopte. Niemand stopt dertig goudkleurige ballen in een busje.’

‘Dus je kunt het niet zien, maar je kunt het wel voelen?’ vraagt hij.

‘Het zou kunnen, maar toen ik op de volgende training verscheen, waren al mijn teamgenootjes met een gouden bal aan het voetballen. Ze hadden allemaal een gouden bal uit het busje gepakt. Ik was de enige met een oude, versleten bal.’

‘Ik begrijp het niet, pap. Wat moet ik van dit verhaal leren?’

‘Dat er ook heel veel goede mensen bestaan, kleine stinkerd.’

Ben jij ook zo iemand die graag haantje de voorste is? Mooi. Volg Nieuwe Revu dan op Facebook, dan krijg je de columns altijd als eerste te zien. Of abonneer op onze nieuwsbrief. Sturen we onze beste artikelen gewoon naar je toe.

Column
  • ProShots