De manager van Gerard Cox waarschuwt me vooraf: stuur de tekst van het interview maar uitgeprint naar zijn huisadres. Gerard heeft geen computer. En waarom zou hij ook? Wie zich zestig jaar staande heeft gehouden in de Nederlandse entertainmentindustrie mag best digibeet zijn. Thuis in Hoeksche Waard houdt hij alles nog prima bij via krant en schotel. Natuurlijk kan Cox zich nog weleens opwinden over de waan van de dag. ‘Dat bespottelijke idee om iemand mee te laten lezen als je een boek aan het schrijven bent, of het allemaal wel politiek correct is. Dat vind ik echt schokkend.’ Om er direct aan toe te voegen: ‘Het zal allemaal wel weer overwaaien.’
Casa Coco is je eerste film in lange tijd, hoe was dat?
‘Het was een feest om te doen, maar wel hard werken. Van zeven tot zeven, of van 1 tot na middernacht, dus dat viel op mijn leeftijd niet mee. Maar de meisjes van de make-up zeiden: “Eén ding hebben we je niet zien doen, en dat is zeuren. Daar kunnen heel wat jonge acteurs nog wat van leren.” Ik ga door voor brompot, maar dat ben ik niet. Dat komt nog steeds door die Jaap Kooiman uit Toen was geluk heel gewoon, die had een grote bek en was dom. Ik zeg waar het op staat, dat is wat anders. Heb een eigen mening. Het goeie eraan is dat ik altijd meeval.’
Werd je nog ontzien vanwege je gezegende leeftijd?
‘Ze waren heel zuinig op me. Vooral nadat ik een keertje gevallen was. Ik had een productiebril op in plaats van mijn eigen multifocaal en miste een opstapje: languit op het plankier! Als je op zo’n moment een been breekt, is het klaar. De assistent bracht me naar de auto. Ik zei nog: “Dat hoeft helemaal niet.” Hij: “Jawel, want als jij valt, heb ik geen werk meer.” Ik vond het veel te druk op het resort waar de rest van de crew zat, dus logeerde ik bij Joke Bruijs en haar man Frits thuis. Zij hebben een huis op Bonaire. Zat lekker bij hen op de veranda te lezen. Als ik klaar ben met werken, ben ik ook echt wel klaar.’
Er zitten leuke dialogen in de film: ‘Het kontje is het lekkerst!’
‘Da’s Maria Goos. Ze heeft het script onder handen genomen. Ze wilde mij er graag bij betrekken vanwege het Rotterdamse tintje, waar ze als Amsterdammer geen verstand van had. Dat stelde ik heel erg op prijs, dus hebben we een paar sessies samen gedaan. Ik kijk enorm tegen Maria op, want ze heeft prachtige dingen geschreven. De man die ik speel, voormalig herenkapper Toon, wordt volledig overvallen doordat het leven dat al veertig jaar zijn gangetje gaat, zomaar afgelopen is. De vrouw met wie hij is, gaat ervandoor en dat kan hij totaal niet bevatten. Hij denkt dat het met een bos bloemen wel weer goed komt. Maar dat gebeurt niet, ze krijgt zelfs een ander. Dan heb je een conflict en kun je door met het verhaal.’
Toon gaat naar Bonaire, waar kennelijk veel Rotterdammers overwinteren.
‘Zijn beste vrienden nemen hem mee naar pension Casa Coco, maar hebben hem nooit verteld dat zijn oude vlam Pleun de tent runt. Dat is Joke Bruijs. Pleun liet me veertig jaar geleden in de steek, en als kijker weet je niet waarom. Moet je nagaan, hoelang dat is: veertig jaar! Maar zo oud ben ik gewoon. En ik speel niet eens een 80-jarige, maar een zeventiger. Dat kan nu nog, haha!’
Het is al met al een heel charmante film geworden.
‘Ik hoop dat er veel mensen naar gaan kijken. Een leuke komedie met toch een serieus randje, want het gaat ook over sterfelijkheid. Toons beste vriend dementeert, en zijn vrouw wil dat niet onder ogen zien. Gijs de Lange speelt mijn vriend, Loes Luca zijn vrouw. Het is zo jammer dat Gijs dit jaar is overleden. We hebben in de film een mooie scène samen, als zijn personage in de gaten krijgt dat hij minder aan het worden is. De dood van Gijs kwam als een volslagen verrassing, hij was een hele vitale man.’
Speelt dementie een rol in je omgeving?
‘Ik heb dat godzijdank nog helemaal niet meegemaakt. Eigenlijk zou ik een heleboel mensen moeten kennen die al een beetje in de war zijn. Wel heb ik een vriendenclubje waarmee ik twee keer in de week lunch, daar zijn er al heel wat van overleden. Het waren er eerst acht en nu zijn we nog met zijn vieren. Maar echt de weg kwijt is nog niemand. Want dat is vreselijk, ik hoop bij God dat me dat bespaard blijft (klopt op tafel). Nou heb ik een heel goed geheugen, maar thuis kom ik toch regelmatig dingen tegen waarvan ik denk: hoe kom ik daaraan? Boeken waarvan ik me afvraag: heb ik die ooit gelezen?’
Wie zijn er allemaal in jouw omgeving weggevallen?
‘Veel hoor in de loop der tijd. Cabaretpartner Frans Halsema, componist Rogier van Otterloo. Eric Herfst was destijds een enorme schok. We waren nog volop bezig met de musical Fien toen hij aan een hersentumor overleed. Hij was pas 47. Ik zeg weleens dat Eric Herfst de beste cabaretier van de vorige eeuw was, want door hem is alles veranderd. Al die durfallen die tegenwoordig van alles staan te verkondigen op het toneel: Eric is daarmee begonnen. Want bij cabaret Lurelei kon alles. Daardoor is de boel veranderd. Voor die tijd waren we heel progressief. Toen ik er nog niet bij zat, deed Lurelei een parodie op de Troonrede. Dat werd me een schandaal! Daar kijkt nu geen mens meer van op, tegenwoordig is alles cynisme en ironie.’
Je volgt het aanbod nog wel?
‘Thuis in Hoeksche Waard heb ik een schotelantenne, dus ik kan alles ontvangen. Ik kijk vaak Nederlands drama en daar zit veel goeds bij. Oogappels is bijvoorbeeld heel goed gedaan. En jongens als Barry Atsma en Waldemar Torenstra zijn uitstekende filmacteurs. Vroeger kwamen acteurs bijna altijd van het toneel en in films bleef je dat horen. Ze hadden nog geleerd hoe je de achterste rij moest bereiken en articuleerden heel nadrukkelijk. Kees Brusse speelde als enige naturel, die zette dat niet aan. Waar het tegenwoordig wel aan ontbreekt is verstaanbaarheid. Dan zit ik te roepen naar die buis: “Wat zeg je, ik versta je niet!” In Flikken Rotterdam zitten mensen die absoluut niet te volgen zijn. Ik snap niet dat ze dat zelf niet horen.’
Hoe komt het dat zoveel komieken ook goede filmacteurs zijn?
‘Acteurs, de goede niet te na gesproken, kunnen niet zoveel als mensen uit de showbiz. Die zijn gewend om te improviseren, om onverwachte dingen op te vangen en direct te gebruiken. Toen was geluk heel gewoon hebben we zestien jaar lang gemaakt. We hadden altijd een tribune met driehonderd mensen, en Joke Bruijs en ik speelden echt met dat publiek. Het moest weleens over, en dan vertelde ik het publiek wanneer ze moesten lachen. Vervolgens speelden we het net even anders: lachten ze nog harder. Dat kunnen veel acteurs niet, dat leren ze niet op de opleiding. Geen idee wat ze wel leren, maar dat in elk geval niet.’
Benieuwd naar de rest van het interview? Je leest 't in de nieuwste Revu. Nu in de winkel!
- ANP