James Worthy

'Even een praatje maken met de dieren in het bos'

‘Mensen zien mij lopen. Mensen zien mij praten. En wat doen ze? Ze bellen de politie. Ze stellen geen vraag aan mij. Ze praten niet. Ze gaan meteen veroordelen’

James Worthy

Twee politieagenten lopen op me af. Het is rustig in het bos. Te rustig. ‘Wij hebben een aantal klachten over u ontvangen, meneer,’ zegt de jongste van het stel. Hij ziet eruit als iemand die ook zonder keelpijn op keelsnoepjes zuigt.

‘Wat voor klachten?’ vraag ik.

‘Een paar wandelaars vertelden ons dat u tegen uzelf praat. Ze maken zich zorgen om u.’

‘Praten tegen mezelf? Dat is helemaal niet waar. Ik praat tegen de dieren die ik tegenkom.’

‘Praat u al lang met dieren?’ vraagt de oudste agent. Hij ziet eruit als een agent uit een Dick Maas-film.

‘Nee, niet met, ik praat tegen dieren. Ze praten nooit terug, meneer. Daarom praat ik ook tegen ze. Omdat ze nooit iets terugzeggen. Ze spreken me niet tegen,’ zeg ik, voordat ik op een houten bankje ga zitten. Op het bankje zit een zilveren bordje. Op het bordje staat de naam van iemand die er niet meer is, maar dit bankje is nog wel van haar. ‘Bedankt dat ik hier even mag zitten, Ans,’ zeg ik.

‘U praat ook tegen bankjes?’ vraagt de jongste agent.

‘Om eerlijk te zijn praat ik tegen alles, meneer agent. Ik praat nu zelfs met jullie.’

‘Ik begrijp u niet. Natuurlijk praat u met ons,’ zegt de oudste.

‘Jullie komen hier aanlopen alsof ik uit een gesticht ben ontsnapt of zo. One Flew Over the Cuckoo’s Nest. Mensen zien mij lopen. Mensen zien mij praten. En wat doen ze? Ze bellen de politie. Ze stellen geen vraag aan mij. Ze praten niet. Ze gaan meteen veroordelen. Die man praat tegen zichzelf, dus hij moet wel een ontsnapte tbs’er zijn.’

‘Nee, dat dachten die mensen niet. Ze maakten zich zorgen om u. Dat is alles,’ zegt de oudste.

‘Maar even serieus, agenten. Dat ik tegen dieren praat, is kennelijk dus abnormaler dan dat andere mensen, die zich grote zorgen om mij zeggen te maken, niet met mij praten?’

‘Daar heeft u een punt. We gaan ook wel weer, hoor, maar ik wil toch nog even wat vragen. Wat zegt u tegen de dieren?’ vraagt de oudste. Zijn pistool hangt aan zijn middel als een boze kangoeroebaby.

‘Dat ligt aan het dier, jongens. Ik zag net een eekhoorn in een boom. Dan zeg ik iets van “Goedemorgen, eekhoorn.” Dat is alles. Het is dankbaarheid. Dieren verstoppen zich graag in het bos. En als ik dan een dier mag zien, waardeer ik dat. Want die eekhoorn hoefde zich niet aan mij te laten zien. Begrijpen jullie?’

‘Ik begrijp het wel,’ zegt de jongste.

‘Ik doe mijn best om het te begrijpen,’ zegt de oudste.

Ze knikken beleefd en lopen weg. Het pad ligt vol plassen. De agenten lopen voorzichtig om de plassen heen. Ik zeg het bankje gedag en loop in de richting van het pannenkoekenhuis. ‘Hoi, parkiet!’ hoor ik de jongste agent nog zeggen. De parkiet zegt niets terug.

Gelukkig.

Column
  • iStock