Deze week mevrouw T. die proletarisch ging winkelen bij de Hema en het Kruidvat.
Het is stil in de rechtbank. Her en der sloffen wat juridische lieden voorbij, al dan niet gehuld in toga’s. In een van de zalen is een uurtje geleden een politierechter gaan zitten, die, samen met de officier van justitie en de griffier de eerste zaken kort hebben kunnen afhandelen: de verdachte kwam niet opdagen – de rechtspraak werd bij verstek voltrokken. Dan is het de beurt aan mevrouw T. die voorzichtig, achter een rollator aanschuifelend, de gang naar de zittingsruimte aflegt.
Het lopen kost haar zichtbaar moeite – de rest van het leven eigenlijk ook. Op haar rollator draagt ze een grote roze rolkoffer. Ze draagt een net jasje en ziet er keurig uit. Als de deur van de rechtszaal voor haar opengehouden wordt, knikt ze beleefd en ingetogen. Het duurt even, maar uiteindelijk zit ze klaar voor haar rechtszaak.
‘Goed, mevrouw T.,’ begint de rechter. ‘U bent vandaag verdachte, dat betekent dat u niets hoeft te zeggen, maar dat u wel heel erg goed moet opletten.’
Tranen met tuiten
Meteen zodra de rechter een paar woorden uitgesproken heeft, begint mevrouw T. tranen met tuiten te huilen. Er komt een doos met tissues op het beklaagdenbankje te staan en een glaasje water. De rechter wacht even en probeert T. zo goed en zo kwaad als het gaat op haar gemak te stellen. Dan is het woord aan de officier van justitie, die voorhoudt dat mevrouw T. allerlei spullen gestolen heeft bij de Hema en het Kruidvat. Waren de tranen van mevrouw T. net opgedroogd; terwijl de officier praat, vallen ze weer.
‘Goed, over de feiten hoeven we het niet zo lang meer te hebben, toch?’ begint de rechter voorzichtig. T. knikt ingetogen en krimpt ineen. ‘U heeft al lang gezegd dat u inderdaad die artikelen gestolen had, toch?’
Weer knikt T. Dan haalt ze diep adem. ‘Ja, dat klopt. Ik had douchegel gestolen. Een zonnebril. Oorbellen. Een ketting, lippenstift, poeder...’
‘Dat is wel veel, hè?’ onderbreekt de rechter de lijst. ‘Ja...’ mompelt T. beteuterd.
‘Maar, hoe komt dat toch? Hoe gebeurt dat dan toch ineens?’
Even moet mevrouw T. haar verhaal onderbreken om de tranen van haar wangen te deppen. Dan haalt ze haar schouders op. ‘Gewoon een gekke gedachte ineens, denk ik.’
‘U had twee grote tassen vol gestolen spullen bij zich, toch? Bij het Kruidvat stal u voor 235 euro aan goederen en toen de tassen geïnspecteerd werden, bleker er ook allerlei spullen van de Hema in te zitten.’
Wonen in een auto
Weer knikt mevrouw T. en weer begint ze met een opsomming. ‘Lijm, kaarten, babykleertjes...’ ‘Ja, precies,’ onderbreekt de rechter haar meteen weer, en vraagt daarna waarom ze precies die spullen gestolen had. Dan komt de aap uit de mouw: mevrouw T. is een tijd geleden arbeidsongeschikt geworden, en is daarna in de schulden geraakt. Sinds een tijd woont ze in Frankrijk, waar het sociale vangnet toch een stukje kleiner is dan hier in Nederland. Maar toch wilde ze daar, in de buurt van haar zus, blijven wonen, die net een klein kindje heeft. ‘Ik wil gewoon mijn kleine nichtje zien opgroeien,’ voegt ze er snikkend aan toe. Daarna vertelt ze dat ze in Nederland was, omdat het slecht ging met haar moeder.
‘En waar woont u nu dan?’
‘In mijn auto, in een garage, in de buurt van Nice.’
De rechter knikt en vraagt door. ‘Want hoe komt u in Nederland, dan?’
‘Met het vliegtuig – mijn auto is kapot. Daarom staat ie in een garage, snapt u?’
‘Ja, precies. Maar wat doet u dan de hele dag?’
Heel even is mevrouw T. stil. Alsof ze moed verzamelt om het te vertellen. Ze haalt haar neus een keer op en veegt met haar mouw langs haar wangen. ‘Ik zit gewoon in mijn auto. Of op een bankje bij het vliegtuig.’
T. valt weer stil en haalt nog een keer heel diep adem. ‘Met een bakje,’ mompelt ze er dan, bijna onhoorbaar achteraan.
‘Pardon?’ vraagt de rechter voor de zekerheid. ‘Met een bakje,’ antwoordt T. beteuterd, maar iets harder. ‘Oh, oh, zo.’
Geen strafblad
Even valt de hele rechtszaal stil. Alsof iedereen nu pas echt in de gaten heeft hoe de kaarten op tafel liggen. Mevrouw T. neemt een voorzichtig slokje water, de rechter lijkt even haar volgende vraag af te wegen. Dan besluit ze het over een andere boeg te gooien. ‘Is dit de eerste keer dat u iets stal? U heeft geen strafblad, maar het is zó veel ineens. Hoe kan dit toch?’
Het was gewoon dom, denk ik. Ik dacht: ik neem gewoon veel mee, dan heb ik voor een jaar genoeg
‘Het was gewoon dom, denk ik. Ik dacht: ik neem gewoon veel mee, dan heb ik voor een jaar genoeg.’
De rechter knikt. Mevrouw T. laat haar hoofd een beetje hangen. Even kijkt ze opzij naar haar advocaat, en naar de grote roze rolkoffer die nog steeds op de rollator naast het beklaagdenbankje staat. Dan is het woord aan de officier van justitie, die ondanks alle persoonlijke problemen van mevrouw T. toch maar het standaardverhaal over winkeldiefstallen afsteekt: het kost winkeliers veel om zich ertegen te beveiligen, en dat komt uiteindelijk weer terug bij de Nederlandse burgers, omdat het allemaal doorgerekend wordt, dus is winkeldiefstal echt een probleem van ons allemaal. Toch, voegt ze eraan toe, houdt het OM ook rekening met de persoonlijke omstandigheden.
De advocaat van mevrouw T. gaat nog een stapje verder en vraagt aan de rechter om uitsluiting van strafvervolging omdat de beklaagde in Frankrijk woont, geen geld heeft voor een boete en eigenlijk geen ruimte heeft om een werkstraf te doen. Een beetje sippend knikt mevrouw T. met haar advocaat mee. Als de rechter vraagt of T. nog een laatste woord heeft, schudt ze haar hoofd, en voegt ze er alleen nog aan toe dat ze er spijt van heeft.
T. krijgt een voorwaardelijke boete van 200 euro, met een proeftijd van twee jaar. Voorzichtig schuifelt T. weer, met de roze koffer op haar rollator, de rechtszaal uit.
Online onbeperkt lezen en Nieuwe Revu thuisbezorgd?
Abonneer nu en profiteer!
Probeer direct- Jeroen de Leijer