Keeper Juda de Vries: vereerd in Haarlem, vermoord in Sobibor

In de jaren 20 van de vorige eeuw is Juda de Vries een populaire keeper van HFC Haarlem. Als hij in een kampioensduel een zekere treffer voorkomt, wordt hem de heldenstatus aangemeten. Zijn aanstaande huwelijk is voorpaginanieuws, op de dag zelf staat de Grote Markt zwart van de mensen. Maar in de oorlog werkt zijn populariteit tegen hem. De Joodse kleermaker wordt verraden en belandt via Westerbork in Sobibor, waar hij meteen na aankomst wordt vermoord door de nazi’s.

Juda

Je zou het een wrede speling van het lot kunnen noemen. Onder het kopje ‘Keeper Juda de Vries’ lezen we linksonder op de voorpagina van Haarlem’s Dagblad van 5 mei 1938: ‘De bekende Haarlem-keeper Juda de Vries hoopt op Donderdag 19 Mei met mejuffrouw Jenny Callo in het huwelijk te treden.’ Rechts van het bericht is een losse foto afgedrukt met een heel ander karakter. Daar staat naast collega-dictator Benito Mussolini de onmens die Europa in een nieuwe wereldoorlog zal storten en het doodvonnis over 6 miljoen Joden uit zal spreken, waaronder die van de vermaarde keeper van HFC Haarlem, bijgenaamd de Leeuw van Juda.

Hoe populair De Vries is, zal twee weken later blijken, als de Grote Markt voor het Haarlemse stadhuis volgepakt staat met fans van de doelman. Hij mag dan al tegen de veertig lopen, zijn heldendaden in het doel van de Roodblauwe Leeuwen zijn niet vergeten. Vanaf zijn debuut op 26 maart 1922 tegen HVV (3-3) tot aan zijn laatste wedstrijd op niveau in Haarlem II op 5 februari 1939 is hij een toegewijde Roodbroek, steevast deelnemer ook aan het rijke verenigingsleven. Een gangmaker ook, niet te beroerd om, zo valt te lezen in het jubileumboek 50 jaar HFC Haarlem uit 1939, ‘den nieuwsten Charlestondans te demonstreren’. En even verderop wordt hij getypeerd als ‘een prettige jongen in den omgang, vol geestige moppen en rake opmerkingen’.

Om hem als keeper te typeren, grijpt men graag terug naar het kampioensduel in de tweede klasse uit 1929 tussen Haarlem en Zeeburgia. Een bijna uit z’n voegen barstend stadion, volgepakt met 12.000 toeschouwers, vormt het decor van een bloedstollende wedstrijd die de thuisploeg niet mag verliezen. Maar vlak voor tijd, bij een stand van 1-1, ontsnapt de midvoor van de tegenstanders aan de aandacht van de Haarlem-defensie. Het zal toch niet gebeuren...

Slecht één man kan het naderende onheil nog keren. Het thuispubliek houdt collectief de adem in als Juda de Vries zijn doellijn verlaat. Met leeuwenmoed werpt de keeper zich op de voeten van de doorgebroken spits en grist de bal net op tijd weg. Orgastisch is het geluid dat opstijgt, Juda’s moeder schijnt bijna flauwgevallen te zijn die middag. Maar de fatale tegengoal wordt voorkomen en Juda is de held van de dag. ‘Zijn redding was phaenomenaal, een aan het wonderbaarlijke grenzende save,’ lezen we in HFC Haarlem 50 jaar, waarin een hoofdstuk wordt gewijd aan de populaire sluitpost. ‘Dit was voor hem de wedstrijd van zijn leven.’

De foto’s uit die tijd bewijzen dat. Na de wedstrijd wordt Juda vereeuwigd met een grote schare – meest jeugdige – fans om hem heen. In zijn handen houdt hij zijn mascotte stevig vast. Want zonder konijn neemt hij niet eens plaats onder de lat, zo lezen we elders in het jubileumboek in dichtvorm:

‘’t Konijntje van Juda is thans aan de beurt

U weet toch wat daarmede eens is gebeurd?

Wij gingen toen naar Bussum, Juda liet het in de trein

En we hadden nooit gewonnen, als ’t niet teruggebracht zou zijn’

Het thuispubliek houdt collectief de adem in als Juda de Vries zijn doellijn verlaat. Met leeuwenmoed werpt de keeper zich op de voeten van de doorgebroken spits

Diepe emoties

Thuis in Azor, een slaperig voorstadje van Tel Aviv, krijgt Albert de Vries het bijna te kwaad als hij de dichtregels voordraagt. Hij moet even naar woorden zoeken, zoals hem dat deze middag wel vaker overkomt. De lotgevallen van zijn vader emotioneren hem nog steeds diep. Eind augustus tikt hij de 85 jaar aan, hij oogt vitaal, maar z’n geest begint wat te haperen. ‘Ik word wat vergeetachtiger, gelukkig ben ik fysiek nog in orde. Ik stap nog bijna dagelijks op de fiets.’

Sinds 1962 woont hij in Israël, aanvankelijk met zijn vriendin en latere vrouw Miep, vanaf 1999 als weduwnaar. Gelukkig zijn z’n twee dochters en zes kleinkinderen nooit ver uit de buurt. Fier vertelt hij over kleinzoon Gal die het tot profvoetballer en jeugdinternational heeft geschopt. ‘Het is wel duidelijk wiens genen hij geërfd heeft,’ zegt hij niet zonder trots.

Als Albert, die in Israël om moverende redenen Abraham wordt genoemd, praat over zijn pa springen bijna als vanzelf de tranen hem in de ogen. Natuurlijk is hij trots op wat zijn vader heeft bereikt, razend populair in Haarlem en omstreken, maar dat Juda niet ouder mocht worden dan 42 jaar en hij niet de kans heeft gekregen hem te leren kennen valt zwaar. ‘Het verhaal van zijn leven en zijn ontijdige dood blijft me emotioneren. Dat zal nooit verdwijnen. Gelukkig ben ik er nog om zijn nagedachtenis levend te houden.’

In het huis aan de Hapalmachstraat in Azor herinnert nog veel aan de keeper van toen. Aan de muur hangt naast een portret ook een actiebeeld van de stijlvolle doelman. Uit een kast diept hij niet alleen een boek van HFC Haarlem op, ook zijn er diverse knipsels en documenten. Andere tastbare herinneringen (een ring, manchetknopen en een erespeld) heeft hij aan zijn kleinzoon gegeven. ‘Daar heb ik nog om moeten soebatten bij de toenmalige voorzitter van HFC Haarlem, Jaap van Balen Blanken. Mijn vader had ze hem voordat hij onderdook in bewaring gegeven, maar in eerste instantie wilde hij ze niet teruggeven.’

Dat heeft alles te maken met de rol die zijn moeder, Jenny (roepnaam Jansje) Callo, in de oorlog gespeeld zou hebben. ‘Laat ik het maar zeggen zoals het was,’ vertelt De Vries, ‘maar ze werd in eerste instantie weggezet als moffenhoer, omdat ze aangepapt zou hebben met de Duitsers. Ze is kaalgeschoren en haar hoofd werd met lijm en kippenveren overgoten. Pas later bleek dat ze met haar gedrag informatie had ontfutseld aan de Duitsers die ten goede kwam aan het verzet. De leider van het Rotterdamse verzet heeft dat later ook verklaard. Die prees haar inspanningen tijdens de oorlog. Pas toen dat naar buiten kwam, werd ze gerehabiliteerd. Daarvoor werd ze met de nek aangekeken, ook door de Joodse gemeenschap. Ze mocht zelfs de synagoge niet meer in. Mij is dat gelukkig nooit nagedragen.’

Benieuwd naar de rest van het artikel? Je leest 't in de nieuwste Revu. Vanaf morgen verkrijgbaar!

Oorlog
  • Edwin Struis, Noord-Hollands Archief