James Worthy: ‘Schrijvers zijn gewoon goed in liegen. We krijgen betaald om te liegen. Het is een prachtig beroep’
Columnist James Worthy pakt de taxi naar de bieb van Waalre, waar hij geïnterviewd gaat worden door tachtig pubers. Onderweg raakt hij met de chauffeur aan de praat over taal. 'Taal kijkt op niemand neer.'
De taxichauffeur brengt me naar de bibliotheek van Waalre. Waalre ziet er heel anders uit dan in mijn dromen. In mijn dromen was Waalre zoals Waalre klonk. Een fabriek, twee snackbars en een dichtgetimmerde discotheek. Maar in het echt is Waalre wonderschoon. De huizen zijn groot en statig en de bomen zijn groen en met veel. ‘Wat ga je doen in een bibliotheek?’ vraagt de chauffeur. Hij eet een krentenbol en drinkt koffie uit een gouden thermoskan. ‘Ik ga geïnterviewd worden door tachtig pubers,’ antwoord ik. ‘Dat klinkt vermoeiend,’ zegt de man, voordat hij zuchtend door oranje rijdt. ‘Ik heb er wel zin in eigenlijk en ik hoop die kinderen ook. De zon schijnt. Als de zon schijnt, horen pubers eigenlijk niet in een bibliotheek te zitten. Als de zon schijnt, moeten pubers hun eigen verhalen gaan schrijven.’
‘Eerlijk is eerlijk, ik ben al zeker twintig jaar niet in een bibliotheek geweest. Ik mis het ook niet. Ik kreeg altijd boetes,’ zegt de chauffeur. ‘Ik ook hoor, meneer, maar juist dat te laat terugbrengen, gaf het lezen iets extra’s. Dat je iets leest, wat je eigenlijk helemaal niet meer had mogen lezen. Boeken die je niet meer mag lezen, zijn de beste boeken.’
‘Ik denk dat ik een beetje bang voor lezen ben. Zeker in het Nederlands. In de Afghaanse talen gaat het makkelijker. Als ik in het Nederlands lees, schrik ik van alle woorden die ik niet ken. Dan voel ik me een beetje dom.’
‘Dat is nergens voor nodig. Taal kijkt op niemand neer en het is van iedereen. Je kent misschien een paar worden niet, maar die woorden kennen jou ook niet. De kinderen die mij straks gaan interviewen zijn misschien ook bang voor taal. Niet allemaal, maar een paar. Er zijn ook te veel regels. Sommige regels brengen schoonheid, maar helaas dus ook angst. En niemand hoeft bang voor taal te zijn. Het zijn maar lettertjes.’
In de bibliotheek van Waalre zitten 80 pubers op klapstoelen. Massaal gefluister als ik binnenkom. ‘Meneer, ik zag u laatst op televisie!’ schreeuwt een jongen in een rode polo. Ik wil wel tegen hem zeggen dat hij ‘jij’ mag zeggen, maar het is gewoonweg niet anders. Voor tieners ben ik een u en dat is prima. Ik ben een oude man met een baard. Ik ben ouder dan hun ouders. ‘Was u vroeger goed in Nederlands?’ vraagt een meisje in een capuchontrui. ‘Niet echt. Ik was sowieso niet heel goed in school. Ik ben een keer blijven zitten en ik ben ook een keer gezakt. Lezen deed ik ook bijna niet. Alles ging maar over de oorlog.’
‘Ik ben ook blijven zitten!’ roept de jongen in de rode polo.
‘Jij komt er wel, gozer.’
‘Maar ik dacht altijd dat schrijvers slim waren,’ zegt een meisje met een roze hoedje op.
‘Schrijvers zijn gewoon goed in liegen. We krijgen betaald om te liegen. Het is een prachtig beroep. Zijn er ook kinderen aanwezig die zelf schrijver willen worden?’ vraag ik. Er gaan vijftig vingers omhoog.
Taal is nog nooit zo gastvrij geweest.
- Bibliotheek Waalre