James Worthy: 'Het strand is een plek voor de mensen die niet zo nodig heilig wilden leven'
‘Ik kan eigenlijk alleen maar respect opbrengen voor het zand. Hoe het aan ons blijft plakken. Hoe het in al onze harigheid probeert te wonen’
Met een schnitzel in mijn hand zit ik op een Italiaans strand. Het zou het begin van een liedje kunnen zijn, maar het is gewoon mijn leven. Niets kan mij gelukkiger maken dan een strand. Heel veel zand en nog meer water. Meisjes in fluorescerende bikini’s, jongens in te grote zwembroeken en oude mensen die sigaretten roken van merken die nergens anders meer bestaan.
Op het strand komt iedereen samen. Als ik aan de hel denk, zie ik bijna altijd een strand voor me. Gewoon een plek voor de mensen die niet zo nodig heilig wilden leven. Mensen die een opgerookte sigaret in het zand drukken. Mensen met mislukte tatoeages. Och, wat ben ik toch dol op mensen met mislukte tatoeages. Ook op dit strand zitten er weer minimaal tachtig. Mensen met onooglijke bloemen, onleesbare teksten en jaartallen die op vierletterwoorden lijken. In de branding staat een man met een Polynesische sleeve die naar alle waarschijnlijkheid niet weet waar Polynesië ligt. Dat vind ik zo mooi aan het strand. Op het strand schamen mislukkelingen zich niet voor hun falen. Iedereen is hier gelijk. We zijn allemaal mislukkelingen. We kunnen allemaal door een kwal gestoken worden. We kunnen allemaal verdrinken.
Zo’n drie ligbedjeseilanden verder hebben twee Italiaanse families ruzie met elkaar. Mijn Italiaans is nog niet heel goed, maar ik kan zien dat de ruzie om een meisje gaat. Een jonge vrouw. Ze ligt topless in de zon en niet iedereen kan haar naaktheid waarderen. Vooral twee oude mannen lopen te razen en te tieren. Hun spektietjes gaan van links naar rechts als vetbollen op een winderig balkon. De jonge vrouw blijft rustig liggen. De enige die haar pijn kan doen is de zon.
Mijn zoon vraagt of ik een zandkasteel met hem wil bouwen. ‘Ik ben al begonnen,’ roept hij, voordat hij met een schep richting de groene zee rent.
Ik volg hem. Het hete zand prikt onverklaarbare boodschappen in mijn voetzolen. Op het strand is iedereen gelijk. Het zand is voor iedereen heet en het water altijd gevaarlijk.
Het zandkasteel van mijn zoon bestaat vooralsnog uit één toren. Het is niet veel, maar ik zou er best kunnen wonen.
‘Wat moet ik doen dan?’ vraag ik aan mijn zoon, voordat ik in het zand kniel.
Veel mensen die het strand haten, hebben voornamelijk een hekel aan het zand. Ik kan eigenlijk alleen maar respect opbrengen voor het erosieproduct. Hoe het aan ons blijft plakken. Hoe het in al onze harigheid probeert te wonen. Hoe het met ons mee naar huis wil gaan.
‘Jij moet een soort gracht graven van de zee naar ons kasteel.’ Ik pak een schep en begin te graven. De zon prikt mijn schouders wakker.
Drie uur later is ons kasteel klaar. De zon staat op het punt om kopje-onder te gaan. De golven vallen ons kasteel aan. Samen kijken we naar hoe ons bouwwerk instort.
‘Ben je verdrietig?’ vraagt mijn zoon.
‘Nee hoor, lieve jongen. Dit is wat het leven is. Je bouwt een zo mooi mogelijk zandkasteel en je hoopt dat het zo lang mogelijk blijft staan.’
‘Maar het blijft nooit staan,’ lacht hij.
‘Niets blijft staan en dat is prima.’
- Adobe Stock