Het zijn de vroege jaren zeventig. Een bruin café, ergens in een buitenwijk van New York. Het is open avond en een wat timide mannetje klimt op het podium. Hoge stem, Oost-Europees accent. Een beminnelijke immigrant. Hij meldt, bijna overbeleefd, moppen te willen vertellen. Het publiek leunt achterover, armen over elkaar. Het mannetje begint, gniffelend van de voorpret, met de eerste mop. Maar geen punchline te bekennen. Zo gaat het een tijdje door. De stiltes die na elke mop vallen, worden pijnlijker en pijnlijker. Dus lacht de ongelukkige zelf maar. Hard en met lange uithalen. Als dat ook niet helpt, begint hij paniekerig elke mop uit te leggen, struikelend over zijn eigen woorden. Mensen kijken elkaar aan. ‘Is dit soms een open avond voor talentlozen?’ roept iemand. Een beschaamd gegiechel stijgt op. Maar ook boe-geroep. ‘You suck!’ roept een ander. Het mannetje breekt. ‘Willen jullie allemaal alsjeblieft weggaan?’ huilt hij. ‘Jullie lachen óm mij, niet met mij!’ Waarop alleen maar een harder, honend geproest volgt.
Tumult in de zaal. Enkele vrouwen wijzen het publiek boos terecht. Lachen om zo’n kwetsbaar, zielig iemand? Schande! Iedereen zou zich moeten schamen!
Terwijl het publiek ruziet over de vraag of hier überhaupt iets te lachen valt, veegt het mannetje zijn tranen weg: ‘Dan ga ik nu Jimmy Carter nadoen, de president van de Verenigde Staten.’ En dan, zonder ook maar iets aan zijn stem te veranderen: ‘Hallo, ik ben Jimmy Carter, de president van de Verenigde Staten.’
En zo gaat het verder, de ene na de andere hopeloze imitatie, steeds weer afgesloten met een verlegen buiging: ‘Tank you veddy much!’ Het publiek zucht en steunt. Dit is allemaal van zo’n ongekende lulligheid. Geapplaudisseerd of gelachen wordt er al lang niet meer. Dan kondigt het mannetje een imitatie van Elvis Presley aan. Toeschouwers kijken al een andere kant op. Ze zullen de gifbeker helemaal leeg moeten drinken. Hij keert het publiek de rug toe, hangt een gitaar om, woelt wat door zijn haar, draait zich weer om... en geeft een in alles perfecte imitatie van The King weg. ‘The greatest Elvis I’ve seen in my life,’ zouden ze later vrijwel allemaal zeggen. Toeschouwers veren op, kijken met ogen als schoteltjes toe, joelen, klappen.
Waarop de perfecte Elvis weer terug transformeert in het verlegen buigende mannetje: ‘Tank you veddy much!’ En weg is hij, het publiek achterlatend met een levensgroot vraagteken boven het hoofd. Wat wás dit? Is die gast echt? Het lijkt wel alsof hij zelf geen idee had van wat hij deed.
Marteling
De man op het podium is Andy Kaufman. Toen hij veertien was, zag hij samen met een vriendje een Pakistaanse man slechte grappen vertellen in een café in Greenwich Village. ‘Wat afschuwelijk!; zei het vriendje, terwijl de Pakistaan schutterde op het podium. ‘Ja, is het niet geweldig?’ reageerde Andy. En direct wist de jonge Kaufman wat hij wilde in het leven. Dit! Die ongemakkelijke stiltes. Die pijnlijke momenten als je geen enkele lach krijgt. Maar tegelijkertijd is die onbedoelde marteling van het publiek zó onbedaarlijk grappig!
In 1974 krijgt Andy de kans om het voorprogramma van zanger Barry Manilow te verzorgen. Leuk, zo’n lullige act die cumuleert in een perfecte Elvis Presley, redeneert zijn management. Dus doet Andy weer zijn foreign man-act. Nu voor een enorme zaal, afgeladen vol. Maar het overwegend donkere publiek, gekomen voor romantisch songs als My Girl en Just My Imagination, reageert vijandig op al het gestuntel. Híér hebben ze niet voor betaald! De zaal lust hem rauw. Het is één aaneenschakeling van boegeroep (‘Fuck off!’) die de snotterende Andy over zich heen krijgt, op dat grote podium.
Andy haalt plots een pistool tevoorschijn. Iedereen schrikt. Dan verdwijnt het mannetje huilend achter de gordijnen. Een schot klinkt, een zware plof op de grond
Dan gebeurt het. Hij haalt plots een enorm pistool tevoorschijn. Iedereen schrikt. Dan verdwijnt het mannetje huilend achter de gordijnen. Een schot klinkt, een zware plof op de grond. Einde voorprogramma.
Daarna mag Barry Manilow optreden. De zanger zal zich jaren later nog herinneren hoe het de rest van de avond onmogelijk was om de zaal rustig te krijgen. Andy Kaufman? De klootzak! Dat was eens, maar nooit weer.
Tony Clifton
Van het een komt het ander. De makers van het tv-programma Saturday Night Live ontdekken Andy Kaufmans ontregelende humor. Ook daar mag zijn typetje ‘foreign man’ optreden. Zo begint het balletje te rollen. De Dave Letterman Show volgt, waarna de producers van de sitcom Taxi hem casten. Ze willen dat Andy als ‘foreign man’ de rol op zich neemt van de veel te aardige automonteur Latka Gravas.
Maar dat is niet iets wat Andy ambieert, ook al beloven de producers dat hij er razend populair mee zal worden, niet alleen in de Verenigde Staten, maar ook daarbuiten. Andy houdt aanvankelijk de boot af, maar de producers blijven aandringen. Dus legt hij een eis op tafel: één keer een gastoptreden van Tony Clifton in een aflevering van Taxi, maar dan wel zonder Latka. De producers hebben geen idee wie die hele Tony is. Misschien Andy zelf? Of is het echt een zanger uit Las Vegas, zoals Andy beweert? Ach, wat maakt het uit. Als Tony sporadisch in het voorprogramma van Andy’s one man show optreedt, dan zal het wel oké zijn. En met Andy’s eis, dat Tony dan ook enkel als Tony wordt aangesproken, gaan ze ook akkoord. Dus maakt Tony Clifton op een dag zijn opwachting in de studio waar Taxi wordt opgenomen. De producers brengen van tevoren de cast op de hoogte: ‘Volgens ons is het Andy zelf. Maar officieel is hij het ook weer niet. Nou ja, whatever, speel maar gewoon mee.’
Iedereen op de set kijkt de ogen uit als Tony Clifton binnenstapt. Hij blijkt een morsige nachtclubentertainer in een zijden colbertje. Enorme bakkenbaarden met daarboven een kapsel dat verdacht veel op een pruik lijkt, plus een enorme zwarte zonnebril. Hij oogt vadsig en heeft twee kolossale prostituees bij zich. Vrouwen die hun rondingen in veel te strakke jurkjes hebben gepropt. Ze hebben allebei een mechanisch hondje op de arm dat de hele tijd op vol volume blaft.
De cast doet alsof er niets vreemds aan de hand is. Tony Clifton ontpopt zich intussen als een ongemanierde, hufterige en zuipende B-artiest. Hij zingt vals, kan niet acteren en wil tot overmaat van ramp met iedereen op de vuist. De verwarring is enorm. Uiteindelijk wordt Tony, na het zoveelste handgemeen, door de beveiliging afgevoerd. Hij is ontslagen.
De volgende dag is de cast net beelden van Clifton aan het bekijken, als Andy binnenstapt. Niemand weet wat te zeggen, want van de producers moet iedereen het spelletje meespelen. Andy kijkt geïnteresseerd naar de beelden van Tony Clifton en de beveiligers, verwikkeld in een wilde verstrengeling. Wanneer het fragment is afgelopen, valt er een korte stilte. ‘Wat een klootzak,’ is alles wat Andy droogjes zegt.
Tony Clifton verzorgt nu de openingsact van alle Kaufman-shows in nachtclubs. Hij wordt voorgesteld als ‘de zanger die meer platen heeft verkocht dan Elvis Presley en The Beatles samen’. Maar elk optreden verloopt rampzalig. Clifton arriveert steevast vijfentwintig minuten te laat en weigert vervolgens op te treden zolang er nog gerookt wordt in de zaal. Die eis verpest de sfeer al behoorlijk, maar iedereen gehoorzaamt. Waarna Clifton het podium op sloft, een dikke Cubaanse bolknak opsteekt en nasaal krijsend het nummer I will Survive van Gloria Gaynor ten gehore brengt. Het publiek jouwt Tony uit en bekogelt hem met alles dat voorhanden is, voornamelijk eten.
Media menen intussen dat Kaufman en Clifton een en dezelfde persoon zijn. Maar Kaufman ontkent in alle toonaarden. Bovendien komt het regelmatig voor dat beiden samen op het podium staan, voor een duet. Niemand die weet dat Kaufmans showbizzpartner Bob Zmuda dan Tony Clifton speelt. Af en toe maakt Clifton ook zijn opwachting in talkshows. Steeds wanneer de naam Kaufman valt, ontploft hij, schreeuwend dat die loser hem gebruikt om hogerop te komen in de showbizz.
Worstelen
Zo beginnen fantasie en realiteit langzaam in elkaar over te lopen. Kaufman, in zijn jeugd een goede amateurworstelaar, is gegrepen door het showworstelen. Een wereld waarin elk gevecht een complete choreografie is. Dus begint hij worstelmatches te organiseren. Nee, niet tussen hem en mannen. Enkel met vrouwen; in nachtclubs en in het tv-programma Saturday Night Live. Wie van hem wint, krijgt vijfhonderd dollar. Om aan tegenstandsters te komen, grasduint Andy door zijn fanmail. Brieven van jonge vrouwen die een foto en telefoonnummer bijsluiten, hebben zijn warme belangstelling. Zeker als ze er aantrekkelijk uitzien. Andy belt hen en spreekt af om ze te ontmoeten als hij een keer in de buurt is voor een optreden. Wie weet willen ze dan met hem worstelen? Zo pleegt hij honderden telefoontjes. Soms huurt hij een Playboy-bunny in, om tegen de grond te werken. Andy begint een tournee door de zuidelijke staten van de VS, want daar wonen de rednecks, het meest vijandige publiek. Zijn vrouwelijke tegenstanders rekruteert hij zogenaamd uit de zaal.
Na elke gewonnen match paradeert Andy snoevend door de ring, met zijn zelfgemaakte kampioensbelt boven het hoofd. Een haantje, uitgejouwd en verguisd door het soms duizendkoppige publiek. Even later sleept Andy weer een mager meisje aan haar enkels door de ring, schreeuwend tegen het woedende publiek dat ze allemaal hun bek moeten houden. De agressie die dat losmaakt, is bijna beangstigend, maar Kaufman valt nooit uit zijn rol. Er gaat juist een schepje bovenop. In interviews beweert hij ongeslagen te zijn in meer dan vierhonderd matches. De internationale Intergender Wrestling Commission zou hem zelfs erkend hebben als de Intergender Wrestling Champion of the World.
Inmiddels is het 1982. De in heel Amerika bekende worstelaar Jerry ‘The King’ Lawler kan het niet langer aanzien. Hij daagt Andy uit voor een match, om zo aan alle ongein een eind te maken. Begin april treffen de twee elkaar in de ring. Plaats van handeling: het compleet uitverkochte Mid-South Coliseum in Memphis. De tengere Kaufman steekt schril af tegen de kolossale Lawler. Maar dat weerhoudt hem er niet van om, onder oorverdovend boe-geroep, het twaalfduizendkoppige publiek te melden dat hij, Andy Kaufman, de held uit Hollywood is. Sowieso superieur aan ‘jullie boerenkinkels’. De zaal kolkt, de match begint. Andy doet er alles aan om uit handen van Lawler te blijven. Hij rent rondjes en springt zelfs over de touwen, de ring uit. Dat gaat een paar minuten zo door. Waarop Lawler voorstelt dat Kaufman hem in een nekklem mag nemen. Dat doet Andy, waarna Lawler hem in één vloeiende beweging optilt, hoog boven zijn hoofd ondersteboven draait en head first in de grond boort. Andy komt hard, heel hard neer. Daarna volgt nog een tweede piledriver, zoals de (illegale) greep heet. Het publiek joelt. Even later wordt Kaufman bewusteloos de ring uitgedragen. Andy heeft een nieuwe bijnaam: ‘De meest gehate man van Memphis’. In het ziekenhuis wordt enkel een lichte spierblessure vastgesteld. De arts raadt Kaufman aan om enkele dagen een nekkraag te dragen. Waarop Andy de kraag maar liefst vijf maanden lang omhoudt, keer op keer zijn ‘aartsvijand’ Lawler voor rotte vis uitmakend.
Dan, op 28 juli, is Andy weer te gast in de show van David Letterman. Lawler is er ook. Na de zoveelste belediging van Kaufman springt Lawler overeind en slaat hem uit zijn stoel. Met de vlakke hand, maar wel zo hard als hij maar kan. Want dat was de afspraak met Andy. Het handgemeen haalt het landelijke nieuws. ‘It’s entertaining as hell!’ zou een van de producers van de show van Letterman later zeggen.
Sommigen noemen hem ‘een vleesgeworden misverstand’. Kaufman ontregelt, irriteert en maakt het zijn publiek zo moeilijk mogelijk
Andy Kaufman. Sommigen noemen hem ‘een vleesgeworden misverstand’. Hij zaait niet alleen twijfel, maar ook vertwijfeling. Kaufman ontregelt, irriteert en maakt het zijn publiek zo moeilijk mogelijk. Hij wacht niet op een lach. Als het toch gebeurt, prima. Maar zonder is het ook goed: ‘I don’t expect anyone to laugh.’ Wil het publiek iets van hem (die lach)? Nee, Andy wil iets van het publiek! Wat dat betreft lijken de rollen bijna omgedraaid. Alsof het publiek voor hém optreedt. Tijdens een van zijn optredens leest hij urenlang voor uit The Great Gatsby van F. Scott Fitzgerald. Van de vele honderden mensen in de zaal zijn er, wanneer hij na drie uur eindelijk op de laatste pagina is aanbeland, nog vijf over. Maar wil hij dan niet grappig gevonden worden door een massapubliek? Nee. Andy niet. ‘Ik treed niet op voor de massa. Ik treed op voor een kleine groep die weet wat ik doe.’
Maar waarom doet hij wat hij doet? Humor is niet zijn doel, ook al treedt hij op in comedyclubs en komische tv-programma's. Eerder is hij een performancekunstenaar, al bestond die term toen nog niet. Tijdens een van zijn optredens in Saturday Night Live neemt Kaufman een levende kreeft mee; Larry. De kijkers thuis mogen telefonisch stemmen of het dier volgende week levend gekookt wordt op televisie of niet. De show ontvangt bergen woedende brieven en kaartjes. Iedereen boos en gefrustreerd. Smakeloze stunt! Larry’s leven blijft gespaard: 239.096 kijkers stemmen tegen koken en 227.452 voor. Het is de opmaat naar een volgende poll. Zoveel tv-kijkers die een bloedhekel aan Andy hebben. Ze mogen allemaal telefonisch hun stem uitbrengen: mag hij blijven of moet hij ontslagen worden? De uitslag: 169.186 stemmen vóór blijven, maar 195.544 stemmen tégen. Dus kan hij vertrekken. De kijkers houden meer van de kreeft dan van Andy, een kamikaze-komiek die erop gebrand lijkt zichzelf publiekelijk te vernietigen. Een criticus schrijft: ‘Kaufman daagt het publiek uit, zoals een stierenvechter dat doet bij de stier. Het aantrekken en afstoten. Hij is gewoon niet bang om te sterven.’
Hardcore fans lopen met hem weg. Het maakt hen niet uit of Andy een optreden vult door zwijgend een maaltijd te eten op het podium. Of dat hij daar in een slaapzak kruipt en de hele act ligt te pitten. Of er een kwartier staat, met die grote verbaasde ogen van hem, zonder iets te zeggen. Zij begrijpen Andy. Of tenminste, dénken hem te begrijpen. Nog los van de vraag of er überhaupt iets aan te begrijpen valt.
Tegelijkertijd is het doorsneepubliek niet langer meer bereid zich door Kaufman voor de gek te laten houden. Critici vinden zijn materiaal niet meer nieuw. Volgens hen speelt hij een spelletje met iedereen, maar dan wel een spelletje dat sleets begint te worden. Het is niet meer buitenissig genoeg, niet meer nieuw genoeg. Kaufman zou verworden zijn tot een slechte grap. Niet meer in staat om datgene te doen wat hij het beste kan: zijn publiek datgene te laten geloven wat ze zelf willen.
Sterven
Dus zint Kaufman op iets nieuws. Zijn fascinatie voor Elvis Presley gaat dieper dan enkel de imitaties, waarmee Andy’s carrière begon. Het fascineert hem ook mateloos dat The King, na zijn dood in 1977, nog steeds regelmatig overal zou opduiken. Tenminste, volgens de geruchten. Elvis never left the building! Kaufman wil dat ook: zogenaamd dood zijn. Om jaren, misschien wel decennia later, alsof er niets aan de hand is, op kerstavond een overvol restaurant binnen te stappen en daar zijn verlegen buiging te maken. Dat zou de ultieme practical joke zijn, ongehoord grappig. ‘This is gonna be the best thing I’ve ever done — this is gonna be the biggest!’ Kaufman houdt er niet over op. ‘Wat nu als ik net doe alsof ik kanker heb?’ Dat oppert hij keer op keer tegenover Zmuda. Maar die moet daar niets van hebben. Kanker faken, dat is bad karma. Dus gelooft niemand uit zijn directe omgeving Andy als hij hen in 1983 vertelt dat hij aan een zeldzame vorm van longkanker lijdt en opgegeven is door zijn artsen. Zes maanden heeft hij nog. Iedereen lacht. Andy, die nooit heeft gerookt en een gezondheidsfreak is. Wie trapt daar nu in? Vast zijn zoveelste streek!
Het nieuws dat Andy ernstig ziek is, lekt uit naar de media, de tabloids. Niemand die het gelooft — of weet wat nu te geloven. Ook de mensen op straat niet. ‘Andy, kom op man’, zeggen ze tegen de man in zijn rolstoel. Leuk hoor, dat gegoochel met de werkelijkheid, maar ‘zogenaamd doodgaan is echt too much!’
Iedereen die erbij was toen Kaufman stierf, beaamt dat hij dood is. De uitvaartverzorger ook. Maar wat nu als die allemaal in het complot zitten?
Ook in de maanden die volgen, blijven zijn vrienden twijfelen. Andy heeft de reputatie nooit uit zijn rol te vallen, maar deze hoax wordt nu toch wel erg vermoeiend. Is hij zich nu aan het uithongeren? Hemeltjelief, welk spel met de realiteit speelt hij nu weer? Waar houdt het ‘typetje met de kanker’ op en begint de echte Andy Kaufman? Niemand die het weet.
Andy sterft op 16 mei 1984, pas 35 jaar oud. Tijdens de rouwdienst ligt hij opgebaard in een open kist. Vrienden loeren naar hem. Ook degenen die erbij waren toen hij stierf. Is Andy écht dood? Een enkeling prikt zelfs in zijn lijk. Kaufman dood? Onmogelijk! Je eigen dood in scène willen zetten en dan echt sterven, dat kan toch niet? Niemand doet dat! Dit moest zijn zoveelste briljante grap zijn. Ja, let maar op, dadelijk springt hij ineens overeind! Aan de andere kant: iedereen die erbij was toen Kaufman stierf, beaamt dat hij dood is. De uitvaartverzorger ook. Maar wat nu als die allemaal in het complot zitten? Of haalde het universum hier de ultieme grap met Andy uit? Het is een afscheid in stijl. Andy, die ook na zijn dood toeschouwers aanmoedigt om datgene te geloven wat ze zelf willen.
Een jaar later is er een herdenkingsbijeenkomst. En opeens stapt daar Tony Clifton binnen, in zijn zalmroze jasje. Alle aanwezigen vallen stil, staren hem aan. Is Kaufman echt uit de dood herrezen? Waarop Clifton, nasaal en zo vals als maar kan, het lied I Will Survive inzet. Iedereen huilt, ontroerd.
En dat was het dan. Andy laat zich nog steeds niet zien. Maar wat niet is, kan nog komen. Toch? Neem nu dat voorlezen uit The Great Gatsby. Dat deed hij niet voor een kwartiertje, nee, hij las het hele boek! Hoe dan ook, Andy kreeg wel zijn eigen ster op de Hollywood Walk of Fame. Dat was in 2023, veertig jaar na zijn dood. De diehard fans beginnen nu enigszins ongerust te worden. Begin 2014 gonsde het al op Twitter: Andy zou zijn big comeback maken in Saturday Night Live. Maar niets van dat al. En nu zijn we wéér tien jaar verder... Verdikkeme Andy, veertig jaar is toch wel lang genoeg? Please, come back. We wachten op je!
Online onbeperkt lezen en Nieuwe Revu thuisbezorgd?
Abonneer nu en profiteer!
Probeer direct