Nieuwe Revu ontmoet Hans Schnitzler
Hans Schnitzler (1968) is filosoof en debuteerde in 2015 met het boek Het digitale proletariaat, waarin hij beschrijft hoe het menselijke bewustzijn door big tech tot koopwaar werd gereduceerd. Daarna volgden onder meer Kleine filosofie van de digitale onthouding (2017, in 2023 heruitgegeven als Digitale detox. Een filosofische zoektocht voor iedereen met een smartphone), waarin hij samen met millennials reflecteert op hoe digitaal detoxen hun leven veranderde, en in 2021 Wij nihilisten. Een zoektocht naar de geest van digitalisering. Daarin onderzoekt Schnitzler hoe de ‘supernerds uit Silicon Valley’ het in korte tijd voor elkaar kregen om ons massaal aan onze schermpjes te kluisteren.
Schnitzler schrijft columns en artikelen voor verschillende media en is mede-initiatiefnemer van De Bildung Academie, een beweging ‘tegen de verschraling in het onderwijs’ die algemene vorming en maatschappelijke verantwoordelijkheidsbesef een centrale plek in het onderwijs geeft.
Waarom maak je je zorgen over het samenlevingsklimaat?
‘De samenleving is flink op hol geslagen. Dat uit zich vooral in doorgeschoten polarisatie en vijanddenken: mensen staan elkaar online naar het leven en dat sijpelt door naar de offline-wereld. Daarvoor haal ik graag een variant van Friedrich Nietzsche aan: wanneer je maar lang genoeg in de afgrond staart, staart de afgrond ook in jou, schreef hij in Jenseits von Gut und Böse uit 1886. Dat geldt ook voor het internet: als je daar maar lang genoeg in staart, staart het ook in jou. Het internet is een enorme katalysator geweest van allerlei dynamieken die al gaande waren, zoals het idee van zelfredzaamheid en de sterke focus op resultaat en efficiëntie. Zo hebben we nauwelijks nog zicht op wat we gemeenschappelijk hebben en wat we daarin met elkaar te koesteren hebben.’
Hoe kan de traditionele kroeg een rol spelen in het verbeteren van de sfeer?
‘Het grootste probleem van de huidige samenleving is dat we enerzijds te veel op elkaars nek zijn gaan zitten – onder meer door sociale media – maar dat we anderzijds te veel afstand tot elkaar hebben. Op allerlei manieren zijn we het zicht op elkaar verloren. De traditionele kroeg kan ons informeren over wat er nodig is om weer evenwicht te vinden, omdat daar het spel van afstand en nabijheid op allerlei manieren wordt gespeeld. In de kroeg kom je elkaar naderbij zonder elkaar te verstikken, daar moeten we als maatschappij ook meer aandacht voor hebben: het café als een soort oefenruimte voor de samenleving.’
‘In het café kun je echt met andere werelden en denkbeelden geconfronteerd worden. Zo draagt de kroeg de belofte van de pluriforme samenleving in zich’
Welke kenmerken van de kroeg zijn daarin cruciaal?
‘Allereerst, en dan besef ik wel dat ik een geïdealiseerd beeld geef, is de traditionele kroeg voor mij een plek waar mensen met allerlei verschillende achtergronden bij elkaar komen en waar je hen ook echt kunt spreken. Het is niet zo dat je elkaar eventjes vluchtig tegenkomt in de supermarkt of zo. Nee, in het café kun je echt met andere werelden en denkbeelden geconfronteerd worden. Zo draagt de kroeg de belofte van de pluriforme samenleving in zich, aansluitend op het idee van filosofe Hannah Arendt dat samenleven nu juist ook gaat over het uit je eigen bubbel komen.
Cafés zijn tussen het private en het publieke domein in gesitueerd en zijn gericht op menselijke interactie: niet transactioneel van aard zoals op zoveel andere plekken, maar relationeel. De gebruikelijke gang van zaken wordt tussen haakjes gezet, de kroeg als een vluchtheuvel voor de samenleving waarin je tot rust kunt komen van de dagelijkse verplichtingen en in een ongedwongen sfeer de ruimte hebt om contact met anderen te hebben.’
Het café als een soort time-out van een wereld die doordrongen is van commercie en bureaucratie.
‘Ja, in de kroeg kun je je onttrekken aan de rol die je normaal gesproken in de samenleving moet spelen. Het is een plek waar je vertrouwd kunt raken met wat het betekent om met andersoortige mensen in aanraking te komen. Omdat we de hele tijd met die smartphone bezig zijn en het dikke-ik-denken zo dominant is, vinden we het denk ik steeds lastiger om ons voor te stellen wat een gemeenschappelijke ruimte überhaupt is en hoe je daar samen zorg voor draagt. In de kroeg kun je weer een beetje vertrouwd raken met het gemeenschappelijke.’
Dat kan op wel meer plekken. Het bezoeken van voetbalwedstrijden voldoet ook aan veel van de kenmerken die je noemt.
‘Ook bij voetbalwedstrijden maak je op een ongedwongen manier verbinding met anderen die je niet per se goed kent. Al zit er bij voetbal meteen wel dat tribale in, want je bent aanhanger van een club en begeeft je onder gelijkgezinden. Dat is anders dan in het café.
Je kunt bijvoorbeeld ook aan bibliotheken, coöperaties of gemeenschappelijke tuinen denken. Dat zijn allemaal omgevingen waar gemeenschappelijkheid vorm kan krijgen. In mijn boek bespreek ik ook een socioloog die onderzoek heeft gedaan naar een kopieerwinkel in Rotterdam, waar mensen met hele verschillende achtergronden komen. Die raken daar met elkaar in gesprek en zo is die winkel net als de traditionele kroeg een soort oefenruimte voor de samenleving.’
Wat haal je zelf uit de kroeg?
‘Naast dat de kroeg voor mij een ruimte is om in mijn eigen stad en dicht bij huis tot rust te komen, geeft de kroeg mij veel te verstaan. Je kunt in de levens van anderen kijken die je zijdelings tegenkomt. Zo is er een andere stamgast die ik met enige regelmaat tegenkom en mij over zijn levensverhaal vertelt, waarin een aantal trauma’s zitten. Die trauma’s zijn niet de mijne, maar ze geven me wel iets te verstaan omdat je zo’n verhaal kunt vertalen naar wat het voor je eigen leven betekent. In het interbellum zag je dat ook: de kroeg als een enorme inspiratiebron voor de grote schrijvers, met al die verschillende levens en verhalen die aan je voorbijtrekken, van studenten tot paradijsvogels.’
Maar in de kroeg blijft het wel een ‘nabijheid op afstand’, zoals je in je boek zegt.
‘Inderdaad, daarin zit het idee van tact of fijnbesnaardheid besloten. Dat is een beetje een ouderwets woord waar een bourgeoisstemming omheen hangt, maar toch is het belangrijk. Het verlangen om de ander een beetje ruimte te geven om te gedijen ligt eraan ten grondslag, daar hoort dus ook bij dat je niet te veel je eigen ritme wil opleggen aan de ander. Het ritme van de samenleving jut ons al genoeg op. Als je tactvol bent, dan heb je juist oog voor het ritme van de ander en wil je daar recht aan doen.
In de kroeg mag die vriendelijkheid er zijn. Zo haal ik in mijn boek een voorbeeld van Nick Cave aan, die zich voor het eerst na de dood van zijn zoon weer in het openbaar vertoonde, ergens in een afhaalrestaurant. De serveerster wist natuurlijk van het verlies waarmee hij te maken had en kneep hem even in de hand, als teken van mededogen. Voor Nick Cave betekende zo’n onuitgesproken moment van vriendelijkheid enorm veel. Dat is wat je noemt tact: de serveerster wist dat je op dat moment niet uitgebreid met iemand kan gaan bespreken hoe het gaat, maar wilde het ook niet helemaal voorbij laten gaan. Met zo’n kneepje in de hand, een subtiele beweging waarmee je connectie met de ander maakt, kun je zelfs een bron van troost zijn.’
Hoe ziet jouw ideale café eruit?
‘De ideale kroeg is in eerste instantie een beetje een bezonken plek, dat je het idee hebt dat de tijd heeft stilgestaan. Daardoor krijg je meteen de indruk dat het ritme van de buitenwereld geen vat krijgt op zo’n plek, dat is ook een belangrijk onderscheid tussen het traditionele café en andere, meer trendy plekken. Daarnaast heeft de ideale kroeg veel weg van een minnaar: iemand die jou altijd weer weet te verleiden, waar je graag naar terug wil, iemand die bovendien wel echte interesse in je heeft, maar ook weer geen claim op je legt. Wanneer zo’n kroeg er opeens niet meer is, voel je je net als bij het verlies van een minnaar een beetje verweesd. In die zin is de kroeg een plek die verwantschap toont met thuis, waar je altijd welkom bent.
Als ik het over de ideale kroeg heb, dan heb ik het wel over stamkroegen. Het werkt pas als je regelmatig op een plek komt. Dat is een deel van de bekoring van de kroeg: dat je ergens komt waarvan je weet dat men weet wie je bent, en meestal ook hoe je heet en wat je wil drinken. Het traditionele café is niet zo anoniem als ergens in een restaurant of zo aanschuiven, waar mensen je nooit hebben gezien.’
In hippe cafés met QR-codes voor de kaart en dergelijke zul je jou niet zo snel aantreffen.
‘Zeker wel, maar niet als stamplek. Er zijn veel discussies over wanneer je een kroeg traditioneel kunt noemen of niet. Een van die dingen is dat een kroeg in principe geen plek is om te eten. Als het een beetje meezit, kun je een plakje worst of een blokje kaas krijgen, maar dat is het dan wel. Idealiter is het ook een plek waar geen muziek gedraaid wordt, al ben ik daar niet zo strikt in, tenzij de muziek zo hard staat dat je geen kletspraatje met elkaar kunt hebben. Een plek om allerlei ingewikkelde drankjes te krijgen is de traditionele kroeg ook niet, het is vrij rechttoe rechtaan.
Twee van de drie Amsterdamse stamkroegen die ik aandoe, beantwoorden aan wat de traditionele kroeg in mijn ogen moet zijn. Dat zijn Café Eijlders op de Korte Leidsedwarsstraat en Café Krom op de Utrechtsestraat, die twee hebben een bepaalde bezonkenheid en rust. Daarnaast kom ik regelmatig bij ’t Loosje op de Nieuwmarkt. Dat is een iets andere plek, je kunt er ook kleine hapjes eten en zo. De rafelrandjes zijn er wat meer aanwezig en er komt ook een diverser publiek dan in die andere twee.’
‘Ik zie dat er veel behoefte is aan de bezonkenheid die de traditionele kroeg biedt. Je ziet er ook vaker jonge mensen komen, die komen daar echt niet voor een Instagram-momentje’
In je boek wijs je op allerlei initiatieven om de traditionele kroeg in leven te houden, waaronder een stel jongeren dat er eentje overneemt. Je lijkt je niet zo’n zorgen te maken over het uitsterven van dat soort plekken.
‘Nee. Natuurlijk hebben traditionele kroegen hun functie verloren, want vroeger kwamen mensen er ook om het nieuws te vernemen, de kranten te lezen en over politiek te praten. Door de komst van de massamedia is dat weggedrukt. Tegelijkertijd zie ik dat er juist veel behoefte is aan de bezonkenheid die de traditionele kroeg biedt. Je ziet er ook vaker jonge mensen komen, die komen daar echt niet voor een Instagram-momentje, maar omdat ze het fijn vinden om daar te zitten om een boekje te lezen en eventueel zelfs een praatje te maken.
De behoefte aan traditionele kroegen is er dus zeker. “Help, de bruine kroeg verdwijnt”, stond er vorig jaar op de voorpagina van NRC. De kroeg appelleert aan een gevoel waarvan we denken dat het te koesteren is, zonder nostalgisch te worden. Fractievoorzitter Lian Heinhuis van de Amsterdamse PvdA heeft een voorstel ingediend om de traditionele kroeg te beschermen en dat is ook aangenomen. Klaarblijkelijk is het iets dat heel erg bij onze cultuur hoort en wat we willen behouden, niet alleen als openluchtmuseum, maar als doorleefde plek.’
Lopen traditionele kroegen door zo’n erfgoedstatus juist niet meer risico om een soort musea te worden?
‘Het zou inderdaad problematisch kunnen worden, je hebt al een paar kroegen waar veel toeristen komen omdat ze typisch zijn voor de Nederlandse cultuur. Dan krijg je een heel andere dynamiek. Het moet zoals gezegd wel doorleefd blijven en dat kan op allerlei manieren. Eik en Linde op de Plantage Middenlaan organiseert bijvoorbeeld pub-avonden. Daar komen ontzettend veel mensen op af, maar ze doen geen afbreuk aan waar het café voor staat.’
De tijd heeft wel degelijk invloed op de traditionele kroeg. Zo hebben we alweer jaren een rookverbod in de horeca, terwijl rokerigheid juist ook bijdroeg aan de ongedwongen sfeer van de kroeg.
‘Filosofisch gezien hebben we eigenlijk geen hogere waarden of ideologie meer, behalve gezondheid en veiligheid. Dus dan krijg je zoiets als een rookverbod. Dat heeft wel iets gedaan met dit soort plekken. Tot voor kort rookte ik nog en toen het rookverbod inging, gaf dat ook een raar gevoel van ontheemding. Om te roken moest je plotseling naar buiten. De kroeg staat ook niet per se in het teken van gezondheid: er wordt gedronken en sommige mensen zullen cafés ervaren als morsige ruimtes.’
Dat staat in schril contrast met de publieke ruimte, die tegenwoordig zo gepolijst, schoon en risicovrij mogelijk lijkt te moeten zijn.
‘Daarvoor haal ik in mijn boek de architectuurcriticus René Boer aan. Hij spreekt van de “smooth city”: een stad waaruit alle onvolkomenheden en frictie zijn verdwenen. Daarachter zit het idee dat het in de publieke ruimte vooral soepel moet lopen, dat het makkelijk te gebruiken moet zijn, dat je zo efficiënt van A naar B moet kunnen komen. Alsof je er net zo soepel doorheen moet scrollen als op je smartphone, zonder echt geconfronteerd met de ander te worden. Net als zelfscankassa’s en flitsbezorgers die je van boodschappen voorzien zonder je huis uit te komen, lijkt het alsof die zaken het menselijke contact op een bepaalde manier willen dempen. Alsof de supernerds in Silicon Valley eropuit zijn om al het menselijke contact weg te knippen en ons willen opsluiten in onze eigen bubbels.
Tijdens de coronapandemie hebben we natuurlijk heel duidelijk met social distancing te maken gehad, maar dat was al langer gaande, in gang gezet door wat ik de schermificering van de maatschappij noem. Met zelfscankassa’s, QR-codes en allerlei robots laten we onszelf langzaam maar zeker een situatie in trekken waarvan ik me afvraag of we wel beseffen wat het betekent. We zuigen de publieke ruimte leeg en daardoor neemt de gelegenheid voor betrokkenheid bij elkaar af, terwijl dat juist staat of valt met contact, ongemak en spontaniteit. Veel mensen vinden dat soort doodgewone menselijke zaken awkward – ook al zo’n woord.’
Moet de smartphone geweerd worden uit de kroeg?
‘Ik vind niet dat de smartphone verbannen moet worden uit de traditionele kroeg, maar ik zou hem wel in mijn achterzak houden als ik binnenstap. Als je je wilt openstellen voor contact met anderen, dan helpt het niet als je de hele tijd op dat ding zit te kijken. Al is het soms wel prettig als je in je eentje zit en je niets omhanden hebt, dan lees ik soms ook wel even uit een boekje. Maar zo’n boekje is wel even net wat minder opeisend dan een smartphone, denk ik.’
Silicon Valley krijgt steeds meer grip op hoe we samenleven.
‘De smartphone is het venster waardoor we de wereld bezien. In zoverre zelfs dat dat geen parallelle wereld meer is, maar de wereld zelf. Dat is voor mij wel een zorg omdat ik denk dat een aantal aannames van onze supernerds in Silicon Valley over welke dingen onze wereld beter zouden maken niet kloppen. Ze gaan juist ten koste van wat het betekent om een menswaardig leven te leiden.
Denk aan het idee dat je dingen zo makkelijk mogelijk moet maken. Ja, in sommige gevallen is dat fijn en prettig, maar in veel andere omstandigheden is het niet zo belangrijk en is misschien juist het cultiveren van ongemak van belang. In het onderwijs is dat bijvoorbeeld ook belangrijk, maar ook daarin speelt big tech inmiddels een grote rol. Uiteindelijk zijn mensen belichaamde wezens, we communiceren met ons lijf en met tast. Hoe meer we in de schermpjes verdwijnen, hoe moeilijker het wordt om ons tot elkaar te verhouden. Daarmee kunnen we iets heel wezenlijks verliezen, daarvoor verwijs ik altijd naar een dichtregel van Lucebert: “Wordt van aanraakbaarheid rijk”. Dat geeft het leven kleur en diepgang. Door technologie ontlijven we allemaal, maar daardoor dreigt de samenleving wel erg steriel te worden.’
De kritiek op big tech is de laatste jaren flink aangezwollen.
‘Het bewustzijn is gekanteld. De meeste mensen weten nu wel dat de grote techbedrijven niet uit zijn op ons welzijn, al beweren ze van wel. Het gaat hen om het verzamelen van data, daarin ligt hun verdienmodel. We weten ook dat een bedrijf als Meta op allerlei manieren heeft geprobeerd om onwelgevallige rapporten over de effecten van Instagram op het zelfbeeld van jonge meisjes achter te houden. De keerzijde van die hele digitale infrastructuur en zeker sociale media is aardig in zicht gekomen. De grote helden van tien, vijftien jaar geleden, zoals de Zuckerbergs van deze wereld, zijn van hun voetstuk gevallen.
Maar tegelijkertijd geven ze nog steeds in hoge mate vorm aan onze samenleving en maken ze nog steeds spul dat we graag omarmen. Daarin is niets veranderd. Bovendien hebben de supernerds inmiddels zoveel macht en middelen tot hun beschikking en zijn burgers en overheden er zo afhankelijk van geworden, dat ik soms het gevoel heb dat we het punt waarop we te veel uit handen hebben gegeven al voorbij zijn. Dat geldt ook voor kunstmatige intelligentie en deepfakes: we hebben geen idee waar die ontwikkelingen ons naartoe brengen.’
Is er nog een parallelle wereld denkbaar waarin techbedrijven mensgerichter te werk gaan?
‘Ik denk dat die mogelijkheid er wel is. Wat dat betreft is Europa interessant, want we hebben hier de Digital Services Act: wetgeving die voorschrijft dat er in technologie rekening gehouden moet worden met menselijke waardigheid en publieke in plaats van commerciële waarden centraal stelt. Dat model zou tegenwicht kunnen bieden aan het Amerikaanse en Chinese model van enorme surveillance van overheden en marktpartijen waarbij de menselijke integriteit vertrapt wordt.’
Online onbeperkt lezen en Nieuwe Revu thuisbezorgd?
Abonneer nu en profiteer!
Probeer direct- Frank Ruiter, VPRO