James Worthy

James Worthy: 'Als elf oranje zwerfkatten verscheen het Nederlands schrijverselftal op het voetbalveld in Berlijn'

‘Mijn directe tegenstander was een Duitse dichter met Arnon Grunberg-haar'

James Worthy

Een paar weken geleden speelde het Nederlands schrijverselftal een voetbalwedstrijd tegen het schrijverselftal van Duitsland. Het was een uitwedstrijd in Berlijn. In de trein had ik een currygerecht gegeten. De schrijver die met mij meereisde at een soepje. Ik weet nog dat ik dat dapper vond. Soep eten in een trein. Het voetbalveld lag in het midden van Berlijn. Ik kon die gekke televisietoren zien tijdens mijn halfslachtige warming-up. Het Duitse elftal zag er professioneel uit. Ze droegen trainingspakken en ingevette voetbalschoenen. Ons team zag eruit als een bij elkaar geraapt zooitje. Als elf oranje zwerfkatten op een voetbalveld. In het begin van de wedstrijd stelde mijn directe tegenstander zich aan mij voor. Hij was een Duitse dichter met Arnon Grunberg-haar. Hij vertelde dat hij al zestien dichtbundels had gepubliceerd. Zijn adem rook naar slaaptekort en natte sigaretten.

De scheidsrechter was ook een Duitser schrijver. Het fluitje in zijn mond was voor ons dus geen Zauberflöte. De man was zo’n erge thuisfluiter dat ik zijn vrouw en kinderen voor me kon zien als hij op zijn fluitje blies. De Duitse schrijvers waren degelijke voetballers en ze hadden allemaal een goede conditie. De dichter die ik moest dekken, vertelde dat ze twee keer per week trainden. En dit was te zien.

Net voor rust kreeg ik een volkomen terechte gele kaart. De dichter kon beter voetballen dan ik dacht. Dan dat hij eruitzag. Hij gleed over het veld als een bobslee van hotdogvlees. Ik trok aan zijn shirtje om hem tegen te houden en toen rende de scheidsrechter op me af met een gele kaart. De scheidsrechter had de ogen en het kapsel van een psychopaat. Hij leek op Hannibal Lecter, maar had de stem van Dennie Christian.

In de tweede helft was er opeens publiek. Iedereen die langs het veld stond, was voor Duitsland. Een man in een mosterdkleurige jas riep dat Nederlanders niet kunnen schrijven.

Twee minuten later scoorde onze spits de 0-1. Ik zag dat de scheidsrechter wilde fluiten voor buitenspel, maar de andere Duitse spelers hielden hem tegen. Ze hadden hem niet nodig, zeiden ze. Dit komt nog goed, dachten ze. Ze waren echt veel beter, zeiden ze.

Na de wedstrijd zat ik aan de bar met de dichter. Hij zei dat hij onder de indruk was van mijn vuur. Hij zei het natuurlijk veel mooier, want dat is wat dichters doen. Dichters plakken mooie pleisters op lelijke wonden.

Samen met de andere Nederlandse schrijver liep ik terug naar het treinstation. Twee mannen. Twee voetbaltassen. Drie punten.

‘Ik had echt niet verwacht dat we zouden winnen,’ zei de schrijver van historische romans.

‘Maar hebben we wel gewonnen? Echt gewonnen. Die Duitsers zijn al thuis. Die liggen lekker op de bank. Wij moeten nog zes uur met de trein reizen,’ zei ik.

‘Wij hebben echt gewonnen. Ik bestel nog wel zo’n treincurry voor je. Doe lekker een dutje in de trein. Ik let wel op je tas. Wat zit er allemaal in je tas eigenlijk?’ vroeg hij.

‘Vooral drie punten,’ zei ik.

Column
  • Adobe Stock