James Worthy

James Worthy: 'Ik zal de ogen van Jan Cremer nooit vergeten, hij had ogen als stripboeken'

'Veel schrijvers houden van zichzelf, maar Cremer hield niet alleen van zichzelf, die ging ook vreemd met zichzelf'

James Worthy

Mijn toenmalige manager stelde me aan hem voor. Het was op een Boekenbal. Hij droeg een vlinderdasje, maar ik keek vooral naar zijn handen. Een schrijver bestaat uit een hoofd en twee handen. Meer is een schrijver niet. Alles wat niets bedenkt of geen pen vast kan houden, is restvlees. Er zaten nog wat verfresten onder zijn nagels en zijn hoofd was schoon. Groot, maar schoon. Veel schrijvers hebben een groot hoofd. Geen waterhoofd of zo, maar creativiteit komt overduidelijk in golven.

‘Dit is die jongen van die schelmenroman,’ zei mijn toenmalige manager tegen hem. Daarna gaf hij de beste man een onnodig compliment. De schrijver was niet erg onder de indruk van het compliment. Hij vocht tegen een gaap, maar de gaap was met meer.

‘Ik vind het helemaal geen schelmenroman. Ik word echt moe van dat gelul. Mijn debuut is gewoon een eerlijk boek over een jongen met liefdesverdriet,’ zei ik.

‘Ja, maar het gaat ook over bravoure. Je eigen naam staat niet voor niets tientallen keren op de kaft,’ vervolgde de manager.

‘Dat mijn eigen naam tientallen keren op de kaft staat, is geen bravoure, maar onzekerheid. Ik wilde mezelf iets minder onzichtbaar schrijven,’ zei ik.

De andere schrijver luisterde wel naar ons gesprek, maar zei niets. Ik vond dat mooi. Veel schrijvers praten graag. Te graag. Deze schrijver had geen zin om te praten. Nog niet in ieder geval. Hij verkoos ervoor om schrijver te blijven.

In mijn jeugd had ik veel van zijn boeken gelezen en ik had me altijd aan de stickers die ze op zijn werk plakte gestoord. Het waren luie stickers. Men noemde hem steevast een rebel of en een dwarsdenker. Ze stopte hem in een hokje waar hij te groot voor was. Als je een rebel bent, gaat het nooit om de kwaliteit van je werk, maar om de mate van opstandigheid en ongehoorzaamheid. Als je tegen de stroom in vaart, lijkt niemand naar de schoonheid van je boot te willen kijken.

Een recensent schreef ooit eens dat hij tegen de wind in schreef. Ik haatte die term. Als je zegt dat iemand tegen de wind in schrijft, zullen zijn of haar zinnen vanzelfsprekend minder worden gehoord.

Toen mijn manager naar de toiletten verdween om zijn kleine hoofd vol te snuiven, zei ik sorry tegen de schrijver. ‘Jij hoeft geen sorry te zeggen. Jij zat enkel in de zijspan van die vadsige slijmjurk,’ zei hij. Ik keek naar de man. Hij was niet de mooiste man in de zaal, maar zo stond hij wel. Zo liep hij wel. En zo praatte hij ook. Veel schrijvers houden van zichzelf, maar deze man hield niet alleen van zichzelf, nee, hij ging ook vreemd met zichzelf. En zijn ogen. Zijn ogen zal ik nooit vergeten. Hij had ogen als stripboeken.

‘Weet je wat het is, jongen? Ik pronk met al mijn veren en als je zoveel veren hebt als ik, denken mensen al gauw dat al deze veren niet van één iemand kunnen zijn. Dus denken ze ongetwijfeld dat ik met andermans veren pronk. Maar al deze veren zijn van mij. Schaam je nooit voor het feit dat je meer veren dan iemand anders hebt. Ik heb on-Nederlands veel veren,’ zei de schrijver.

‘Ik zie het. Nog even en u vliegt weg, meneer Cremer.’