Premium

‘Zonder honger waren ze weer hondsbrutaal’

Tientallen jonge Amsterdamse voetballers brachten de Hongerwinter in Friesland door, op uitnodiging van voetbalclub Heerenveen. Sommige jongens mochten zelfs bij Abe Lenstra slapen.

Amsterdamse voetballertjes in een bevrijdingsoptocht in Heerenveen

‘Er was een stuk groen met aan het eind een heg met water erachter, maar dat wisten wij niet. Als Abe de bal eroverheen schoot, sprongen wij over de heg naar de bal. Hij lachte zich slap als wij dan de sloot weer uitkwamen.’

Precies 75 jaar geleden was Nederland een van de beslissende frontgebieden in de Tweede Wereldoorlog. Door het hele land werd gevochten. De bevrijding van ons land duurde bijna een jaar, beginnend in Zuid-Limburg in september 1944 en pas in juni 1945 voltooid op de Waddeneilanden. Nederland werd zo letterlijk uit elkaar gescheurd in een bevrijd en een bezet gebied zonder onderling contact.

Door deze samenloop van omstandigheden werd Amsterdam heel zwaar getroffen in dit laatste oorlogsjaar. Het raakte geïsoleerd van de buitenwereld, vooral tijdens de Hongerwinter. Juist in die barre tijd stak voetbalclub Heerenveen een helpende hand toe met een hulpactie voor de vier Amsterdamse voetbalclubs Ajax, Blauw-Wit, DWS en De Volewijckers – toentertijd allemaal spelend op het hoogste niveau. De Friese club nodigde enkele tientallen leden tot en met 14 jaar oud uit voor tijdelijk onderdak. In Heerenveen was de nood veel minder hoog dan in Amsterdam, en met al die jonge voetballertjes erbij kon er ook weer wat eens worden gevoetbald.

De Tweede Wereldoorlog was een tijd vol verraad, maar tegelijkertijd ontstonden er opmerkelijke samenwerkingsverbanden en vormen van solidariteit, óók in de sport. Zo hielp Ajax in 1943 zijn grote sportieve rivaal Feyenoord, nadat de burgemeester van Rotterdam een verbod had afgekondigd op het spelen van thuiswedstrijden met publiek, vooral uit angst voor luchtaanvallen. Dat kwam heel slecht uit voor Feyenoord, dat net enkele belangrijke thuiswedstrijden op het programma had staan. Die waren op voorhand allemaal al uitverkocht, maar toch verklaarde de burgemeester De Kuip tot verboden gebied. Ajax stelde meteen zijn eigen stadion ter beschikking voor Feyenoord-Heerenveen, zodat er toch bezoekers konden komen, en daarmee inkomsten. Ook NEC uit Nijmegen en het Olympisch Stadion in Amsterdam hielpen de Rotterdamse club, een aanbod waar Feyenoord dankbaar gebruik van maakte. ‘Een unicum in de geschiedenis onzer voetbalsport,’ oordeelde het tijdschrift De Revue der Sporten. En dat klopt, want nog steeds is Feyenoord-Heerenveen van 18 april 1943 de enige officiële thuiswedstrijd van de Rotterdamse club in een Ajax-stadion. En zoals Ajax zijn Rotterdamse rivaal hielp, zo werd Ajax een jaar later weer geholpen door Heerenveen. Pure sportieve solidariteit.

Amsterdamse voetballertjes in een bevrijdingsoptocht in Heerenveen.

De voetbal rolt weer lustig

Dit verhaal begint op Dolle Dinsdag, 5 september 1944. Heel even dacht Nederland dat het bevrijd was van de Duitsers, maar al snel bleek dat de geallieerde opmars stokte. Het dagelijks leven kwam steeds meer tot stilstand en dat gold ook voor het voetbal. Het klinkt misschien vreemd, maar juist in de oorlogsjaren was de sport enorm opgebloeid, net als andere vormen van vermaak als bioscoop, theater en kroeg. De behoefte aan afleiding van de dagelijkse ellende werd steeds groter. Wekelijks trokken er honderdduizenden mensen naar de velden of stadions, om zelf te sporten of om ernaar te kijken. Slechts twee weken na de Duitse inval waren de voetbalcompetities alweer hervat, met Feyenoord uiteindelijk als de eerste oorlogskampioen.

Naarmate de oorlog vorderde, werd het steeds moeilijker om een competitie af te werken. De thuiswedstrijd van De Volewijckers van 26 maart 1944 tegen Heerenveen bijvoorbeeld, werd in de elfde minuut op last van de burgemeester stilgelegd nadat het publiek tot enkele malen toe had geweigerd om het stadion te verlaten na een luchtalarm. Meer dan 75 jaar later is dat nog steeds de enige Nederlandse voetbalwedstrijd die vanwege een luchtalarm werd gestaakt.

Toch bereidde het Nederlandse voetbal zich in de zomer van 1944 weer voor op het nieuwe voetbalseizoen. In het laatste weekend vóór Dolle Dinsdag was het druk op de velden. ‘De voetbal rolt weer lustig,’ zoals De Tijd schreef op 1 september. Het optimisme was enorm, merkte sportjournalist Kick Geudeker op. ‘Als de tanks een beetje snel aanrijden,’ hoorde hij een stadionbezoeker zeggen, ‘kunnen we misschien volgende week al tegen de Engelsen voetballen.’

Precies vier dagen later kwam aan dit kortstondige optimisme een bruut einde. ‘Met het oog op den uitzonderingstoestand is het niet mogelijk sportieve gebeurtenissen in de open lucht te laten doorgaan,’ aldus een verordening. ‘Er mogen dan ook geen voetbalwedstrijden worden gespeeld.’ Na vier oorlogsjaren kwam het Nederlandse voetbal def initief tot stilstand.

Met het oog op den uitzonde­ringstoestand is het niet mogelijk sportieve gebeurtenissen in de open lucht te laten doorgaan

Mienskip

De spoorwegstaking en gevechtshandelingen ontwrichtten het leven in Amsterdam daarna compleet. Er ontstond een voedseltekort, waar ook de voetballers onder leden. Henk Vocht was toen 13 jaar oud en speelde bij DWS. ‘Wij hadden het thuis relatief goed, omdat we vrienden hadden op een boerderij. Dat betekende natuurlijk niet dat we niets in de gaten hadden. Als je iemand onderweg zag die op weg was naar een begraafplaats met een klein kartonnen doosje op zijn schouder, wist je wel wat er aan de hand was. De doden vielen op straat.’ Hoe wreed de oorlog was, toont Kees Loek aan met een klassenfoto van zijn oudere broer Rijk, samen met klasgenote Anne Frank. ‘Op het moment zelf wisten we niet eens wie Joods was of niet. We leerden snel...’ Ook de beste vriend van zijn broer, Bobby Philipsen, stond nog op de foto. ‘Hij kwam nooit meer terug.’

Deze rampzalige berichten bereikten al snel voetbalclub Heerenveen, waar clubsecretaris Floor Féléus in actie kwam. Niet verwonderlijk, want Féléus deed er in de oorlog alles aan om mensen in nood te helpen. Zoals dochter Jelly Féléus nu over haar vader zegt: ‘Hij was een man van de gemeenschap en vond dat alles eerlijk verdeeld moest worden.’ In het Fries heet dat mienskip, wat staat voor de onderlinge verbondenheid om de gemeenschap te beschermen. Féléus combineerde dat met de overtuiging van de kracht van sport, zoals hij in februari 1944 duidelijk had verwoord in de revue In Kalk en Cement, die hij speciaal had geschreven voor zijn voetbalvereniging. Het was een verhaal over samenwerking, hulpvaardigheid en kameraadschap, allemaal eigenschappen die volgens Féléus hoorden bij voetbalclub Heerenveen.

Hij dichtte:

’t Mooiste van al

Is dat de sport kan binden

Door onze bal

Werden we allen vrinden

Kameraadschap dat alleen

Maakte ’t Veen zo sterk

En ’t geeft ons bovendien

Lust bij ons werk

Féléus organiseerde een overleg met clubvoorzitter Hendrik Huisman en Joop Overdiep, jeugdleider van de voetbalclub én drukker van beroep. Daar spraken ze over het idee om van de vier belangrijkste Amsterdamse voetbalclubs vijftien jeugdleden op te vangen. Huisman en Overdiep waren daarbij niet alleen clubgenoten van Féléus, want ze werkten ook nog eens samen in het verzet. Féléus was in het bezit gekomen van een anilinepotlood – een onuitwisbare schrijfstift – die gestolen was van de Ortskommandant. Daarmee kon hij persoonsbewijzen vervalsen. Huisman werkte weer op de afdeling Bevolking op het gemeentehuis en speelde de namen door van de mensen die zo’n bewijs nodig hadden. Overdiep, zo vertelde journaliste Pauline Broekema eerder dit jaar, bracht met gevaar voor eigen leven Joodse kinderen naar Friesland voor de onderduik. Voor de opvang van tientallen voetballers schrokken deze mensen dus ook niet terug. De contacten met Amsterdam verliepen via Overdiep, omdat hij daar toch al vaak was voor zaken.

Arie en Jan de Wit mochten namens Ajax ook mee naar Friesland

Loting

Alle Amsterdamse clubs gingen dankbaar in op het Friese aanbod. ‘Beste mensen uit Heerenveen,’ antwoordde een ontroerd DWS-bestuur, ‘jullie hebt prachtig werk gedaan. Niet medelijdend hoofdschuddend “gekletst” over die arme Amsterdammertjes, maar jullie hebt iets gedaan, waarvoor wij jullie ten hoogste dankbaar zijn.’

Toch moesten er hele moeilijke besluiten worden genomen, want wie mocht er dan mee? Jan Smit van De Volewijckers werd gepasseerd, waar zijn sportvriend Joop van der Mast wel mee mocht. Van het DWS-bestuur weten we dat het lot heeft beslist. Dat zei Ad de Haas, in de oorlogsjaren bevriend met de clubvoorzitter en daardoor goed op de hoogte van de gebeurtenissen. ‘Gelukkig hoefde ik niet te loten. Dat moet verschrikkelijk zijn geweest.’

Bij Ajax ging het weer heel anders, zei Rob Been: ‘Arie en Jan de Wit zijn de zoons van onze toenmalige secretaris. Dat is geen loting geweest. Dat weet ik heel zeker.’ Zo kwam er een lijst van vier keer vijftien namen, waarna de bestuursleden aan de ouders moesten vragen of ze hun zoon voor een onbekende periode naar Heerenveen wilden sturen. De jongens mochten dan vooraf niet weten wanneer ze zouden weggaan, aangezien het moment van vertrek onbekend moest blijven. De Haas: ‘Dus dan stond hun koffertje veertien dagen klaar, en wisten ze ’s ochtends nog niet dat ze die nacht weg zouden gaan.’

Ajax, Blauw-Wit en DWS gingen per boot naar Lemmer, vanaf de De Ruijterkade met de m.s Nieveen. De leden van De Volewijckers uit Noord reisden zelfstandig met een vrachtwagen, omdat de pont naar het centrum er in oktober 1944 niet meer was en ze het schip daarom niet konden bereiken.

Jan Hobby van DWS zat bij de eerste groep, die om 23.00 uur zou vertrekken. Iedereen was gespannen, want het was gevaarlijk op het IJsselmeer. Het was afwachten of de schipper niet net een verrader was. Op het allerlaatste moment werd het vertrek afgelast vanwege luchtgevechten met afweergeschut en lichtkogels. Hobby: ‘We moesten de hele nacht in de boot blijven zitten terwijl boven ons werd gevochten. Pas ’s ochtends gingen we weer naar huis.’

Een tweede poging in oktober 1944 slaagde wel. ‘Iedereen was stil. Je was al blij als je kon staan, want we hadden allemaal honger. Het was echt doodstil, met alleen het toef-toef van de motor en het klotsen van het water.’

Beste mensen uit Heerenveen, jullie hebt prachtig werk gedaan, waarvoor wij jullie ten hoogste dankbaar zijn

Gastfamilies

’s Ochtends kwam de boot eindelijk aan in Lemmer, waarna de jongens over land verder reisden naar Heerenveen. Daar zagen ze voor de eerste keer hun lotgenoten van De Volewijckers, die onderweg ook het nodige hadden meegemaakt. ‘Voor de Afsluitdijk moesten we allemaal in de greppel omdat er vliegtuigen aankwamen,’ zei Joop van der Mast. ‘Later stapten Duitsers in met hun fiets, en reden met ons mee.’

De begeleiding van de jongens keerde daarna huiswaarts met de mededeling dat er nog eens vier keer vier voetballertjes naar Friesland mochten komen. Zo kwam Rob Been van Ajax in Heerenveen, om zijn jongere broer Otto te vergezellen die heimwee had gekregen. Been had een helse oversteek naar Friesland in een rijnaak vol kotsende kinderen, met overvliegende Spitfires en een inspecterende Duitse patrouilleboot. Bij aankomst kwam hij er ook nog eens achter dat Otto inmiddels alweer op de boot zat naar Amsterdam...Na aankomst werden de jongens verdeeld over gastgezinnen, waarbij het afwachten was hoe de kennismaking zou verlopen. ‘Die Friese jongens zagen er heel anders uit,’ zei Vocht. ‘Al die jeugd met die witte koppen en witte haren. En dan dat taaltje! Toen ik de eerste ochtend ontbijt op bed kreeg, zei mijn pleegmoeder: “Tink der om, do moatst net yn dyn bêd knoeie.” Later begreep ik pas dat ze zei dat ik niet moest knoeien.’

Het ging niet altijd goed. Been werd ingedeeld bij een jong echtpaar, dat hem beschuldigde van de slinkende aardappelvoorraad. En dan had hij ook nog eens vreselijk last van heimwee. Féléus had het gelukkig snel in de gaten, omdat hij die Amsterdamse jongens weleens op zondag bij hem thuis uitnodigde. Hij zag dat Robbie niet lekker in zijn vel zat en zorgde voor een verhuizing naar de familie Muntendam op De Dracht, een verademing.

Han Grijzenhout, de latere assistent-trainer van Rinus Michels, overkwam iets soortgelijks toen twee oude Friese dames hem in een statig huis ontvingen. ‘Hier wil ik niet blijven!’ riep hij wanhopig uit, waarna hij werd ondergebracht bij Heerenveen-keeper Tieme Veenstra.

Abe-kuif

Abe Lenstra was toen al een voetballegende, waar natuurlijk elke jongen wilde wonen. En inderdaad openden ook Abe en Hiltje hun huis in Oranjewoud voor Jan en later ook voor de jongere broer Arie de Wit, de twee zonen van de Ajax-secretaris. Zij trokken in bij het echtpaar, dat toen net enkele maanden was getrouwd. Vooraf gaf vader De Wit wel een duidelijke boodschap mee aan zoon Jan: ‘Jij mag meneer Lenstra niet Abe noemen, tenzij deze het goed vindt. Nu ben je nog maar een klein kereltje. Als je eenmaal 20 jaar bent, zal Abe dat niet meer kunnen schelen.’

Mede-Ajacied Jan van Wetering werd tot zijn grote geluk in Oranjewoud ondergebracht als overbuurman van Lenstra. De jongen had zich als groot fan zelfs een Abe-kuif laten aanmeten. ‘Ik was vaak bij Abe en Hiltje op visite. Wat was ik trots. Hij was, ondanks het feit dat hij toch een idool was, altijd helemaal zichzelf, rustig, geen drukte. Hij had in het geheel geen sterallures.’

Uren brachten Van Wetering en Lenstra met elkaar door. ‘Om ’s morgens heel vroeg samen met hem, gewapend met de polsstok, eieren te zoeken.’ Hij heeft zelfs nog eens bij Lenstra in de kelder moeten schuilen tijdens gevechten tussen Duitse en Canadese troepen. En toen Lenstra één nacht moest onderduiken, is Van Wetering bij Hiltje gebleven. ‘Ze was toen zo bang dat Jan de Wit en ik bij haar hebben geslapen. Jan aan de ene kant en ik aan de andere kant.’

Lenstra beschermde ondertussen de jongens alsof ze zijn eigen zonen waren. Lenstra en Jan de Wit waren een keer ongewild getuige van een standrechtelijke executie in Oranjewoud, maar net op tijd hield de voetballer zijn handen voor de ogen van de jongen om het allemaal niet te hoeven zien.

Tevredenheidsboterham

De grootste aanpassing voor de Amsterdammers was toch wel het eten. Jan Hobby: ‘Nadat ik een lepel jus had gehad, zat ik meteen met diarree op de wc omdat dat voor mij veel te vet was. En één keer ben ik weggelopen van tafel, omdat pleegbroer Piet klaagde tijdens de maaltijd. “Wat is dat nou voor eten?” riep hij en toen werd ik zo boos dat ik opstond. Zijn moeder zei tegen Piet dat hij maar met mij moest praten, omdat ik wist wat het was om honger te hebben.’

Van Wetering had dezelfde ervaring: ‘In de eerste weken werd met het eten voorzichtig gedaan, omdat wij maar mondjesmaat normaal eten konden verdragen. Spek en vleeswaren kwamen pas na enige weken op tafel. Zowel ’s morgens als ’s middags begon de maaltijd met een droge boterham, wat een tevredenheidsboterham genoemd werd. De volgende boterhammen kreeg je pas als de eerste droge boterham naar binnen was gewerkt en had je daar geen zin in, nou jammer dan, dan kreeg je verder geen brood, want dan had je blijkbaar geen honger.’

Toen vader De Wit hoorde hoe goed zijn kinderen het hadden, schreef hij ontroerd een brief: ‘Dat je zoveel eet doet ons goed en loopt het water ons weleens de mond uit. Je mag je pleegouders wel erg dankbaar zijn en nooit vergeten wat zij voor je doen en gedaan hebben. Hier valt voor je latere leven iets goed te maken, Jan.’

Het bericht dat Rob Been via het Rode Kruis naar huis stuurde

Veldwachter pesten

Geen van de Amsterdammers ging naar school, omdat ze geen Fries spraken. De enige uitzondering was Han Grijzenhout, want zijn pleegouders waren onverbiddelijk. Hij ging elke dag naar school, samen met pleegzus Mineke. De andere jongens hadden echter de hele dag vrij en trokken erop uit. ‘Wij konden ons overgeven aan voetballen,’ aldus Van Wetering, ‘de bossen in trekken, polsstokspringen over de diverse slootjes, eieren zoeken in de uitgebreide landerijen.’ En zo maakte Heerenveen al snel kennis met de Amsterdamse gein. Gastvrouw Anne Visser: ‘Toen ze geen honger meer hadden, waren ze weer hondsbrutaal. Ze voerden brood aan de dikke ratten in de sloot achter de oude hoofdtribune.’ Nog leuker was het pesten van de veldwachter, maar dat pikte Huisman niet. De clubvoorzitter beval de kwajongens naar het gemeentehuis te komen, waar hij ze tot de orde riep.

Het beste was natuurlijk om die Amsterdammers gewoon te laten voetballen, het liefste met Lenstra. Henk Vocht heeft dat regelmatig gedaan: ‘Er was een stuk groen met aan het eind een heg met water erachter, maar dat wisten wij niet. Als Abe de bal eroverheen schoot, sprongen wij over de heg naar de bal. Hij lachte zich slap als wij dan de sloot weer uitkwamen.’

Ook waren er toernooien met de Amsterdamse clubs en Heerenveen, zoals op 2 mei 1945 ter gelegenheid van de bevrijding. ‘Lieve vader en moeder,’ schreef Bertus Moehring van Blauw-Wit in een brief van 9 maart 1945. ‘We hebben met 3-2 gewonnen en ik heb ook nog een goal gezet.’ Ondanks alle gein misten de jongens natuurlijk wel het contact met huis. ‘Zeker in het begin had ik veel last van heimwee en huilde dan in mijn bedstede en verlangde naar huis,’ zei Van Wetering. ‘De moeilijkheid was echter dat je niet meer terug kon omdat er geen verkeer meer mogelijk was tussen het noorden en het westen.’ Ook Vocht had moeilijke momenten: ‘Ik heb nooit huilend in bed gelegen, maar ik vroeg me wel altijd af hoe het thuis zou gaan. Een telefoon was er niet en brieven kwamen niet of moeilijk aan.’

Naar huis

Na de bevrijding duurde het nog maanden voordat de Amsterdammers naar huis konden. Het militair gezag wilde eerst de mijnen in het IJsselmeer opruimen, waarna de zieken en ondergedoken mensen met voorrang naar Amsterdam mochten. Van Wetering kwam in juli thuis na een verblijf van acht maanden in Friesland. ‘Ik was enorm blij en natuurlijk emotioneel mijn vader, moeder en broers weer te kunnen begroeten.’

Vocht was in shock: ‘Toen we terugliepen naar de Spaarndammerbuurt was het één grote puinhoop. Overal lag vuilnis, omdat dat al tijden niet meer was opgehaald. Nadat we aankwamen in een buurthuis was het één groot feest, als je dat woord tenminste kan gebruiken. Daar hebben we afscheid van elkaar genomen en gingen we weer naar huis. Het was nog wel steeds erg moeilijk. De politie bewaakte de bakkerskar en mijn vader en broer keerden een keer halfdood terug na een gevecht om een brood.’

Het bestuur van voetbalclub Heerenveen in de oorlogsjaren

Rob Been had al op 7 mei via het Rode Kruis een boodschap naar huis gestuurd. ‘Hier alles goed. Hoe met jullie? Ik hoop goed en dat jullie niet ziek zijn geweest. Kom me halen. Geen heimwee.’ Ook hij moest echter twee maanden wachten, waarna de thuiskomst tegenviel. ‘Al die hoge huizen en brede straten benauwden me. Ik kreeg bijna heimwee naar Heerenveen. Om nou te zeggen dat ik blij was om terug te zijn, nee.’ De vier Amsterdamse clubs waren Heerenveen vreselijk dankbaar voor de terugkeer van hun leden. Tijdens een jubileumfeest van Heerenveen in juli boden ze de Friezen een tegeltableau aan. Op 26 augustus kwamen de spelers van Heerenveen weer naar Ajax voor een vriendschappelijke wedstrijd, waarop de Amsterdammers zich zeer verheugden. ‘Dat Ajax de sympathieke Friezen, die zooveel voor de Amsterdamsche jeugdvoetballers hebben gedaan, op hartelijke wijze zal ontvangen, is zeker en wij hopen, dat het Amsterdamsche publiek zich eveneens niet onbetuigd zal laten.’ Het liep alleen uit op een uiterst pijnlijke middag, want de thuisploeg won met maar liefst 10-2. ‘Het was volgens de regels en de wetten van het spel volkomen verdiend,’ schreef het Ajax-bestuur wat ongemakkelijk in het clubblad, ‘maar toch, wij vonden het niet aardig tegenover de sympathieke Friezen.’

Precies 75 jaar later is Ajax de Friese hulpactie nog steeds niet vergeten. In opdracht van de club werd zelfs een documentaire gemaakt: Een Prachtige Daad. Op 6 juli 2019 was in de Johan Cruijff Arena de première in een zaal vol Amsterdammers en Friezen. Na af loop reageerde Rob Been ontroerd op de beelden. ‘Ik heb diep en diep respect voor de mensen in Heerenveen, voor de voetbalclub Heerenveen, om vreemde jongens, zeg maar gewoon Amsterdamse schoffies, voor onbepaalde tijd op te vangen. Mijn boodschap: als het kan, moet je elkaar helpen zonder aanziens des persoons.’ Floor Féléus kan tevreden zijn. Ook Ajax weet nu wat mienskip is.

VERANTWOORDING

Dit artikel is geschreven op basis van het eerste onderzoek door Jurryt van de Vooren in 1997 en de documentaire Een Prachtige Daad van Vanessa de Gaay Fortman en Pim van Bezooijen uit 2019, in opdracht van Ajax. Op 13 december 2019 is Een Prachtige Daad in het Abe Lenstra Stadion te zien, 75 jaar nadat de Amsterdammertjes daar aankwamen tijdens de Hongerwinter. In mei 2020 verschijnt Van de Voorens boek over sport in de Tweede Wereldoorlog.

Premium
Je hebt zojuist een premium artikel gelezen.

Online onbeperkt lezen en Nieuwe Revu thuisbezorgd?

Abonneer nu en profiteer!

Probeer direct