Premium

Pappie's kleine meid slaapt niet meer op straat

Met niets te verliezen voelde ik me onoverwinnelijk en gebruikte ik grenzeloos drugs. Mijn grootste angst in de tijd dat ik dakloos was, was om een burgertrut te worden.

Stephanie-Joy Eerhart

Nu sta ik in mijn keuken stoofpeertjes te bereiden. De hond ligt op de drempel met zijn kop op zijn poten, de kat zit in de vensterbank naar vogeltjes te loeren. Ik voel me intens gelukkig. Was dit nu het burgerlijke leven waar ik bang voor was? Dit is mijn verhaal.

‘Dit is de sleutel van je kamer. Je slaapt op de eerste verdieping, de tweede deur aan de linkerkant. Je krijgt van ons een kaartje waarmee je ’s avonds een warme maaltijd kunt halen en een paar muntjes waarmee je een glas frisdrank of een zakje chips kan kopen bij de begeleiding. Je krijgt er zes per dag en ze blijven eigendom van Spaarnezicht,’ zegt de begeleider die me wegwijs maakt. Ik ben amper achttien als ik opgevangen word in het daklozenpension voor jongeren tussen de 18 en 23 jaar.

Midden in het centrum van Haarlem staat het bakstenen pand van drie verdiepingen. Als de zoemer klinkt en ik in de hal sta, zie ik een glazen wand waarachter de medewerkers zitten. Ik noem mijn naam en vraag mijn sleutel. Een van de glazen wanden gaat een stukje open en ik krijg een plankje in mijn handen gedrukt met eraan mijn kamersleutel. Op het plankje staan allemaal leuzen van mijn voorgangers.

Hier, in dit opvangcentrum, eindigt mijn lange tocht langs verschillende gezinsvervangende tehuizen en behandelgroepen van Jeugdzorg. Veertien was ik, toen ik uit huis werd geplaatst. De laatste instelling ben ik uitgezet omdat ik verslaafd ben geraakt aan cocaïne. ‘Omdat je bekend bent met harddrugsgebruik, krijg je drie keer in de week urinecontrole. Je mag dan in een potje plassen; als je positief scoort, word je drie dagen geschorst, als het een tweede keer gebeurt, beëindigen we je verblijf. Heb je nog vragen?’

Blowen en bedelen

Ik schud mijn hoofd. Naast me staat mijn behandelaar van het Jeugd RIAGG. Ze heeft vanmorgen in allerijl een andere woonplek voor me moeten zoeken toen mijn begeleiders belden dat ik eruit was gezet. Nooit eerder heb ik het gevoel gehad dat ik me alleen nog maar aan haar kan vastklampen. ‘Oh ja, nog één ding voordat je je tas in je kamer zet: tussen 10.00 uur en 12.30 uur moet je naar je werk of school. Als je dit niet hebt, moet je evengoed naar buiten.’ Ik knik en vecht tegen mijn tranen. Ik heb geen werk. Geen school. Alleen therapie van het RIAGG. Zelfs mijn ouders hebben me laten weten dat ze een tijdje geen contact willen nu ik het heb verpest op mijn vorige woonplek.

Ik schrik me wezenloos van de klap op mijn schouder; een van de andere jongeren, mijn beste vriendin, begroet me. ‘Ga je mee naar de coffeeshop? Ik heb nog wat euries.’ Ik trek een hoodie over mijn knalrode haren en besluit mee te gaan. Het is het begin van mijn periode op Spaarnezicht, die vooral zal bestaan uit blowen, op straat bedelen om wiet te kunnen kopen, urinecontroles manipuleren en heel veel zelfbeschadiging.

Iedere dag om 10.00 uur loopt de opvang leeg.

De meesten gaan de discussie nog wel aan en proberen te bewijzen dat ze nu echt de straat niet op kunnen, ik laat het er bij zitten. Met mijn beste vriendin verdwijn ik richting coffeeshop. Met 7,50 euro op zak; 2,50 euro voor wat slechte wiet, 5 euro voor twee drankjes. Een consumptie is in de shop verplicht, heb je deze niet dan mag je niet blijven zitten. In het begin is het personeel nog lief voor ons, krijgen we af en toe een drankje van het huis of knijpen ze een oogje toe. Maar steeds vaker gelden voor ons dezelfde regels als voor iedereen. Je hebt geld nodig om binnen te zitten. Langer dan een uur kunnen we het meestal niet rekken.

Opscheppen in de eetvoorziening voor daklozen in Haarlem.

Verloren dochter

Achter de opvang is een park waar overdag daklozen hangen. Kleine groepjes mannen en vrouwen die samen op een bankje zitten en shagjes draaien, biertjes drinken en elkaar een beetje gaan staan duwen als ze te veel gedronken hebben. We raken in contact. We delen een joint of een pluk shag en raken bevriend. Ik ben de verloren dochter die ze niet zelf mogen opvoeden. De verhalen van huisuitzettingen, uithuisplaatsingen van de kinderen, alcoholisme en verslaving zijn verschrikkelijk, de een nog triester dan de ander. Mijn eigen trauma – het auto-ongeluk op mijn zesde met een verbrijzelde voet tot gevolg – shockeert niemand. Mijn verslavingen en mijn zelfverminking al evenmin. Ook is er niemand die, zoals vroeger thuis, het geduld verliest als ik iets voor de zoveelste keer niet versta. Misschien zijn ze er ook gewoon te dronken voor of zijn ze het gewend niet gehoord te worden. De mannen weet ik geld af te troggelen voor een zakje wiet, de vrouwen probeer ik te vertroetelen. Een van hen is zwanger en loopt op haar eind. Overdag struin ik alle weggeefwinkels af, waar ik babykleertjes verzamel die de begeleiders in Spaarnezicht dan tussen mijn wasgoed treffen. Ik weet dan nog niet dat de baby direct na de bevalling afgenomen wordt en zal moeten af kicken.

IK KNIK EN VECHT TEGEN MIJN TRANEN. IK HEB GEEN WERK. GEEN SCHOOL. ALLEEN THERAPIE. ZELFS MIJN OUDERS HEBBEN ME LATEN WETEN DAT ZE GEEN CONTACT WILLEN

Ik word door de anderen meegenomen naar de inloop van stichting Stem in de Stad. Naar de dag- en nachtopvang van het Leger des Heils als het in de winter te koud is om in het park te hangen. En naar de eetvoorziening. Langzaam integreer ik in het wereldje dat dan ook vanzelfsprekend voor me klaarstaat als ik Spaarnezicht uitgezet word. De vrouwen bekokstoven het beste bed van de slaapzaal voor mij. Met niets te verliezen voel ik me onoverwinnelijk en gebruik ik grenzeloos drugs. Mijn grootste angst is in die tijd een burgertrut worden met een saai leven. Ik zit al snel in de schoonmaakploeg om wat bij te verdienen voor mijn drugs. Dus sta ik badkamers te schrobben waar de walm van heroïne nog hangt of ruim ik de kots uit een van de mannenslaapzalen.

Na het schoonmaken van de nachtopvang wandel ik via de coffeeshop naar de dagopvang. In de dagopvang speel ik een potje kaart, draai ik een paar joints voor de deur en moet ik anderen van me af slaan die ook graag een trekje willen. Soms snuif ik vergruisde ritalinpillen van het plankje op het damestoilet. En daarna wissel ik dat decor in voor stichting Stem in de Stad, waar ik een kopje koffie drink en een paar uur later weer op de stoep sta voor een warme maaltijd. In deze eetvoorziening prik ik te midden van tientallen daklozen wat in de overgare groente, voordat ik naar de nachtopvang ga. Vaak pas midden in de nacht klim ik op mijn stapelbed in de vrouwenzaal, die ik deel met nog negen anderen. Ik hou mijn gehoorapparaat in uit angst dat hij gestolen wordt.

Morgen begint het hele riedeltje weer opnieuw.

Dag in, dag uit. Week in, week uit. Maand in, maand uit. De afwisseling bestaat uit een schrijfclub van Stichting Straatjournaal, onder leiding van journalist Bert Voskuil. Iedere dinsdagmiddag krijgen de paar (ex-) daklozen die de schrijfclub telt luxe koeken en worden we betaald voor een gedichtje of een stukje tekst voor in het Straatjournaal. Als ik extra stukken aanlever, betaalt Bert me in fotorolletjes, omdat ik zo van fotograferen hou. Mijn schrijftalent valt op; ik mag mijn stukken vaak voorlezen.

Zonden vergeven

Het gebeurt regelmatig dat ik op tafel onbedaarlijk lig te huilen. Vaak komt een van de medewerksters me troosten, maar veel kunnen ze ook niet voor me doen. Ik ben afgekeurd voor werk wegens de handicap aan mijn voet en mijn slechthorendheid, en heb mijn middelbare school nooit afgemaakt. Hoe kan ik ooit nog een gewoon leven opbouwen, van huisje, boompje, beestje?

Eén keer in de week zie ik twee verweerde, maar vriendelijk ogende mannen langs de bezoekers van de opvang lopen om hen uit te nodigen voor een warme maaltijd in Bloemendaal. Ik ken de flyers van stichting Op de Rots, christelijk therapeutisch af kickcentrum. Vaak doe ik alsof ik slaap als ze langs mijn tafeltje komen, maar nu besluit ik met ze mee te gaan. Wat heb ik te verliezen? Samen met een paar anderen schuiven we in Bloemendaal aan voor aardappels, sperziebonen en een gehaktbal. De maaltijd wordt gezegend en na af loop kijken we een christelijke film. Meestal zijn we te stoned om door te hebben waar we naar kijken. Het busje brengt ons laat in de avond keurig terug naar de nachtopvang. De mannen blijven komen. Ik blijf meegaan. Ook al sta ik strak van de speed die ik gesnoven of geslikt heb.

Je redt het niet meer op straat, hè meisje?’ zeggen ze een keer onderweg naar de maaltijd. ‘Kom een keer naar de kerkdienst, dan ben je er op vrijdagavond ook een keertje uit.’ De warmte die ik tijdens deze dienst voel is enorm. Hier staan mensen die een verleden hebben met prostitutie, verslavingen en dakloosheid. Ze weten hoe het is om te overleven. Ik besluit om een Alpha-cursus te gaan doen om te begrijpen wat het christelijk geloof precies is, en laat me dopen. Er is me verteld dat de doop een keerpunt is. Al mijn zonden zijn me vergeven, ik krijg een schone lei. Zodra ik het water uit ben, sta ik achter de kerk te blowen, maar hoeveel joints ik ook rook, het lukt me niet om stoned te worden. Er is iets veranderd in mij waar ik mijn vinger niet op kan leggen.

Stephanie in minder glorieuze tijden.

Als ik na een kerkdienst regelrecht naar het ziekenhuis gebracht moet worden omdat ik te veel speed heb gebruikt, is de maat voor de pastoor vol. Ze vraagt me of ik me wil laten opnemen. ‘Zoals anderen ook al hebben gezegd: je redt het niet meer op de straat, meissie.’

Daar sta ik dan, met grote pupillen van de speed, stinkend naar de wiet die ik in mijn heuptasje heb zitten. Mijn gezicht vol piercings, met kleding waar ik min of meer in woonde en een jas die ik helemaal had volgeschreven met teksten als ‘I’m the king of the world’. Of ik hier wilde wonen? Ik zou mijn plek bij de nachtopvang moeten opgeven. Mijn piercings moeten uit en mijn telefoon ingeleverd. Ik mag drie maanden geen contact, met niemand. Geen drugs. Geen alcohol. Geen pillen. Geen sigaretten of shag. Nog geen aspirine is toegestaan. Het voelt alsof ik al mijn vrijheid opgeef, tot ik besef dat al deze zogenaamde vrijheid eigenlijk gevangenschap betekent. Ik laat me opnemen. Ik verlaat de straat en kick af van alles waar ik verslaafd aan ben. Ik herstel langzaam maar zeker de band met mijn ouders die midden in een scheiding liggen. Nu hoeven ze zich in ieder geval geen zorgen meer te maken over mij.

HET VOELT ALSOF IK AL MIJN VRIJHEID OPGEEF, TOT IK BESEF DAT AL DEZE ZOGENAAMDE VRIJHEID EIGENLIJK GEVANGENSCHAP BETEKENT. IK LAAT ME OPNEMEN

Terug de straat op

De stichting moet een jaar later verhuizen omdat er een villapark gebouwd wordt, en de gemeente wil niet langer een af kickcentrum in de buurt. We hebben nog geen oplossing als we onze laatste spullen in containers opslaan en vragen ons af waar en wanneer we ze weer zullen openen. In de tussentijd bivakkeren we in bungalowparken verspreid over heel het land. De begeleiders laten het afweten, de bewoners vallen een voor een terug. Heel langzaam verhard ik weer, trek ik mijn straatkleren weer aan en steek ik mijn piercings weer door mijn lip, wenkbrauw en tong. Ik bel met mijn vader en zeg dat ik het niet meer uithou. Pappa, die inmiddels gescheiden is en een vriendin heeft, vraagt me om niet meer terug de straat op te gaan, maar ik zie geen andere oplossing. Ik keer terug naar de dag- en nachtopvang in Haarlem, waar het is alsof ik nog geen vijf minuten weg ben geweest.

Ik ga weer roken. Blowen. Drinken. Slikken. Uit angst terug te vallen in mijn oude harddrugsverslavingen ga ik methadon slikken, een opiaat. In mijn beleving is dit een medicijn dat de mensen om me heen van een verslavingszorginstelling krijgen om niet terug te vallen in heroïnegebruik. Het verlies dat ik voel omdat ik wederom mijn thuis ben verloren, verdoof ik. Ik stop geleidelijk met eten, verlies me in het contact met een hulpverleenster die mijn redder wel wil zijn. In mum van tijd ben ik een schim van de jonge stralende meid die ik in de christelijke opvang ben geweest. Mijn wereld draait om de diensten van deze hulpverleenster en de vele pillen die ik slik. De warmte die ik wel toelaat als ik bij haar op schoot kruip, doet zoveel pijn dat ik mezelf nog meer begin te pijnigen.

Net een lemming

De leden van de schrijfclub hebben me gemist. Inmiddels zijn de filmrolletjes veranderd in sdkaartjes en is Bert wat grijzer geworden. Mijn stukken krijgen weer alle ruimte om gehoord te worden, al zie ik ook de bezorgde blikken van de anderen zodra ik klaar ben met voorlezen. Het gaat zo slecht dat ik opgenomen word op de ziekenboeg van het Leger des Heils. Na een paar maanden verhuis ik naar een Regionaal Instelling Begeleid Wonen, waar ik een eigen kamertje krijg. Ook krijg ik een mentor, een vrouw die gewoon op een stoel plaatsneemt terwijl mijn kamer blauw staat van de marihuana. Die luistert, die de tijd neemt een vertrouwensband op te bouwen. Iemand die meegaat naar de psychiater van de eetstoornissenkliniek. Die meegaat naar de verslavingsarts. Die me vraagt om voor haar te koken als ze avonddienst heeft, en mij zo stimuleert om te gaan eten.

IK BEN VERANDERD. IK NEEM AFSTAND VAN MIJN OUDE STRAATVRIENDEN; MIJN OUDE STRAATLEVEN EN ALLES WAAR IK MEZELF MEE IDENTIFICEERDE ZIJN VOORBIJ

Volgens Bert Voskuil heb ik nog steeds potentie om schrijfster te worden. Hij confronteert me met mijn levensstijl en zegt dat ik net een lemming ben, om vervolgens uit te leggen dat een lemming een beestje is dat zichzelf in de zee stort en verdrinkt. Ik kan toch veel meer, ik kan toch schrijven? In die periode ging ik detoxen van de methadon. Ik ben nog maar nauwelijks terug uit de kliniek als Bert vraagt of ik een autobiografie wil gaan schrijven. Hij geeft me een oude computer en zegt dat de deadline over ongeveer vier maanden is. En terwijl ik iedere dag wel een paar hoofdstukken schrijf, voel ik pijn en verdriet. En nu zonder verdoving. Ik besef heel langzaam dat ik mijn leven lang geleefd heb met maskers op, die ik ooit weer af zou kunnen doen. Als dakloze kon ik ooit weer in een huis gaan wonen. Als anorexiapatiënt kon ik altijd weer gaan eten. Als verslaafde kon ik altijd afkicken. Alles om maar te maskeren dat ik mijn handicaps niet kan accepteren, die maken me kwetsbaar. En nu ik geen maskers meer heb, weet ik niet wie ik eigenlijk ben. De begeleiders hebben heel veel met me te stellen. Soms sta ik met mijn vuisten op de deuren te rammen omdat ik niet weet wat ik moet met mijn emoties en gevoelens.

Een thuis gevonden

Mijn autobiografie komt uit. Ik word gevraagd voor lezingen, interviews, radio-optredens, televisie-uitzendingen. ’s Morgens vertel ik stoer mijn verhaal, ’s avonds lig ik met een knuffelbeer onder mijn bureau te huilen en kan mijn mentor me weer bij elkaar vegen. Af en toe vlucht ik terug de straat op. In de hoop daar te vinden wat ik nodig heb om staande te blijven. Samen met een van de bewoners ben ik de stad ingegaan, op zoek naar verdoving. Ik vraag het sterkste wat de barman in huis heeft en krijg een jonge jenever. Hoe meer we drinken, hoe meer mijn metgezel vertelt. Zo blijk ik met een moordenaar aan tafel te zitten die me verzekert dat hij me naar huis zal dragen als ik te dronken zou worden. De alcohol is een nieuwe verdoving. Af en toe vlucht ik ook ’s nachts de straat op. Dan zit ik op een ijskoude vensterbank met een bidon sambuca. Of ik lig in het Kenaupark met een mp3-speler, om in het holst van de nacht in de sloot wakker te worden. Tegelijk ben ik veranderd. Ik neem afstand van mijn oude straatvrienden; mijn oude straatleven en alles waar ik mezelf mee identificeerde zijn voorbij.

Stichting Op de Rots heeft inmiddels een nieuw pand in Amsterdam en houdt weer kerkdiensten. Hier leer ik opnieuw dat herstel mogelijk is, en dat ik mag vertrouwen op het plan voor mijn leven. Ik ga een vriendin helpen met de opvang van daklozen. Daar, in het ijskoude Roemenië, te midden van blinde en half verlamde daklozen die niks of niemand hebben, besef ik dat ik mijn tijd verdoe in het begeleid wonen. Ik vraag mijn mentor of ze een urgentie aan wil vragen.

Als door een wonder is mij een grote bovenwoning aangeboden, aan de rand van het centrum. Het gaat om een erg gehorige woning, wat ironisch is, aangezien zowel de onderbuurvrouw als ik slechthorend zijn. In de weken die volgen zal ik van alle kanten hulp aangeboden krijgen. Vrienden uit de kerk komen klussen, hulpverleners komen schoonmaken, mama komt de luxaflex ophangen en de vloer leggen, en mijn beste vriendinnen komen schilderen. Na bijna tien jaar instelling in en uit heb ik hier een thuis gevonden. Ik breek met mijn oude straatvrienden en start met de 21+ opleiding. Omdat ik geen diploma’s heb, maar wel wil gaan studeren, kan ik met deze opleiding een toelating krijgen voor het hbo. Ik schrijf me alvast in voor de Maatschappelijk Werk en Dienstverleningsopleiding aan de Hogeschool van Amsterdam. Nu nog op zoek naar een stageadres.

Als ik op een middag in Amsterdam in de tram zit, passeer ik pension Zuiderburgh, een woonvoorziening voor dak- en thuislozen van het Leger des Heils. Ik besluit naar binnen te stappen en te vragen of zij nog stagiaires nodig hebben. Ik mag later terugbellen. ‘Wat leuk dat je belt! Ik begrijp alleen dat je eerstejaars hbo-student bent, maar wij werken vooral met tweede en derdejaars studenten,’ zegt de teamleidster als ik haar bel. De moed zakt me in de schoenen, maar vastbesloten om dan andere locaties van het Leger des Heils te bellen, besluit ik haar om advies te vragen. ‘Kan ik beter verzwijgen dat ik zelf een cliënt ben geweest en een boek heb geschreven, of zou je dat juist wel zeggen?’ Even is het stil aan de lijn. Een paar dagen later zit ik bij de teamleidster op kantoor en teken ik een stagecontract. Het zijn de hoogtijdagen van de ervaringsdeskundigen in de zorg.

Ik ben vastbesloten; al moet ik vier jaar de stagiaire blijven, hier in pension Zuiderburgh wil ik werken. Ik word gezien als een gewone medewerker en zo voel ik me ook, absoluut geen ervaringsdeskundige. Mijn eigen ervaring is een aanvulling, maar geen invulling van de hulpverlening die ik bied. Als anderhalf jaar later een collega een andere baan krijgt, krijg ik haar contract van 24 uur.

Andere kant van de balie

Op een dag sta ik in mijn keuken aan het gasfornuis stoofpeertjes te bereiden. De hond ligt op de drempel met zijn kop op zijn poten, de kat zit in de vensterbank naar vogeltjes te loeren. Ik voel me intens gelukkig. Was dit nu het leven waar ik zo cynisch over deed toen ik nog drugsverslaafde was? Was dit nu het burgerlijke leven waar ik bang voor was? Ik aai de hond en draai het gas zacht. De deurbel gaat. De EO staat voor de deur om De Verandering op te nemen. Ik word verliefd op een vrouw en maak met haar mooie rondreizen. Indonesië. Sri Lanka. Cuba. Jordanië. In Jordanië bezoeken we de roze stad, Petra. Als het avond is en er duizenden sterren aan de hemel staan, luisteren we naar de muziek. Ik ben diep onder de indruk van het moment en huil. In gedachten zie ik mezelf aan een tafeltje op de dagopvang zitten, met de overtuiging dat ik in dit wereldje hoor. Als ik nooit de hulp en de moed had gehad om mij daaruit te ontworstelen zat ik daar nu nog steeds, zonder de wereld ooit gezien te hebben.

Even keuvelen met de portier van de opvang.

Ik slaag voor mijn opleiding. Ik ga samenwonen en uiteindelijk trouwen. Pension Zuiderburgh moet sluiten. Sommige personeelsleden, waaronder ik, gaan in de nieuwe dag- en nachtopvang werken. En dan sta ik opeens aan die andere kant van de balie en beleef ik van ver weg mijn eigen verleden opnieuw door de gebeurtenissen in de opvang. Ik ga erover schrijven en word columnist voor dezelfde straatkrant als waar het allemaal mee begon. Het Straatjournaal

PAPPIE’S KLEINE MEID

Stephanie-Joy Eerhart (34) is nog maar een tiener als ze uit huis wordt geplaatst en van instelling naar instelling verhuist. Ze raakt verslaafd aan harddrugs en is aangewezen op daklozenopvang. Als ze op haar absolute dieptepunt besluit af te kicken, schrijft ze de autobiografische bestseller Pappie’s Kleine Meid Slaapt Op Straat (2010). Vier jaar later volgt Littekens van de Straat.

Stephanie-Joy is nu werkzaam als trajecthouder bij het Leger des Heils in Amsterdam, en begeleidt dak- en thuislozen op weg naar een eigen woning. Ze is getrouwd en begint deze maand aan de opleiding management in de zorg.

Premium
Je hebt zojuist een premium artikel gelezen.

Online onbeperkt lezen en Nieuwe Revu thuisbezorgd?

Abonneer nu en profiteer!

Probeer direct