Premium

Het beste van 2019: interview Marcel van Roosmalen

Leon Verdonschot interviewde in de zomer van 2019 Marcel van Roosmalen. 'Ik denk zelf weleens dat ik spontaan ben, maar dan word ik er door mijn omgeving weer van verzekerd dat ze me een stugge, moeizame gast vinden.'

Marcel van Roosmalen

Dit interview stond eerder in Nieuwe Revu 31.

Journalist en columnist Marcel van Roosmalen gaat het theater in met de voorstelling Dit Is Nederland, en schreef met Het Zijn de Kleine Dingen Die het Doen een persoonlijk boek over de band met zijn dementerende moeder. En dan scoorde hij ook nog een verrassende nummer 1-hit met een boek over oud-voetballer Theo Janssen. 

‘Het verbaast me echt dat het boek over Theo zo goed heeft gelopen,’ begint Marcel van Roosmalen zelf meteen. ‘Ik ben daar heel blij mee; ik kan mijn belasting over dit jaar ervan betalen. Het is nou niet het boek waar ik het meest trots op ben van al mijn werk, maar ik vond het wel een belevenis. De kritiek dat er in het boek helemaal niks gebeurt, deel ik volkomen. Ik ben zelf verbaasd dat ik er nog een heel boek uit heb gekregen.

Ik zit niet de hele dag te mopperen op de mensheid en hoofdschuddend te balen van alweer een kutdag. Het is een uitvergroting van één deel van mijn persoonlijkheid

Was Theo zelf enthousiast?

‘Hij begon er vol enthousiasme aan, zoals aan alles, denk ik. Na drie afspraken vond hij me een eikel, niet snel daarna ik hem ook. Toen het boek klaar was, groeiden we wel weer naar elkaar toe in het samen uitlachen van verslaggevers die ons kwamen interviewen, en vervolgens kregen we alsnog ruzie met elkaar omdat ik hem te “commando-achtig” zou hebben aangesproken over ons optreden in De Wereld Draait Door, dat hij eigenlijk wilde afzeggen vanwege een housewarming. Daarna hebben we nog drie keer samen gesigneerd, waarbij mensen natuurlijk niet in de rij stonden voor mij, maar voor hem. Vrouwen willen op hun tiet een handtekening van Theo, en ik vraag dan voor de vorm nog “Waar wil je die van mij?” Nou: nergens. Op een gegeven moment had Theo geen zin meer om handtekeningen te zetten en vroeg hij een koper of hij dan misschien een scheet op het boek kon laten. Dat vond die man ook prima.’

Uit je werk spreekt een nogal grote afkeer van mensen die zichzelf te serieus nemen. Daar heeft Theo Janssen dan weer geen last van.

‘Nee, hij heeft er een hekel aan als mensen zichzelf bijzonder vinden. Bij mij werkt dat eveneens als een rode lap op een stier. Theo deelt dat dus, net als veel andere mensen uit de regio Arnhem. Een enorme hekel aan aanstellers. Terwijl Theo een karikatuur is van zichzelf, is het onderdeel dat hij aan iedereen en alles een hekel heeft dan wél weer echt. Ik worstel daar zelf ook mee, hoor: ik doe ook maar gewoon alles dat op mijn pad komt, en soms hoor ik mezelf dan terug in een programma en hoor ik precies waar ik zo’n hekel aan heb bij anderen. Ik heb een paar keer bij VI op die kruk gezeten, en dan schiet je als vanzelf in een soort uitvergroting van jezelf. Word ik aangekondigd als die man die nergens om lacht, de nationale zuurpruim, en op een gegeven moment bén ik dat, terwijl het niet waar is, en tegelijk ook wél. Ik zit niet de hele dag te mopperen op de mensheid en hoofdschuddend te balen van alweer een kutdag. Het is een uitvergroting van één deel van mijn persoonlijkheid. Maar goed, het leek Theo verschrikkelijk om met iemand op te moeten trekken voor zo’n boek die daarna dan zegt dat Theo zijn beste vriend is. Zo iemand ben ik niet. Net als Theo ben ik geen gemakkelijk iemand om vriendschappen mee te sluiten. Altijd de neiging om mensen op een afstand te houden.’

Heb je wel mensen in je leven die je zonder enige aarzeling heel goede vrienden noemt?

‘Eva, mijn vriendin, voor de rest nog een paar, niet veel. Misschien ben ik toch beter in oppervlakkige contacten. Er is altijd het gezonde wantrouwen als ik iemand leer kennen. En kennelijk kom ik zelf ook zo over, hoor ik vaak: gereserveerd. Ik denk zelf weleens dat ik spontaan ben, maar dan word ik er door mijn omgeving weer van verzekerd dat ze me een stugge, moeizame gast vinden.’

Van dat ongemak heb je eigenlijk het thema van je werk gemaakt. Ongeacht het onderwerp. Neem je bundel verhalen over de opkomst van Pim Fortuyn, uit 2002 alweer. Je beschrijft de beveiligers van Fortuyn: ‘Een blanke en een neger.

‘Dat zou nu niet meer kunnen. Dat zou ik nu ook niet meer schrijven. Wat dat betreft pas ik me ook aan.’

Wat voor herinneringen heb je aan die periode waarin je Fortuyn intensief volgde?

‘Verschrikkelijke. Het was bepaald niet gemakkelijk om hem te volgen, en ik begin sowieso vaak met gezonde tegenzin aan een verhaal. Het kostte me al veel moeite om te achterhalen waar Fortuyn precies uithing. Ik herinner me nog een grote bijeenkomst in het Excelsior-stadion, waar hij mij aanhaalde in zijn speech, en waar ik de adem van tweeduizend boze Nederlanders in mijn nek voelde. Want oh oh, ik had grapjes gemaakt over Pim. Ik heb wel de neiging om van alles een gesticht te maken, maar dit wás ook een gesticht. Mijn vader, die een heel burgerlijke man was, genoot enorm van de opkomst van Fortuyn en daarmee voor het eerst in jaren weer van politiek.’

Je beschreef zijn hondjes als volgt: ‘Onder de tafel kruipt Carla Fortuyn op Kenneth Fortuyn.’

‘Ik was nogal beïnvloed door Hunter S. Thompsons Fear and Loathing: On the Campaign Trail; alle dingen opschrijven die er niét toe doen. Ook omdat ik bij de zaken die er wél toe deden altijd achter de feiten aan liep. Voor de scoops kon je mij beter niet sturen. En het meest opzienbarend in hun gedrag, en dus mooi om over te schrijven, vind ik heel vaak toch de andere journalisten. En Mat Herben, die vond ik ook heel fascinerend.’

Die was dan weer boos op je vanwege een vorig stuk, en dat schreef je dan een week later ook weer op. Geen ontsnapping mogelijk.

‘Voor een portret van zijn geboortedorp Linschoten zijn mijn collega Stan de Jong en ik ooit nog langs geweest bij zijn huisarts. We vroegen: “Heeft u misschien voor ons het medisch dossier van Mat Herben?” Die man pakte het uit zijn kast en gaf het ons. Zonder ook maar één aarzeling. Onze hoofdredacteur belde toen toevallig net, en ik zei: “Je raadt nooit wat ik hier in mijn handen houd. Het medisch dossier van Mat Herben!” Hij zei: “Terugbrengen, nú! En niet er in kijken, dan is het einde zoek.”’

Die verhalen schreef je nog voordat social media bestonden. Inmiddels krijg je na iedere column op NPO Radio 1 of in NRC veel reacties op Twitter.

‘Vooral van beroepsgenoten, die graag de eerste steen werpen. De ene week heb ik allemaal medestanders op social media met rood-wit-blauwe vlaggetjes, waarvan je denkt: deze steun hoef ik niet, maar er is geen ontkomen aan. En de week erna ben ik voor diezelfde mensen een linkse landverrader en krijg ik ze over me heen. De meeste mensen willen gewoon dat je iets schrijft dat ze zelf ook vinden. Ik wil niet tot een kamp behoren. Ook niet het nieuwe kamp van witte mannen. Bij veel mensen komt het niet op dat je een mening kunt hebben, en vier uur later een tegenovergestelde mening. Ik vind zelf dat ik nooit echt gemeen word in mijn columns. Laatst had ik er eentje geschreven over correspondent Kysia Hekster, dat vond ik achteraf wel een beetje schieten op een mug. Maar toch: het ging alleen maar over haar functioneren in het NOS Journaal, dat ik lakei-achtig vind. Ik heb het niet over heel persoonlijke zaken of over uiterlijk.’

Behalve bij Henk Bres dan.

‘Die is niet alleen ultiem simpel, maar ging ook met een camerateam bestaande uit twee jongens van ADO Den Haag met een smartphone op zoek naar mij, eerst op het Mediapark, later ook in mijn woonplaats. Uiteindelijk werd ik gebeld door een onbekend nummer, en bleek ik live te worden uitgezonden op zijn Facebook-pagina. Ik vind nog steeds dat je hem niet hard genoeg kunt aanpakken. Het is een openlijke racist, die door de VARA is gecreëerd in Het Lagerhuis omdat ze dan toch een soort gewone man hadden waar we ook nog om konden lachen, en die vervolgens in de gemeenteraad van Den Haag werd gekozen. Ik zou me kapot schamen als ik in Den Haag woonde. Het beste bewijs van het belang van onderwijs.’

Ik denk zelf weleens dat ik spontaan ben, maar dan word ik door mijn omgeving er weer van verzekerd dat ze me een stugge, moeizame gast vinden

Als mensen je op social media met iets willen terugpakken, komen ze al vijf jaar met hetzelfde voorbeeld: het moment dat je bij een pannenkoekenrestaurant werd betrapt op het half leegdrinken en bijvullen van een glas jus d’orange, voor het afrekenen.

‘Iedereen denkt dat ik me daarvoor schaam, maar dat is helemaal niet zo. Al vijf jaar hoor ik bij alles dat ik volgens sommige mensen fout doe: “Jus d’orange-dief!” Ik kom daar nooit meer vanaf. Zo werken media en social media: alles blijft herhaald worden, het houdt nooit op, alles dat je doet wordt gerelateerd aan één misstap. Camiel Eurlings zal altijd in verband worden gebracht met zijn ex. Terwijl ik zelf jus drinken en bijvullen zelf helemaal geen misdrijf vind.’

Je hebt een lange adem bij je onderwerpen: je volgde niet alleen Theo Janssen en Pim Fortuyn lang, je hebt ook veelvuldig over Vitesse geschreven.

‘Ik heb één geweldig boek over Vitesse geschreven, Je Hebt het Niet Van Mij, maar uit foute motieven me toch laten verleiden daar een paar vervolgen op te maken. En maak ik mezelf wijs dat het cult is om het onderwerp opnieuw onder ogen te komen, terwijl het gewoon slappe aftreksels van mijn beste boek oplevert. Maar ik vergeef mezelf dat vervolgens al snel ook weer. De gewoonte om me te laten overhalen tot iets waar ik geen eigenlijk geen zin in heb, krijg ik maar niet afgeleerd. Keer op keer denk ik: hoe kom ik hier nou weer terecht?’

Op het boek over je moeder ben je wel trots?

‘Dat wel, want al zou ik tien verhalen daarin inmiddels weer vervangen door andere: kennelijk moest ik het kwijt.’

In dat boek oogt de zin ‘Zo ongezellig als toen wordt het nooit meer’ over je jeugd meedogenloos.

‘Het wás bij ons ook superongezellig, ik kan er niks anders van maken. En dan vind ik mezelf nog ongelooflijk mild. Ik heb me mijn hele jeugd kapot verveeld met mijn ouders, er was geen enkele cultuur of ontspanning, en dat allemaal onder een saus van Brabantse gezelligheid.’

‘Ik had haar met al die columns waarin ze figureerde wantrouwend gemaakt,’ schrijf je over je moeder. Dat voelt als een hoge prijs voor je werk.

‘Ze was sowieso al wantrouwend, en ik zeil nogal ruim om allerlei pijnlijke onderwerpen heen, ook omdat ik vind dat je al je issues met je ouders voor je veertigste wel moet hebben uitgesproken. Inmiddels is er alleen het grote niets: een weerloze vrouw van eind tachtig, die al mijn herinneringen consequent vervormt. En daar moet ik me toe zien te verhouden en een soort van voor zorgen. Mijn vader zat alleen maar op zijn werkkamer, de hele dag. Geen idee wat hij daar deed, het was in ieder geval een heel karig leven. Mijn moeder heeft dat inmiddels vervormd tot een man die altijd met het nieuws bezig was en steeds met ons in discussie ging. Nooit iets van gemerkt. Hij was ambtenaar, en toen ik een keer een stuk schreef over ambtenaren van de provincie Gelderland, vond hij dat het verschrikkelijkste dat hij ooit had gelezen, waar dan ook.

Bij ouderavonden mochten ouders invullen welke docenten ze wilden spreken. Mijn ouders waren de enigen die invulden dat ze álle docenten wilden spreken. En dan namen ze ook nog chocola mee voor al die leraren. De dag erna kreeg ik in een volle klas te horen: “Bedank je ouders nog voor de chocolade.” Hoe dat voor mij was, daar waren ze helemaal niet mee bezig. Ik ben, denk ik, onbewust het tegenovergestelde daarvan geworden.

In de herfst van zijn leven dacht mijn vader: ik ga de politiek in. Hij wierp zich op als ouderenspecialist van het CDA. We reden samen naar het gemeentehuis, in zijn Mazda 323. Hij was heel zenuwachtig voor hij zijn praatje moest houden. Hij wandelde naar het podium en liep zó de koffiekar met 92 kopjes koffie omver. Hij liep verder, en begon zijn speech alsof er zojuist niéts was gebeurd, terwijl die hele zaal nog op z’n kop stond van die enorme knal, wat ik beschouwde als een hogere vorm van slapstick. Op de terugweg zei hij: “Jongen, ik zou er een lief ding voor overhebben als je thuis niet vertelt wat er is gebeurd,” wat natuurlijk het eerste was wat ik wél deed. Mijn moeder vroeg: “Hoe ging het?” Ik zei meteen: “Afgang.” Al dat zelf gecreëerde ongemak; ons gezin was een kruising tussen Abel en De Avonden. Ik zie mijn vader nog bezig met het fotograferen van de koude schotel op hun weet ik niet hoeveel-jarig huwelijksjubileum, terwijl het eerste bezoek al binnen kwam. Ik herinner me ook het in die hele kring met familie, vrienden, collega’s en buren doorgeven van onze rapporten, en toen die van mij eenmaal vol stonden met onvoldoendes: alleen nog die van mijn broer en zus. Mijn broer, die blind is, heeft van dat Fawlty Towers-gezin met die altijd gespannen ouders dezelfde voorkeur als ik overgehouden voor dingen die misgaan, en hij heeft daar net als ik zijn gevoel voor humor op gebaseerd. En ons onvermogen om het samen gezellig te hebben.’

In het boek over je moeder beschrijf je het moment dat je op de cover van de Tros-Kompas Wolter Kroes ziet staan, die voor Moederdag vertelt hoe bijzonder de band met zijn moeder is, en rode rozen voor haar heeft gekocht. ‘Om te kotsen,’ schrijf je dan. Waarom vind je dat zo erg?

Ik geloof het niet. Waarom zou je in een interview op commando in een paar clichézinnen iets liefs over je moeder zeggen, als aardappel van een zoon die alleen maar aan zichzelf denkt? Waarom zou je van zo’n privégevoel een DWDD-tafel maken? BN’ers die hun moeder in het zonnetje zetten; lager kun je voor mij niet zakken.’

Is dat geen ironische uitspraak van de schrijver van een boek over de band met zijn moeder?

‘Dat boek is geen poging om mijn moeder in het zonnetje te zetten. Het gaat me om het geslijm via je moeder met de lezer.’

Maar Wolter Kroes probeert zich toch ook gewoon in het openbaar tot zijn moeder te verhouden, alleen spreekt hij een andere taal dan jij?

‘Ik zeg niet dat die taal verboden moet worden, maar het is niet mij besteed. En ik geloof het pas als het ongemakkelijk is. Ik neem best aan dat mensen een goede band met hun moeder hebben, maar ik geloof het voor geen meter meer als ze het openlijk gaan zitten belijden. Er speelt nog iets anders mee: ik vind soms dat de verkeerde mensen aandacht krijgen. Gek genoeg verdwijnt de woede daarover pas wanneer je zelf een vorm van succes hebt. Dat is voor iedereen goed, denk ik, een vorm van succes.’

Je lijkt, ook los van Kroes, sowieso ongemakkelijk te worden van succesverhalen.

‘Ik vind het totaal niet interessant als het geluk van de pagina’s spat. Twee mensen die samen vol geluk een kippensoep eten: ik hoef dat niet te lezen. Ik ben alleen maar geïnteresseerd in dingen die misgaan. Dat kan me niet ellendig genoeg zijn. Want dat is mijn ogen de waarheid. Het tekort.’

Ben je jaloers op dat geluk?

‘Nee, echt niet. Ik ben op niemands leven jaloers. Het is gewoon... Ik was laatst te gast bij een festival in Breda: Bier & Ballen. Hartstikke leuk festival, aardige mensen. Ik las er ook een column voor die ik speciaal voor dat festival had geschreven, waarin ik me focuste op het feit dat mensen in Breda allemaal een afwijking hebben. Dan denk ik: waarom doe ik dat toch? Want het is niet zo dat ik er totaal schijt aan heb wat zij dan van die column vinden; ik word onrustig bij het idee dat die column niét goed gaat vallen. Heel dubbel, en dat vind ik heel vermoeiend aan mezelf. Het liefst zou ik gewoon hebben dat álles van me afglijdt.’

Je gaat nu met twee anderen het theater in, en werkte ook bij je reportages vaak samen met fotografen. Terwijl je tegelijk een loner lijkt.

‘Je moet het voor jezelf ook een beetje leuk maken. Het is leuker om samen te lachen. Ik heb de werkelijkheid nodig, om uit te vergroten. Maar het is wel prettig als iemand anders kan beamen dat de kern van wat ik heb opgeschreven niet alleen is ontsproten aan mijn verwrongen geest, maar aan de werkelijkheid. En ik had in die tijd geen rijbewijs, dat speelt ook mee.’

Je lijkt je leven, naar de maatschappelijke normen, beduidend meer op orde te hebben dan toen je alleen was, met gokschulden en altijd alleen een plastic tasje met je spullen bij je.

‘Ik had nu ook zomaar een kapotgerookte vijftiger op een etage in De Pijp kunnen zijn. Ik zat mezelf enorm in de weg, en had geen idee hoe ik overkwam op anderen. Ik werd ergens afgeleverd, en daar nam de wanhoop het over. Er was geen plan, alleen die wanhoop. Ik had over mezelf de perfecte reportage kunnen schrijven. Dus nee, ik had nooit gedacht dat ik met twee kinderen en iemand anders in een kapitale villa zou wonen en daar blij mee zou zijn.’

Wat bleek de oplossing? Een vrouw? Kinderen? Ouder worden?

‘Structuur. Vroeger ging ik nooit voor 04.00 uur naar bed. Ik zat op de bank met mezelf te roken, en om 04.30 uur begon ik eens aan die reportage die om 08.30 uur af moest. Om vervolgens totaal doorrookt, kapot en uitgemergeld op mijn werk te verschijnen. Van die sigaretten ben ik af. Ik ben nu verslaafd aan nicotine-tabletten, maar ik vind dat je jezelf wel enige hulp mag toestaan.’ 

NIEUWE REVU ONTMOET MARCEL VAN ROOSMALEN

Waar? Café De Ysbreeker aan de Amstel in Amsterdam. Wanneer? Op een maandagavond in juli, een uur of twee lang. Nog iets genuttigd? Nee, ook geen jus d’orange. Wel Orangina (Marcel) en Coca-Cola Zero (Revu).

Premium
Je hebt zojuist een premium artikel gelezen.

Online onbeperkt lezen en Nieuwe Revu thuisbezorgd?

Abonneer nu en profiteer!

Probeer direct
Interview
  • Corné van der Stelt