‘Een voetbalsupporter kent de wereld van de Amerikaanse sportbeleving niet.’
Maarten van Rossem beschrijft in zijn boeken geen seksscènes, omdat deze volgens hem het moeilijkst zijn. Heeft hij daarin gelijk?
‘Dat is het ook. Daar heb ik zelf ook geweldig tegenop zitten boksen. Al kwam dat ook omdat ik weigerde expliciete woorden te gebruiken. Dergelijke woorden – dus korte woorden met een u erin – gebruik ik in mijn normale leven ook niet, dus waarom zou ik die als schrijver dan wel gebruiken?’
Dus gebruikte u voor zo’n scène metaforen als ‘speeltuin’ en ‘zuidpool’?
’Ja, het is toch juist leuk om daarvoor andere woorden te gebruiken? Al is het ook weer niet zo dat het boek er vol mee staat. Integendeel, het is maar een klein stukje. En al helemaal als je het afzet tegen de ruim driehonderd pagina’s die het boek telt. En als je het goed vindt, wil ik het ook daarbij laten. Anders gaat het er wéér over.’
En dat is zonde, wilt u daarmee zeggen?
‘Ja. Want het gaat ook over rassendiscriminatie, over smaak, over het gevoel van vroeger. Zie de wandeling langs de Noordzeekust. En het gaat heel erg over muziek, over basketbal. Over het vertrouwen van coaches in spelers. Over het non-vertrouwen van spelers naar coaches toe. Kortom, het gaat over zoveel meer dingen dan alleen die wipjes die door de media eruit worden gepikt.’
RTL Boulevard noemde het nota bene een heel pikant boekje...
‘Oh, maar daar verwacht ik ook niks anders van. Die moeten een licht heikel puntje vinden. En ik denk dat de hele publiciteitswereld daar ook wel op uit is. Zo van: Smeets heeft het over een wipje, laten we dat belichten. En ja, er wordt gevreeën in het boek, maar dat is echt niet veel.’
Op pagina 103 schrijft u: ‘Geloof jij dat trouw essentieel is voor een goede relatie?’
‘Ja, dat vraagt de elegante Anastacia, een van de hoofdrolspelers, aan Frank Jager, de topbasketballer op wie ze haar zinnen heeft gezet.’
Ze vindt duidelijk van niet, want ze heeft tijdens haar huwelijk met meerdere mannen geslapen. Hoe kijkt u daar zelf tegenaan?
‘Ik denk dat het mens eigen is. Het is veelzeggend dat over monogamie ontelbare boeken zijn geschreven. Maar of trouw de basis is van een goede relatie? Laat ik het zo zeggen: Trouw is misschien wel de beste krant van Nederland...’
Een knetterende stilte is misschien wel het allermooiste geluid dat er bestaat. Dat is helemaal een superieur gevoel
Waarom gaan mensen vreemd?
‘Geen idee, maar het zal ongetwijfeld te maken hebben met de spanning die het met zich meebrengt. En voor een deel zal het interesse zijn, zo van: wat zit er achter de façade van die ander? En dat is soms aanleiding om iets heel leuks te gaan doen, of aanleiding om verschrikkelijk je kop te stoten. Waarbij ik overigens wil benadrukken dat de schuld in dezen niet altijd bij de man ligt. Mannen zijn niet van steen, maar dat zijn vrouwen ook niet.’
Kan je zeggen: macht erotiseert?
‘Dat sowieso. En macht van sportmensen helemaal. Kijk maar naar Cristiano Ronaldo, Michael Jordan en Ruud Gullit. Dat is toch geen geheim? En bij Frank Jager, de topbasketballer van de Amsterdam Orange om wie in mijn boek alles draait, is dat niet anders. Overal waar hij binnenkomt draaien dames meteen hun hoofd om. En hij weet dat. Zoals hij ook weet dat hij een verleden met andere vrouwen heeft. De vraag is alleen: moet je dat leven ontleden als je een nieuwe relatie hebt?’
Zeg het maar, heeft dat nut?
‘Waarom zou je dat verstoppen? Je kunt daar het beste open en eerlijk over zijn. Al is dat tegelijkertijd erg moeilijk, want je kwetst altijd iemand.’
Want jaloezie is ook een dingetje.
‘Klopt. Dat zit ook in de mens. En de een kan daar makkelijker mee omgaan dan de ander. De echtgenoot van Anastacia, dirigent Jorma Pilkevaara, weet dat ze op andere mannen valt. Sterker nog, hij noemt Frank Jager nota bene haar catch of the day, maar hij haalt er zijn schouders over op. Het zal hem een zorg zijn met wie ze het bed deelt. En zo kun je het natuurlijk ook oplossen.’
Zeg eens eerlijk: zijn er tijdens het schrijven van dit boek momenten geweest dat u dacht: was ik Frank Jager maar geweest?
‘Nee, want ik ben Mart Smeets en ik heb nog nooit in mijn leven in dromen geleefd. En Frank Jager is 2,06 meter, ik ben 1,93 meter. Daar zit een verschil tussen, hoor. En dat niet alleen: hij is supergoed en ik was als basketballer net boven gemiddeld.’
Doet u zichzelf daarmee niet een beetje tekort? U heeft wel Oranje gehaald, zeven keer zelfs.
‘Nou en?’
Nou en?! Er zijn duizenden jongetjes die daarvan dromen.
‘Jawel, maar dat was ook een andere tijd. Daarom wil ik mezelf op geen enkele manier vergelijken met Frank Jager. Het enige is dat we “basketballer” achter onze naam hebben staan. Meer niet.’
Wat voor een basketballer was u?
‘Eentje die vaak geblesseerd was. Verder was ik een behoorlijke schutter. Ik was sowieso sportief aangelegd. Zo kon ik tevens aardig tennissen, paardrijden en roeien. Dat ik uiteindelijk niet de echte top als basketballer heb gehaald is jammer, maar het was ook niet zo dat ik daar een punt van heb gemaakt. Ook omdat ik ondertussen al werkzaam was in de sportwereld, maar dan als journalist.’
Het moet niet zo zijn dat je krampachtig, nog net aan het uiteinde van je vingers, aan de dakrand hangt die televisie heet
Uw leven is ook muziek. Wanneer wist u: ik ga de Finse componist Jean Sibelius opvoeren in een boek.
‘Zo’n tien jaar geleden. Ik moest alleen nog een verhaallijn vinden.’
Wat maakt Sibelius dan zo speciaal?
‘De stemmige muziek die hij maakt. Dat is zo mooi. Zet Finlandia, zijn bekendste werk, maar eens op. Dat duurt negen minuten, dat kan dus iedereen. Dan weet je wat ik bedoel.’
Frank Jager wordt een beetje week van zijn muziek, schrijft u. Geldt dat ook voor u?
‘Die muziek, waarmee ik overigens in 1988 voor het eerst in aanraking kwam toen ik in Helsinki het Sibelius-huis bezocht, maakt me ontspannen. Of anders gezegd: als ik Sibelius aanzet, laat ik het los.’
Dan komen bij u zelfs de tranen.
‘Ja, dat is bij de tweede symfonie. Komt door de herkenning. Maar dat heb ik ook met Jackson Browne, de singer-songwriter uit Californië. Luister maar eens naar The Pretender, zijn nummer uit 1976. Dat is het leven van iedereen die nu ongeveer zeventig is. Al vind ik Brian Wilson, het brein achter The Beach Boys, zelfs geniaal. Misschien nog wel meer geniaal dan dat ik Sibelius geniaal vind.’
Waar komt die voorliefde voor klassieke muziek vandaan?
‘Oh, dat is mij met de paplepel ingegoten. Mijn moeder huilde bijvoorbeeld bij de muziek van Antonin Dvorak. Al heeft elke muziek wel iets. Ik zeg weleens: als je muziek verzamelt, hoor je te beginnen met Aardvark en eindig je bij ZZ Top. En alles daartussenin is goed.’
Is muziek niet heel persoonlijk? Bij de letter N staat bij u vast niet Nick & Simon.
‘Nee, ik denk niet dat ik die heb. Maar dat betekent niet dat er geen prachtige Nederlandstalige muziek wordt gemaakt. De Nits vind ik bijvoorbeeld heel mooi en heel acceptabel. Al is stilte, of nog beter: een knetterende stilte, misschien wel het allermooiste geluid dat er bestaat. Dat is helemaal een superieur gevoel.’
Op pagina 229 laat u Frank Jager tegen zijn vriendin Brooke Oppenheimer zeggen: ‘Wat is voor jou geluk?’ Wat is dat voor u?
‘Geluk is zoveel. Dat is gezondheid, elkaar met respect bejegenen. Geen ruzie maken. Niet schelden. Niet vechten. Toevallig dacht ik daar laatst nog aan, dat ik in heel mijn leven nog nooit heb gevochten.’
Enig idee waarom u nog nooit iemand in elkaar heeft geslagen?
‘Omdat ik een heel rustig persoon ben. Ik ben geen stuiterbal, zoals mijn vrouw Karen dat ook niet is. We doen sowieso geen gekke dingen. Zo tref je bij ons geen tattoos aan of lijntjes coke. Verder zijn we niet extreem in kleding en zijn we geen stappers. Nee, we zijn heel normaal. En dat bevalt ons prima, moet ik zeggen.’
Toch hoor je ook andere verhalen. Zo noemde Ronald Molendijk u onlangs in RTL Boulevard ‘een pedante, arrogante en zelfingenomen kwast’.
‘Wie?’
Ronald Molendijk.
‘Mo-len-dijk? Nog nooit van gehoord... En dat zeg ik niet om hem te kleineren, want ik weet echt niet wie hij is. Maar dat heb ik de laatste tijd wel vaker. Zo heeft mijn vrouw me onlangs uitgelegd wie Bridget Maasland is. Maar goed, als die man gelukkig wordt om dat over mij te zeggen: prima, hij gaat zijn gang maar. Alleen, waar ik me dan wel over verbaas: hoe kun je over iemand oordelen als je die persoon nog nooit hebt gezien of gesproken?’
Hij beweerde dat hij u meerdere keren heeft ontmoet.
‘Molendijk, zei je? Een muziekproducent? Een dj? Joh, ik heb werkelijk nog nooit één woord of één gedachte met die man gewisseld. Nogmaals, ik zou niet weten wie hij is. Maar ja, dat is het recht dat iemand heeft. Niet het recht dat ík leuk vind, maar ze mogen een mening over je hebben. Al ben ik dat overigens wel gewend, hoor. Ik heb in totaal 42 jaar voor de NOS gewerkt. Uit die tijd heb ik thuis dozen vol met post staan. Wat mensen je durven toe te wensen, dat is echt bizar. Daarbij is kanker nog de milde vorm. Alleen al daarom vind ik het heerlijk dat ik niet op social media zit. Dat is een heerlijk vrij gevoel, moet ik zeggen.’
U stipte het net al aan: uw tijd bij de NOS. Zijn er momenten dat u dat mist?
‘Nee, ik ben nu gewoon weer burger Smeets die door de stad loopt zonder dat hij zich druk moet maken om jokkende wielrenners. En ook dat bevalt me prima. Dat komt ook doordat de NOS en ik op een hele leuke en nette manier van elkaar zijn losgeweekt. Als laatste klus mocht ik naar de Olympische Spelen in Rio, dat was fantastisch. Vervolgens ben ik naar huis gegaan en heb ik er een streep onder gezet. Nee, ik kijk niet om in wrok.’
Was u emotioneel op de terugreis van Rio naar Amsterdam?
‘Nee, waarom?’
Nou, uw carrière was voorbij.
‘Ik vond het goed zo. Ik was klaar. Anders had ik ook wel ja gezegd tegen zenders die al vrij snel bij me informeerden om daar iets te doen. Maar dat wilde ik niet. Als je in dat wereldje blijft hangen, gaan ze je een oude zak vinden, wat overigens ook waar is. Dat wilde ik voorkomen. Het moet niet zo zijn dat je krampachtig, nog net aan het uiteinde van je vingers, aan de dakrand hangt die televisie heet. Ik geef nu weliswaar commentaar bij Ziggo, bij het basketbal, en ik kan ook nog wel bij Radio 1 algemeen over sport praten, maar ik ga toch niet meer presenteren of, godbetert, naar het duel van RKC Waalwijk met FC Twente toe praten? Dat heb ik al die jaren met ontzettend veel plezier gedaan, maar dat is geweest.’
U heeft een arbeidzaam leven gehad. Is dat hetzelfde als een mooi leven?
‘Ik zeg altijd: je wordt geboren en je gaat dood, ertussenin moet je het heel leuk maken. En ja, dat heb ik zeker gedaan. Ik heb dan ook helemaal niks te klagen. Ik heb twee kinderen, ik heb drie kleinkinderen. Ik heb een vrouw en ik ga goed met mijn ex om. Dat is mijn omgeving en daar ben ik buitengewoon gelukkig in. Verder ben ik trots dat ik veel van de wereld heb gezien. Ik denk dat er maar weinig sportjournalisten in Nederland zijn die kunnen zeggen dat ze twintig Olympische Spelen hebben meegemaakt en 42 keer de Ronde van Frankrijk.’
Wat klopt er van het verhaal dat u Zuid-Afrika niet in mocht?
‘Ja, dat was in de tijd dat het land nog zwart-wit was. Toen had ik een petitie getekend, en kennelijk stond ik op de zwarte lijst of zo, want toen de NOS mij voor een of ander tennistoernooi naar Johannesburg wilde sturen, kreeg ik geen visum. Vond ik wel eervol eigenlijk. Voor de rest ben ik nagenoeg overal geweest, zelfs in Noord-Korea. Weliswaar met slechts één voet, toen we daar in 1987, in de aanloop naar de Olympische Spelen van Seoul, bij de grens aan het filmen waren, maar toch: ik stond daar wel even. Al kwam daar wel direct een bevel van de andere kant. Of ik die voet van me onmiddellijk wilde terugtrekken.’
Wat opvalt: u heeft 55 boeken geschreven, maar daarvan zijn er slechts vijf een roman. Wat maakt het schrijven daarvan zo lastig?
‘Omdat ik van huis uit een stukkiesschrijver ben. Dan heb je het over stukkies van pakweg 750 à 900 woorden. Een roman is zeker driehonderd pagina’s, dat is beduidend anders. Sterker nog, dat is arbeid. Zweten. Strepen. Heel veel strepen.’
En wanneer een mooie zin sneuvelt, doet dat dan pijn?
‘Ja, dat heet niet voor niks kill your darlings. Maar ook dat hoort bij het schrijven. Bij dit boek was dat niet anders. Aanvankelijk had ik een hele andere twist aan het einde. Zelf was ik daar blij mee, maar mijn vrouw zei: “Dat moet je niet doen.” Ze kon wel mijn gedachten volgen, want er zat logica in, maar ze twijfelde of de lezer dat ook snapte. Om niks aan het toeval over te laten, besloot ik toen maar om dat aan te passen. Ik geloof dat ik toen wel dertig pagina’s heb weggehaald. Als je zoiets doet, moet je het ook rigoureus doen, vind ik. Mijn uitgever vond dat deel nog wel het bewaren waard, maar dat doe ik niet. Eruit is eruit.’
Maakt zo’n worsteling het dan juist interessant?
‘Mijn goede vriend Bert Wagendorp, columnist van onder meer de Volkskrant, zei ooit tegen me dat ik moest stoppen met die columnsboekjes die ik eerder uitgaf. Dat was veel te makkelijk, zei hij. En daarin had Bert natuurlijk gelijk. Als columnist schrijf je jaarlijks tientallen verhaaltjes. Die leg je op elkaar, je doet er een nietje in en je hebt een boek. Bert zei: “Laat dat nou eens los en schrijf nu eens echt een boek.” Dat heb ik gedaan.’
Is Het Spel het beste boek dat u heeft geschreven?
‘Weet ik niet. Dat moet de lezer maar bepalen. Maar een worsteling was het zeker. Want schrijven is, zo heb ik gemerkt, ook slechte dagen hebben. Dan lees je het later terug en denk je: heb ik dat geschreven? Dat is zo gek.’
Wat denkt u: haalt u ooit uw honderdste boek?
‘Nee, al ben ik nu wel al bezig met mijn 56ste. Over geschiedenis, muziek en sport in Canada. Als ik een beetje heel blijf, zal die er wel komen. Maar voor de rest? Er is nog altijd een idee, maar niet meer dan dat, om terug te kijken op 42 jaar NOS, in beeld én tekst. Maar dat is echt iets voor later. Ik ben nu vooral blij dat er in de Nederlandse taal eindelijk een roman is geschreven over basketbal. Stiekem vind ik dat best wel leuk.’
Is het ook een boek voor de voetballief hebber?
‘Dat vraag ik me af. Sowieso wel voor de honkballiefhebber, want die snapt de Amerikaanse sportbeleving. Maar dat is ook mijn doelgroep, denk ik. Mensen die zich daarin verdiepen. Mijn verzamelboekjes werden niet voor niets vaak gekocht door hoger opgeleide veertigers, vijftigers en zestigers die connectie hebben met Amerikaanse universiteiten, sporten en muziek. Het is veelzeggend dat Murfreesboro Blues, het boek waarin ik mijn zoon Tjerk opzoek die toen in Amerika studeerde en honkbalde, een van mijn bestverkopende boeken is. Een voetbalsupporter kent die wereld niet.’
En in hoeverre kent de lezer van uw boeken inmiddels Mart Smeets?
‘Nou, daar sta je van te kijken. Laatst was ik in Utrecht waar ik, ter promotie van Het Spel, een soort van Q&A deed. Daar zat op de eerste rij een vrouw van mijn leeftijd. Een enig mens. Ze kende mij misschien wel beter dan dat ik mezelf ken. Zo kende ze al mijn boeken, had overal wat over te zeggen én had overal gelijk in. Geweldig! Toen heb ik haar een boek gegeven. Ze zei: “Ik sta te bibberen alsof ik een meisje ben.” Dat was zo leuk!
NIEUWE REVU ONTMOET MART SMEETS
Waar? In een fraai hotel/restaurant in Haarlem, met uitzicht op de Grote Sint Bavo-kerk. Wanneer? Midden in de pers-tsunami rond zijn nieuwe boek, kort nadat Smeets wederom alle uitslagen vande NBA, de Amerikaanse basketbalcompetitie, in zijn schriftje had gezet. ‘Over een paar dagen doe ik weer een NBA-wedstrijd voor Ziggo, dan is het wel handig om te weten wat er is gebeurd.’ Verder nog wat? Ja, in Het Spel heeft Smeets het over de EPBL, een fictieveEuropese basketbalcompetitie, geïnspireerd op de NBA. Maar voor diegenen die denken dat zo’n competitie er ooit komt, is Smeets duidelijk: dat is een fata morgana. ‘Maar dat is ook niet zo erg. Voor een paar dollar in de maand kun je de NBA, met al haar sterren, thuis op de voet volgen. Wat wil je dan nog meer?’
Online onbeperkt lezen en Nieuwe Revu thuisbezorgd?
Abonneer nu en profiteer!
Probeer direct- HH