Het waait hard in de Bijlmer. De vraag is natuurlijk of er dagen zijn waar de wind niet op hoge snelheid tussen de platte bodem en de hoge gebouwen van de Bijlmer door jaagt, maar ook vandaag waait het. Op een bankje met een scooter ernaast staan een paar jongens met elkaar te praten. In de verte loopt een man met een hond. Ik ben op weg naar Herman van Westerloo, de grote man achter scrabblevereniging ’t Afroepalfabet, en de beste scrabbelaar van de Bijlmer, die op negen hoog in een appartement woont.
Als ik aanbel, komt Herman voorzichtig naar de deur gesloft. Lachend schudt hij me de hand. Achter hem aan komt zijn dochter, die ook bij ‘t Afroepalfabet speelt.
Taalstrijd
Kijk aan, de scrabblekoning van de Bijlmer!
‘Ach, ach, wat zal ik zeggen,’ tempert hij meteen mijn enthousiasme. ‘Dat valt allemaal wel mee hoor, denk ik.’
‘Nou ja,’ valt zijn dochter Herman in de rede, ‘in de Bijlmer kom je een aardig eind hoor, denk ik.’
‘Ja, vooruit. Dat is ook wel weer waar. Kom, we gaan naar binnen.’
Het appartement van Herman is klein maar gezellig en staat tot de nok toe vol met woordenboeken, gewone boeken en een heleboel dozen met spellen erin. Bij een flink aantal van de dozen staat Scrabble op de zijkant. Herman haalt voor iedereen een glaasje water. Als hij terugkomt gaat hij in zijn fauteuil zitten, een beetje achterover. In de praatstand, lijkt het wel.
Als ik meteen maar met de deur in huis mag vallen...
‘Ja, doe vooral, doe vooral.’
Voor mijn gevoel is Scrabble een uitstervende denksport. Ik zie of hoor er eigenlijk nooit meer wat van.
‘Nou, het is, eerlijk gezegd, nooit echt goed van de grond gekomen in Nederland. In België is het echt heel erg groot, hoor.’
België is echt een scrabbleland.
‘Ik weet niet of je het zó nou weer kunt noemen, maar er zijn wel echt veel meer clubs dan in Nederland. Eigenlijk denk ik dat dat ook wel door de taalstrijd komt. Ze moeten zich ook afzetten tegen de Franssprekende mensen, natuurlijk. Er wordt ook wel in het Frans gescrabbeld, hoor.’
Ja?
‘Ja, in Frankrijk, bijvoorbeeld ook. Of in alle andere Franstalige landen, eigenlijk. Maar ik denk dat het dus een beetje door die taalstrijd komt.’
Oké, maar in die lezing zou je kunnen zeggen dat er in Friesland héél veel gescrabbeld wordt – in het Fries?
‘Het zou kunnen. Maar in Friesland wordt er vooral Fries gedamd.’
Pardon? Maar dammen heeft toch niets met taal te maken?
‘Nee, maar ik bedoel gewoon: dat zijn hele andere spelregels. Die Friezen hebben hele andere regels bij dammen. Een voorbeeld: normaal gesproken zou je een zet kunnen doen om te slaan, hè? Maar in Friesland kun je ook dwars slaan, of recht naar voren. Dat werk.’
Dus die Friezen doen eigenlijk maar wat?
‘Die hebben een beetje hun eigen regels, ja.’
Ik wil altijd winnen. Anders kan je net zo goed niet spelen
Vijf leden
Maar even terug naar het Scrabble. U zit bij ’t Afroepalfabet, dat is toch uw club? En hoe groot is die club, wat moet ik me daarbij voorstellen?
‘We hebben vijf leden.’
Vijf, dat is overzichtelijk.
‘Ja, mijn zoon en mijn dochter zitten er ook bij. En nog twee anderen.’
Kijk aan! De kans dat de punten naar de Van Westerloos gaan, is heel redelijk!
‘Nou, dat is niet zomaar gezegd, hoor. Die andere twee zijn behoorlijk sterke spelers, moet ik eerlijk toegeven.’
Even valt het gesprek stil. Herman neemt, langzaam, een slokje water. Ik kijk het appartement rond. Achter Hermans bureau staat een meter aan mappen met administratie van de scrabblevereniging, en nóg een hele rits woordenboeken.
‘Maar goed,’ gaat Herman vervolgens maar verder. ‘We komen dus om de week samen. Nu woensdag weer. Maar we spelen dus duplicate.’
Ah, kijk aan! De competitieve scrabbelaar speelt niet het gewonemensenscrabble?
‘Nee, nee, met huis-tuin-en-keukenscrabble heb ik niet zoveel,’ antwoordt Herman met een serieus gezicht. Hij legt uit dat er voor wedstrijden eigenlijk een aantal wedstrijdvormen zijn: puntenscrabble, wedstrijdscrabble en duplicate. Waarbij, legt Herman uit, duplicate – iedereen krijgt een eigen bord, steeds dezelfde letters en moet van die letters steeds het beste woord proberen te maken – een beetje de maatstaf lijkt te zijn. Tussen het competitieve scrabble en het keukentafelscrabble ligt, blijkbaar, een wereld van verschil. Herman praat zonder stoppen verder over de spelregels en het verloop van het spel. Als hij klaar is met uitleggen, valt hij even stil. Ik knik, om hem duidelijk te maken dat ik de spelregels begrepen heb, maar ik hoop niet dat hij me hierna vraagt of ik het nu zelf een keertje uit wil leggen.
Interland
‘Goed. Dat duplicate, dat wordt dus in België ook verreweg het meeste gespeeld,’ voegt Herman er voor de zekerheid nog maar aan toe. ‘Daar spelen ze het soms met honderd tegelijk, in competitieverband. Nou ja, wij dan met vijf. Maar goed, dat is ook al wat, natuurlijk.’
En dan af en toe een interland tegen België?
‘Ja, je lacht nu, maar dat gebeurt elk jaar wel, hoor. Maar België wint eigenlijk altijd. En eigenlijk is het ook altijd wel dezelfde speler van België die altijd het beste is.’
Oh? De Dries Mertens van de scrabbelarij?
Jan de Ridder, heet ie.’
En die wint altijd alles?
Die is wel heel erg goed, ja. Die pakt echt altijd de best mogelijke woorden.’
Het gesprek kabbelt voort over hoe de spelers van de scrabbleclub van Herman af en toe hun scrabbleborden in de auto laden en deelnemen aan de interland.
En heeft een 77-jarige scrabbelaar nog ambities?
Even glimlacht Herman een beetje. Dan gaat hij wat triomfantelijk achterover zitten. ‘Uiteindelijk wil je, altijd als je een wedstrijd speelt, natuurlijk gewoon alles winnen. Ik wil altijd winnen. Oké, het lukt niet elke keer, maar als je speelt, dan wil je winnen. Anders kan je net zo goed niet spelen.’
Online onbeperkt lezen en Nieuwe Revu thuisbezorgd?
Abonneer nu en profiteer!
Probeer direct- Alexander Schippers, iStock