De Prijs van het Paradijs: de zelfmoordaanslag op burgers bestaat 25 jaar

25 jaar geleden vond in Israël de eerste op burgers gerichte zelfmoordaanslag plaats. Sinds het verschijnsel zijn opwachting maakte in het Midden-Oosten, hebben soennitische moslims 90 procent van alle zelfmoordaanslagen opgeëist, bijna 3000 in totaal.

Bomgordel

Een voorpublicatie van De Prijs van het Paradijs, dat nu te koop is.

Op 6 april 1994 bracht in het centrum van de Israëlische stad Afula een jongeman zijn auto tot stilstand naast een stadsbus. De wagen had Israëlische kentekenplaten, maar de bestuurder was een 19-jarige Palestijn die 67 kilo dynamiet vervoerde. De bus waarnaast hij stopte, zat vol burgers. Vooral tieners, want vlak bij de halte bevonden zich twee middelbare scholen en veel leerlingen mochten die dag vroeg naar huis. Om 12.25 uur ging de bom af.

De explosie was zo hevig dat twee jongens vlamvatten en één verschrikkelijk moment lang brandden als fakkels. Acht Israëlische burgers kwamen om het leven en 55 raakten er gewond. De zwartgeblakerde sportschoenen van de jongens werden later gefotografeerd met het uitgebrande geraamte van de bus op de achtergrond.

Deze aanslag was de eerste in de geschiedenis waarbij de zelfmoorddader alleen burgers tot doelwit had en daarmee ook de eerste in Israël met Israëlische doden. Volgens een 19de-eeuws Engelstalig overzicht van plaatsnamen in het toenmalige West-Palestina betekent de naam Afula in het Arabisch ‘uitgescheurde (vrouw)’. De plek waar het moderne verschijnsel van tegen burgers gericht zelfmoordterrorisme het levenslicht zag, dankt zijn naam dus aan een uterusruptuur.

Het was een baanbrekende gebeurtenis. In 1993 hadden in de bezette Palestijnse gebieden wel al drie zelfmoordaanslagen plaatsgevonden, maar die waren tegen Israëlische soldaten gericht geweest en hadden, afgezien van het leven van de daders zelf, alleen een Palestijn het leven gekost. Deze aanslag had tot opzet om Israëlische burgers dodelijk te verwonden in hun eigen land.

The New York Times berichtte: ‘Het willekeurige karakter van de aanslag wordt onderstreept door het feit dat sommige slachtoffers Israëlische Arabieren waren, onder wie een 30-jarige vrouw.’ De extremisten die het bloedbad hadden veroorzaakt – de militaire vleugel van Hamas – lieten een verklaring uitgaan waarin ze stelden: ‘Opdat niemand ons er nog langer van kan beschuldigen dat we Israëlische burgers willen doden, dringen we er bij de bezetter op aan dat hij snel de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook verlaat.’

Er zijn drie gedenktekens opgericht voor de dodelijke slachtoffers van de aanslag in Afula. Bij het bouwvallige busstation staat een granieten beeld van een in een handschoen gestoken hand die een busstuur omklemt. Vlak bij de plek waar de dader de bom tot ontploffing bracht, bevindt zich een opvallender gedenkteken. Het is een kapotte davidster op een sokkel die scheef staat, alsof het monument door de explosie aan het wankelen is gebracht, maar toch bleef staan, zij het voorgoed beschadigd. Het derde gedenkteken heeft een plek gekregen op de plaats waar de bom afging en bestaat uit een ronde steen waarop simpelweg de feiten worden weergegeven.

Zulke inscripties geven echter geen antwoord op vragen als: waarom werden Israëlische burgers een doelwit en waarom juist toen? Het lijkt erop dat de aanslag onder meer tot doel had om het plan van Israël en de PLO voor een zelfstandige Palestijnse staat tegen te houden, want Hamas was tegen deze vredesovereenkomst. Een ander doel was wraak voor de massale schietpartij van de Israëlische kolonist Baruch Goldstein, die op 25 februari van dat jaar in een moskee in Hebron 29 biddende Palestijnen had doodgeschoten.

De emoties laaiden hoog op door deze zelfmoordaanslag in een nieuwe gedaante. Terwijl Palestijnse moskeeën het nieuws brachten, gingen kwade Israëliërs de straat op waarbij sommigen ‘We houden van je, Goldstein’ scandeerden en anderen ‘Dood aan de Arabieren’. Weer anderen stelden nog steeds vragen bij de vredesbesprekingen. ‘Wat de regering volgens mij ten minste moet doen,’ zei een jonge Benjamin Netanyahu, de leider van de rechtse Likoed-partij, ‘is de besprekingen opschorten en eisen dat de PLO zijn belofte waarmaakt om terrorisme te bestrijden.’

Het had er alle schijn van dat die strijd geen prioriteit had bij de PLO. Een week later, op 13 april, liep de 21-jarige Amar Amarna om 09.30 uur het busstation in van Hadera, gelegen tussen Haifa en Tel Aviv. Hij droeg een tas met twee kilo acetonperoxide, een springstof die hij eigenhandig had vervaardigd. Toen tien minuten later een bus het station verliet, bracht hij zijn bom tot ontploffing met zes doden en dertig gewonden tot gevolg. Een tweede bom explodeerde toen reddingswerkers op de plek arriveerden. Een pamflet van Hamas liet onheilspellend weten dat dit ‘de tweede in een reeks van vijf aanslagen’ was geweest. Een nieuwe verschrikking was begonnen.

Achteraf bleek het de tweede zelfmoordactie van 114 aanslagen te zijn geweest die tot doel hadden om Israël in het hart te treffen. Zo’n 40 procent daarvan kwam op naam van Hamas, een kwart op die van de Islamitische Jihad in Palestina en eveneens een kwart op naam van de Al-Aqsa Martelarenbrigade (een coalitie van seculiere Palestijnse gewapende groeperingen op de Westelijke Jordaanoever). De overige 10 procent kwam voor rekening van andere seculiere organisaties. Sinds 1994 zijn bij deze aanslagen, die voor het overgrote deel gepleegd werden met bomvesten, 721 mensen om het leven gekomen en 5098 gewond geraakt. De meeste slachtoffers betroffen Israëlische joden.

Behalve dat de aanslagen voor het eerst in de geschiedenis tegen burgers gericht waren, was het ook de eerste keer dat soennieten structureel overgingen tot de inzet van zelfmoorddaders. Dit betekende de geboorte van het soennitische terrorisme, een verandering met grote gevolgen. Sinds het verschijnsel zelfmoordaanslag zijn opwachting maakte in het Midden-Oosten hebben tot nu toe wereldwijd ten minste 126 groeperingen het middel ingezet. Daarvan heeft zo’n driekwart – 96 organisaties in totaal – zich gekarakteriseerd als soennitisch. Deze soennitische moslims zijn in totaal voor bijna drieduizend aanslagen verantwoordelijk geweest. Gemeten vanaf 1979 hebben zij circa 90 procent van alle zelfmoordaanslagen wereldwijd opgeëist, goed voor eveneens 90 procent van alle doden en gewonden door toedoen van dit wapen.

Ter vergelijking: in die periode is slechts één zelfmoordaanslag begaan door een uitgesproken christen (in Libanon) en één door een sikh (in India). In zoverre ik dit heb kunnen nagaan, heeft niet één Joodse zelfmoordterrorist een geslaagde aanslag op zijn naam staan. Deze oververtegenwoordiging van soennitische moslims bij zelfmoordaanslagen geeft te denken. Dit betekent vanzelfsprekend niet – een feit dat ik op elke pagina zou kunnen benadrukken – dat soennieten van nature terroristen zijn. Veel soennieten zijn juist slachtoffer van deze aanslagen geweest en miljoenen van hen hebben ze ronduit veroordeeld, gezegd dat wie zich opblaast geen moslim is.

Om de soennitische oververtegenwoordiging in perspectief te plaatsen: zelfmoorddaders maken slechts 0,0002 procent uit van dat deel van de wereldbevolking dat zich soennitisch noemt. Dat soennisme en zelfmoordterrorisme nauw aan elkaar verwant zijn, mag echter niet genegeerd worden, vooral niet in een boek dat het laatste tot onderwerp heeft. We moeten ons dan ook diverse vragen stellen. Waarom voerde een soennitische zelfmoorddader een aanslag uit op Israëlische bodem? Waarom was die tegen burgers gericht? En wat waren de gevolgen van die andere aanpak? Antwoorden op deze vragen laten zich moeilijk geven, vooral omdat ze in verband staan met het uiterst ingewikkelde conflict tussen Israël en de Palestijnen.

Lees het hele artikel in Nieuwe Revu 25 of op Blendle.