Ken je dat, dat je iets hebt meegemaakt, dat bijvoorbeeld je konijn aan de diarree was en dat de stront dusdanig moeilijk uit die vacht te krijgen was, dat je het dier tien minuten onder de douche hebt moeten houden, en dat je dat dan aan je vriendin vertelt als ze thuiskomt van d’r werk? Ze moet er om lachen en doet ook ‘Ah, gossie!’, want het is natuurlijk ook heel sneu voor zo’n beestje, eerst helemaal onder de slingerschijt en daarna zeiknat.
Dus de volgende dag, als je moeder je belt, dan vertel je haar ook het verhaal. Ergens in je achterhoofd ligt opgeslagen om welke stukjes je vriendin het hardst moest lachen, dus die dik je – voor het effect – nog even extra aan: ‘Mam, écht, je hebt geen idéé hoeveel drek er wel niet uit zo’n klein diertje kan komen! Van top tot teen helemaal en helegaar onder de konijnenkak! Echt een half, nee, een héél uur dat beest staan afspoelen!’ Je moeder lachen, want ja, ondanks dat ze een nette basisschooljuf is, heb je die voorliefde voor puberale pis-en-poep-humor niet van een vreemde.
‘Mam, écht, je hebt geen idéé hoeveel drek er uit zo’n klein diertje kan komen!’
Het verhaal van het konijn dat zichzelf had ondergescheten belandt in het vaste repertoire waarmee je in de kroeg en op verjaardagen telkens weer de lachers op je hand weet te krijgen. En elke keer dat je het verhaal vertelt, scherp je het weer een beetje aan. Alles wat bij je toehoorders geen reactie uitlokt, gaat eruit. Alles wat geschater, vertedering of walging oproept, wordt aangedikt en uitvergroot.
En zo komt het je opeens beter uit dat het niet het bruine, maar het witte konijntje was dat onder de spetterpoep zat, want: ‘Die vacht, dat is net watten, hè?! En die stront leek wel stroop! Het leek godverdomme wel zo’n sinterklaassurprise die je van de pestkop van de klas zou krijgen! Echt, alsof ik stroop uit watten moest wassen!’
Om de geschiedenis nog wat verder up te spicen, bedenk je dat je het konijn niet zomaar onder de douche hebt gehouden, nee, dat schoot niet op, want je kleren werden helemaal nat, dus had je je uitgekleed en daar stond je dan, in je naakte niksie onder de douche, dat schijtkonijn in je armen, drie uur lang de strontkorsten uit die pels te weken, die aangekoekte drek die beetje bij beetje oploste in het douchewater en als een stinkend bruin beekje over je borst, buik, langs je navel en door je schaamhaar via je lul het afvoerputje is stroomde.
Ondertussen doet je in grote getale toegestroomde publiek het in de broek van het lachen. Toon Hermans was er niks bij, met z’n nat gepiste stoelen.
Ja? Komt dit je bekend voor? Neem dan je applaus in ontvangst. Laaf je er gerust aan. Maak een diepe buiging. En vooruit; nog één. Maar roep dan, boven het lawaai van de menigte die je naam scandeert uit: ‘Dit was fictie, hè, lieve mensen! Dit was fictie, geen journalistiek!’