‘Weet je wat we dachten als we hier met MVV moesten voetballen? Wie wil daar nou spelen, op dat kunstgras, in dat stadionnetje zonder publiek? Het was echt een van de minst leuke uitwedstrijden.’ Ole Tobiasen lacht terwijl hij zijn eerste ervaringen met Almere City FC deelt. Hij kijkt naar buiten, over het veld van wat destijds nog de weinig romantische naam Mitsubishi Forkliftstadion had en het onderkomen was van FC Omniworld.
De oud-voetballer van onder meer Ajax, sc Heerenveen en dus ook MVV weet dat dat verleden achterhaald is. Tobiasen is assistent-trainer van Almere City, de club die middenin een metamorfose zit en die vorig seizoen zelfs bijna promoveerde naar de eredivisie. Het benodigde doelpunt in de wedstrijd om promotie tegen De Graafschap strandde op de lijn, vlak voor tijd.
Het stadion in Almere mag nog altijd de naam van een sponsor dragen (Yanmar), er ligt sinds dit seizoen wel echt gras in, en leeg is het tijdens wedstrijden allerminst. De club verkocht vlak voor de eerste wedstrijd van dit seizoen de duizendste seizoenkaart, waar er vorig seizoen slechts een slordige vierhonderd aan de man werden gebracht. De bijna-promotie werpt al zijn vruchten af.
Als Tobiasen vanuit de businesslounge annex spelershome annex vergaderzaal de andere kant op kijkt, ziet hij op een van de reclameborden langs een trainingsveld het credo ‘jong, eigenwijs en ambitieus’ staan, het motto van de club. Of de 43-jarige Deen daar zelf ook aan voldoet? ‘Eigenwijs ben ik wel, vindt mijn vrouw,’ grapt hij. ‘Ik voel me jong tussen de oren. Ambitieus ben ik ook, maar dat zijn alle topsporters wel. Het verhaal achter de ambitie moet alleen wel kloppen, en dat is hier bij Almere het geval.’
Voor dat ‘verhaal’ schuiven we aan bij John Bes, die sinds twee jaar de algemeen directeur van Almere City is. In 2015 schreef hij, nog als commercieel manager binnen de club, het plan Operatie Anders, om Almere City een sterke identiteit te geven. Het motto ‘jong, eigenwijs en ambitieus’ komt uit zijn koker. Een van de eerste wapenfeiten was het plaatsen van dat reclamebord: het is de identiteit die de club wil uitstralen. Een mantra is het echter nog niet, want verder dan dat ene bord langs het trainingsveld vinden we het ‘jong, eigenwijs en ambitieus’ nergens terug.
‘De leus staat wel op ons briefpapier en op de spelersbus,’ verduidelijkt Bes. ‘Maar je hebt gelijk, het zou ook bij de poort van het terrein moeten hangen. Iedereen die hier komt, moet weten waar we voor staan. We geloven hierin. We hebben echt gekeken naar wat wij als enige club konden claimen. Een term als ‘beste’ is alleen houdbaar als je elk jaar kampioen wordt, ‘leukste’ is weer enorm subjectief. Wij kwamen bij ‘jong’ uit. We zijn de jongste profclub, in de jongste stad van Nederland. Daar kan niemand iets tegenin brengen.’
De achterban is ook jong. Het kan haast niet anders; de club doet pas sinds 2005 mee in het betaalde voetbal. Wie voor die tijd al een groot voetbalfan was, heeft een voorliefde voor een andere club. Bes: ‘Bij alle clubs is het eigenlijk zo dat de jeugd aan de hand van hun vader, oom of buurman voor het eerst naar het stadion gaat. Wij hopen juist dat de jongere generatie zijn ouders meeneemt naar het stadion. We doen het dus anders, ook op andere vlakken. Dat we in de zomer overgingen van kunstgras naar natuurgras is een ander voorbeeld. Er wordt tussen de clubs en de KNVB alleen maar gepraat over het afschaffen van kunstgras. Als jonge, eigenwijze club wachten we niet af, maar hebben we gezegd: wij vervangen ons veld alvast.’
Hoe meet je jezelf een identiteit aan als club? Het is een vraag waar de gemiddelde voetbalsupporter en -bestuurder eigenlijk niet meer over nadenkt. Het bravoure van Ajax, het mouwen opstropen bij Feyenoord, het avondje NAC, het innovatieve karakter van de Philips Sport Vereniging; het is een gegeven. Zo is de smoel van bijna alle clubs inmiddels getekend door de historie, door decennia aan hoogte- en dieptepunten, én door het achterland. Almere City verliest nu pas langzaam zijn jeugdpuistjes, met de dertien jaar dat het in het profvoetbal actief is. En dat in een stad die ook volop in ontwikkeling is. In 1976 werden de eerste inwoners verwelkomd. De fundering van de kroegen in de binnenstad mogen nog altijd niet doorweekt zijn met bier, Almere begint als stad ook zijn eigen smoel te krijgen nu de eerste generatie in Almere geboren inwoners ook kinderen krijgt en loyaal is aan de plek waar ze zelf opgroeiden.
Maar hoe zit het met de loyaliteit aan de voetbalclub? Iemand die daar meer over kan vertellen, is een van fanatieke supporters van de club. Hij stelt zichzelf voor als Casper. Zoals veel diehard fans is hij huiverig zijn echte naam te gebruiken; niet alle werkgevers zijn er blij mee als hun werknemers in het weekeinde in de hekken hangen. Casper neemt ons eerst mee naar 2010, naar het moment dat het bestuur van FC Omniworld besloot de clubnaam te veranderen in AFC Almere City. Het was een enorme knipoog naar AFC Ajax, waarmee de club een samenwerkingsverband had. En daarmee een enorme knipoog naar de hoofdstad, waar ook Omniworld zijn roots had liggen.
Zwarte Schapen, een echte Amsterdamse club, verhuisde in 1995 naar Almere met als doel uit te groeien tot een profclub. Dat lukte pas tien jaar later, nadat de club op was gegaan in de omnisportvereniging Omniworld, waar onder meer ook een volleybal- en basketbaltak bij hoorde. De fanatieke fans op vak D hingen na de naamsverandering in 2010 een spandoek op met ‘Slecht idee, dat Ajax 2. Daar verliezen wij onze identiteit mee’.
Daarboven hing het logo van Omniworld, een schaap met tranen in de ogen. Casper was een van de fans die aanschoof bij de club om over de nieuwe naam te praten. ‘We zaten als supporters allemaal in de paarse shirts van FC Omniworld, terwijl de clubkleuren net rood en wit waren geworden. Onze boodschap was duidelijk: “Niks Ajax, niks Amsterdam, niks AFCA. Wij zijn Almere!”’ De club besloot daarop de naam aan te passen naar wat het vandaag de dag nog steeds is: Almere City FC.
De Amsterdamse identiteit van de club stuitte de jeugd in Almere al langer tegen de borst. Kinderen van andere clubs noemden de spelers van FC Omniworld gekscherend Zwarte Apen, met een knipoog naar Zwarte Schapen. Casper: ‘Als we met onze eigen club tegen Omniworld speelden, viel me de enorme arrogantie op. Niet alleen van mensen binnen de club en de spelers, maar ook van hun ouders. Ik had echt een antipathie voor die club. Totdat ik in 2008 toch een keer met vrienden meeging naar een wedstrijd. In het fanatieke vak zag ik jongens met wie ik op straat voetbalde, die ik tegenkwam bij de tienerdisco, of op school. De sfeer was veel amicaler dan de uitstraling deed vermoeden.’
Het verschil in imago en identiteit viel ook John Bes op in 2015. ‘Er zat een oceaan tussen imago en de identiteit die we wilden hebben,’ stelt de algemeen directeur onomwonden. ‘Als we de stad in liepen en vroegen wat mensen van Almere City vonden, werd er van alles genoemd, behalve de identiteit. Er was eigenlijk geen chocola van te maken, maar positief was het zelden. We werden ook buiten Almere gezien als het lelijke eendje in het betaalde voetbal. We werden altijd genoemd in het rijtje van minst aantrekkelijke ploegen om tegen te spelen. Daar moesten we uit zien te komen. Ik denk dat dat is gelukt.’
Om iets voor achten rent hij het veld van het Yanmar Stadion op, de spelers van Almere City en Roda JC achter zich latend. Het is de eerste thuiswedstrijd van het seizoen, en daarmee zíjn officiële debuut: Ally de Aap. Als een fanatieke fan zwaait de clubmascotte met een shirtje in zijn linkerhand – of moeten we poot zeggen? – terwijl hij met rechts zijn iets te grote broek ophoudt. Als de aap richting Vak D rent, wordt zelfs de harde kern gek. ‘Ally, Ally, Ally,’ klinkt het vanuit het volle vak. Menig voetballer heeft een minder debuut gehad.
Ally de Aap wordt door de club zelf als de brutaalste, gekste mascotte van Nederland omschreven. Jong en eigenwijs dus. Van de verguisde Zwarte Aap naar de populaire Ally de Aap, het is de clubgeschiedenis in een apennotendop. Al is het eigenlijk de naam Ally die voor enthousiasme zorgt. Feitelijk is het niet meer dan straattaal voor Almere, gevoelsmatig is het voor veel Almeerse jongeren heel wat meer. Het is een afrekening met het negatieve sentiment rondom de stad waar ze opgroeien. Almere is de naam van de stad waarvan gekscherend werd gezegd dat je er ‘niet dood gevonden wilde worden’.
Ally betekent vrijheid, kansen, trots. Die opsomming komt uit de mond van Eus, een van de mannen achter Kamp Seedorf, een streetart-collectief dat inmiddels landelijke bekendheid geniet, maar oorspronke- lijk uit Almere komt. Eus – zijn artiestennaam – is geboren en getogen in Ally.
Kamp Seedorf ontwierp shirts met Ally erop, die in het Yanmar Stadion gretig aftrek vinden. ‘De eerste piece die we deden in relatie tot Almere City was een straatbordje maken van de Zwarte Schapenstraat, een verwijzing naar het verleden. De term Ally komt niet bij ons vandaan, die wordt al twintig jaar gebruikt, maar we vonden het wel gaaf om er iets mee te doen. We willen allemaal Almere City naar een hoger niveau tillen.’
De kreet ‘Eén voor Ally, Ally voor één’ – een knipoog naar de musketierskreet ‘Eén voor allen, allen voor één’ – wint eveneens aan populariteit. Fan Casper: ‘Je ziet tegenwoordig ook steeds vaker 036 (het kengetal van Almere, red.) terugkomen; als tattoo, op shirts, bij jongens in hun naam op social media. Jongeren hebben nu veel meer een binding met de stad. Ze kunnen trots zijn op de plek waar ze geboren zijn. We hebben de leukste binnenstad van het land, de Floriade komt hier in 2022. Maar we kunnen ook trots zijn op de club. Rondom de promotiewedstrijden tegen De Graafschap had iedereen het over Almere City. In de supermarkt, bij de viskraam. Mensen haken aan door dat succes. Iedereen voelt dat er iets moois aan komt. In het Almere Lied wordt gezongen: “Ze kent nog geen geschiedenis, ik maak haar zelf tot wat zij is.” Dat vind ik een heel mooie en treffende zin, die ook voor Almere City geldt.’
Volgens Eus ziet de Almeerse jeugd de mogelijk- heden binnen de eigen stadsgrenzen in, zoals Kamp Seedorf die ook inzag. ‘We hadden ook in Amsterdam kunnen beginnen, maar daar heb je veel streetartists. Maar in Almere vielen we meer op, er was nog niets op dat gebied. Dat geldt eigenlijk voor alles in Almere. Bij andere clubs en in andere steden is alles georganiseerd, staat alles vast. Hier niet. We kunnen zelf onze richting bepalen. We zijn allemaal pioniers. Dat is toch prachtig?’
John Bes: ‘De stad en de club raken gewend aan winnen. We hebben een stad vol jonge mensen, die eigenwijs zijn, die een vrijheid ervaren omdat nog niet alles bepaald is zoals in Amsterdam en Rotterdam. Je merkt dat de Almeerder langzaam trots wordt op zijn stad. En hopelijk ook op de club. Maar we zijn er nog niet. Ik hoor mensen die voor het eerst komen nog steeds zeggen: “Dit had ik niet verwacht.” Dat betekent dat we nog altijd een terrein te winnen hebben.’