De melkboer is terug in Amsterdam

Door de opkomst van supermarkten verdween de melkboer eind jaren 60 uit het straatbeeld. Amsterdam heeft er sinds kort weer eentje; Marten Verdenius (28) rijdt twee keer per week met zijn karretje door de stad.

Marten Verdenius

Wat is jouw beste beslissing van de laatste twaalf maanden?

‘Om met mijn tot zuivelkarretje vertimmerde Renault 4 te gaan venten in Amsterdam. Sinds een maand verkoop ik op straathoeken en pleintjes in de stad mijn duurzaam geproduceerde melk, kaas en hangop. Die komen van de Groene Griffioen, een biologische boerderij in Weesp. Hemelsbreed een afstandje van niks, maar gevoelsmatig zit er een heel groot gat tussen deze boerderij hier en de consument in de stad.

Rondom Amsterdam produceren zo’n tweehonderd boeren elke week bijna 1,5 miljoen liter melk, meer dan genoeg voor heel de stad. Toch vindt maar een fractie daarvan zijn weg rechtstreeks ernaartoe. Mensen uit de stad weten ook nauwelijks meer wat er gebeurt op een boerderij. En waarderen begint bij leren kennen. Daar vertel ik de mensen graag over, in de hoop dat ze zo meer waardering krijgen voor het boerenambacht en biologische producten. Ik ben ervan overtuigd dat dit dé manier is om zo’n abstract begrip als duurzaamheid tot leven te wekken. Met kille, zorgwekkende cijfers krijg je de handen niet uit de mouwen. CO2 kun je niet in elkaar slaan of opsluiten, daar kun je als individu helemaal niks mee. Maar mijn melkkar is tastbaar. Deze boerderij is tastbaar. Hier kun je rondlopen en de koeien waarvan je de melk drinkt in de ogen kijken.’

Wat is jouw achtergrond?

‘Ik ben een zoon van twee Friese huisartsen en opgegroeid in Heeg, een plaatsje aan de Friese meren. Met mijn vader heb ik van jongs af aan veel discussies gevoerd over hoe de mens omspringt met natuur en milieu. Hoe wij nu voedsel produceren en consumeren, dat is niet houdbaar voor de lange termijn. Daar heb ik me altijd om bekommerd. Daarom ben ik milieukunde gaan studeren aan de universiteit van Wageningen. Uiteindelijk ben ik samen met mijn vriendin in Amsterdam gaan wonen. Ik ging werken op een melkveehouderij in Ouderkerk aan de Amstel. Prachtig vond ik dat. Werken met dieren vind ik heel fijn. Stress, daar heeft een dier nog nooit van gehoord. Maar ik zag ook de andere kant van het boerenleven. In de publieke opinie wordt de boer vaak gezien als milieuvervuiler. Maar daar wordt hij voor een groot deel ook toe gedwongen omdat de consument een goedkoop pak melk en stukje vlees in de supermarkt wil. Het kan niet zo zijn dat de boeren altijd de boosdoeners zijn, terwijl je wel vindt dat hun producten niks mogen kosten. Dat is hypocriet. We zijn niet met elkaar, maar tegen elkaar. Dat vind ik heel erg jammer. Als we er iets van willen maken, dan moeten we het samen doen.’

Wat bedoel je daarmee?

‘Dat de afstand tussen de boer en de consument die zijn producten koopt, nu te groot is. Vanuit de anonimiteit is het heel makkelijk om ergens tegenaan te schoppen. Maar zo kritisch als mensen op afstand zijn, zo lyrisch zijn ze als ze hier op de boerderij rondlopen. Dat directe contact maakt het spelletje meteen heel anders. De Nederlandse landbouw bestaat uit allemaal relatief kleine familiebedrijven. Keuterboeren, als je het vergelijkt met Amerika, Canada of Australië. Maar wel heel efficiënte, want buiten de VS is er geen enkel land ter wereld dat zoveel agrarische producten exporteert als Nederland. De vraag is alleen: moet je dat willen? Die strijd om kwantiteit gaan we op den duur verliezen. Onze kleine boerenbedrijfjes in onze onhandige poldertjes leggen het gewoon af tegen de honderdduizenden hectares landbouwgrond van Canada en Amerika. Ik vind dat de Nederlandse landbouw zich veel meer moet gaan richten op kwaliteit, en dan in de brede zin van het woord. Dus ook de kwaliteit van het landschap, de biodiversiteit, de gezondheid van de dieren en het werkplezier van de boeren.’

Dus jij probeert eigenlijk een cultuuromslag op gang te krijgen?

‘Zeker. Ik zou het mooi vinden als alle Amsterdammers melk drinken direct uit de omgeving. En dat er veel meer een gevoel van gedeeld eigendom ontstaat: dit landschap is van ons allemaal, de producten die ervanaf komen zijn van ons allemaal en daar zijn we trots en zuinig op. Ik heb nu de melkboer teruggebracht in Amsterdam, mijn volgende stap is om de melkfabriek terug te brengen in de stad. Als ambassade van het omland, een pleisterplaats waar stad en platteland, boer en consument, samen komen. Ik wil een community van Amsterdammers bouwen die is begaan met het landschap dat ons omringt en de impact die ons consumptiegedrag daarop heeft. Ik kan wel vinden dat de grutto en andere weidevogels moeten kunnen blijven nesten in onze polders, maar daar heb je niks aan als de rest van Amsterdam amper weet wat een grutto is.’

Als mensen uit de stad meer bij het boerenleven worden betrokken, zullen we ook meer eigen verantwoordelijkheid dragen voor het landschap dat ons omringt?

‘Zeker. Ken je de term landschapspijn? Dat is het verdriet dat mensen ervaren door de teloorgang van het landschap. Iemand die landschapspijn ervaart, vind ik een veel betere graadmeter voor duurzaamheid dan kilo’s CO2 of kilo’s nitraatuitspoeling. Dat zijn abstracte termen die mensen niet raken. Maar deze boerderij is wel tastbaar, en dat de melk die hier op tafel staat veel lekkerder smaakt dan supermarktmelk, proef je ook direct. Wij doen net alsof Albert Heijn de machtigste is, maar als iedereen zegt: ik koop jullie spullen niet meer, waar is Albert Heijn dan nog? De consument heeft altijd het laatste woord, daar kunnen we veel meer mee doen dan nu gebeurt.’