‘Overval Beeklaan!’ roept centralist Arina door de meldkamer van de politie. Iedereen staat meteen op scherp. In haar oor hoort ze de stem van Els Lokker, die gehaast vertelt dat de juwelierszaak van haar man Ruud wordt overvallen. ‘Zijn er nog mensen binnen?’ vraagt Arina. ‘Volgens mij wel, beneden,’ zegt Els bijna buiten adem. ‘Maar ik durf niet naar beneden want ik heb een kleintje hier. De overvaller liep net door de gang, maar de deur zit op slot.’ Ze ratelt in razend tempo door, de schrik klinkt door in haar stem.
‘Wat heeft u gezien of gehoord?’ ‘Die man kwam met een pistool door de gang en de deur zit op slot. Hij riep tegen mijn man: “Doe de deur open!” Maar ik weet niet of hij al weg is.’ ‘Zit u beneden of boven?’ ‘Ik ben boven, mijn man beneden. Misschien met die andere man. Weet ik niet.’ ‘U blijft boven. Uw kindje is bij u? Goed, ik houd u aan de lijn, de collega’s zijn onderweg.’
Nu het gesprek op gang is, begint Arina met het invoeren van alle informatie die ze van Els krijgt. Haar collega’s lezen: dader mogelijk nog binnen. Een gijzeling? Meerdere keren vragen ze aan Arina: weet die mevrouw het zeker? Els staat in de uitbouw van haar woonkamer, die zo’n meter uit de gevel steekt en dus perfect zicht geeft over de straat. En nee, ze heeft de overvaller echt niet zien weggaan. Een achteruitgang is er niet. En ze heeft ook nog niets van Ruud gehoord. Het kan niet anders of de man met het pistool is nog binnen.
Alle eenheden krijgen de strikte instructie om niet met een herkenbare politieauto voor het pand langs te rijden. Iedereen blijft op afstand. Wachten tot het arrestatieteam er is. Het duurt nog bijna vijftig ondraaglijke minuten voordat de politie uiteindelijk de zaak binnengaat. Agenten met honden draaien het slot van de voordeur open en rennen dan via de gang het atelier van de juwelierszaak binnen. Naast de werkbank vinden ze Ruud Stratmann zwaargewond op de grond. Verder is er niemand in de winkel.
‘Politie, politie, is hier iemand?’ klinkt het vanaf de trap. ‘Ja, ik ben hier,’ antwoordt Els. Ze doet de kamerdeur open en grote mannen met kogelwerende vesten en schilden komen naar haar toe. ‘Er komen nu collega’s van je binnen,’ hoort Arina. Voordat ze ophangt wil ze haar collega’s nog even aan de lijn hebben, om zeker te weten dat Els in goede handen is. Wanneer de agenten de telefoon overnemen en bevestigen dat ze bij haar zijn, wenst ze hen succes. Dan verbreekt ze de verbinding. Arina is kapot.
Els moet na een kwartiertje met de agenten mee naar het ziekenhuis. ‘We hebben echt alles geprobeerd,’ zegt de verpleegster daar, ‘maar hij was eigenlijk al overleden toen hij binnenkwam.’ Els volgt haar naar de kamer waar Ruud ligt. Bij de deur moet ze even wachten, zodat de verplegers hem een beetje toonbaar kunnen maken. De deken die ze over hem heen hebben gelegd, moet ze maar laten liggen, zegt de verpleegster als ze haar komt halen. Els herkent de blote voeten die eronderuit steken. Maat 46. Terwijl de verpleegster op een afstandje blijft staan, loopt ze naar hem toe. ‘Klootzak,’ zegt ze. ‘Waarom ga je nou dood?’
Onder leiding van teamleider René Smulders en officier van justitie Janine Berton begint een rechercheteam aan de opsporing van de twee overvallers. Het uitgangspunt is karig: een overleden juwelier en twee onbekende jongens, die gelukkig wel duidelijk op camerabeelden staan. ‘Die beelden waren heel heftig,’ herinnert Berton zich. ‘Je ziet iemand nog De Telegraaf lezen en weet dat hij de volgende dag zelf in die krant zal staan.’
De beelden maken, ook al is er geen geluid bij, meteen een hoop duidelijk over wat er is gebeurd. Maar er blijven nog genoeg vragen over. Allereerst: wie zijn die jongens? Maar ook: waarom en vooral wanneer is er geschoten? Want tot verbazing van de rechercheurs staat Stratmann na de overval nog overeind. ‘Zodra de overvallers weg zijn,’ zegt Smulders, ‘zien we hem op zijn gemak naar de voordeur lopen en die dichtdoen.
Dan loopt hij terug. Hij wankelt wel iets, maar hij gaat gewoon weer achter zijn toonbank staan. Vanaf dat punt zien we alleen zijn rechterhand in beeld, die rust op de toonbank. En dan zie je die hand over de toonbank wegglijden en uit beeld verdwijnen. Op dat moment gaat hij neer, denken wij. Dat is namelijk precies de plek waar de collega’s hem later vinden: achter de toonbank.’
Lees het hele artikel op Blendle.