Is voetbal cultuur, of zelfs kunst? Drie kunstenaars en een museumconservator vinden van wel. Freek van Kraaikamp vroeg ze waarom.
Fotografie ANP
Het is een zaterdagavond in augustus. Ergens in Den Haag, in een lunchroom met veel neonlicht en kitscherige kleuren presenteert (voetbal)dichter Joop Buyt zijn dichtbundel met de treffende titel: Joop Buyt Heeft Niets Met Voetbal Te Maken. Toch staan hier, in hartje Den Haag, tegenover een tankstation een kleine zeventig man. Voetbaljournalisten, -twitteraars, -schrijvers en -kunstenaars.
Aan de bar ontmoet ik Tom van der Molen, conservator van het Amsterdam Museum. Hij kocht de foto van de rouwende vader van Abdelhak Nouri aan, werkte mee aan de Voetbal Halleluja-expositie die de relatie legde tussen kunst en religie, en liet straatkunstenaarscollectief Kamp Seedorf een metershoge Clarence Seedorf in het museum plaatsen. Ik vroeg hem of je voetbalkunst echt kunst mocht noemen.
Het niet-serieus nemen van voetbalgerelateerde kunst is erop gebaseerd dat mensen niet goed begrijpen wat voetbal betekent, zegt Van der Molen. Als het alleen om het spelletje draait, is het oppervlakkig en saai. In de tentoonstelling Voetbal Halleluja hebben we parallellen tussen voetbal en religie inzichtelijk proberen te maken. Dan zie je wat het kan betekenen. Dat heeft niet veel meer met het spelletje te maken, maar des te meer met de supporters. De tweewekelijkse gang naar het stadion, allemaal in een omgeving zitten waar andere dingen mogen dan thuis. Dat geeft een omgeving waar je een werkelijkheid naast de werkelijkheid hebt. In het stadion laat je je dagelijkse dingen achter je en ga je je willens en wetens bezighouden met een werkelijkheid waarvan je weet dat hij niet echt is. Er ontstaat een speeltuin van emoties. Bij een doelpunt ontstaat er iets, een emotie die vergelijkbaar is met het kijken naar een beroemd werk van Leonardo da Vinci.