Je hoort nooit wat van Hai?ti, tenzij er een ramp gebeurt natuurlijk. Irma, Harvey en Jose? gleden er dit jaar genadig langs, maar Matthew deelde in 2016 een gevaarlijke tik uit. Het ministerie van Buitenlandse Zaken geeft al jaren een negatief reisadvies, desondanks ging Sam Gerrits er kijken. Als de kerken stil zijn, hoor ik trommels lager op de helling. Af en toe gegil. Ik hoef niet te raden wat dat is: voodoo.
Fotografie Sam Gerrits
Er staan vier kerkjes in Canape? Vert. Letterlijke bakens van licht in het donker, waar iedere avond urenlang gezongen wordt. Als je toch geen tv hebt... Maar als de kerken stil zijn, hoor ik trommels lager op de helling. Af en toe gegil. Ik hoef niet te raden wat dat is: voodoo. Of vodoun, zoals de Hai?tianen zelf zeggen. Emmanuel, een jongen met een bol gezicht en pretoogjes die de administratie van mijn bordeel doet, wil wel kijken of de lokale priester me wil ontvangen. Hij klapt zijn telefoon open, begint rond te bellen. Ik loop naar buiten, de brandende zon in. Een paar belletjes later tikt hij me op mijn schouder: Oui.
De volgende middag gaan we naar het hart van de sloppenwijk. Door steeds nauwere steegjes tot de geur van rottende groenten en vlees, gemengd met doe-het-zelf-riolering, bijna te snijden is. In het droge seizoen helpt ook een helling niet. We lopen over krakende planken, over poelen vol gorigheid, tot we voor een verveloze, lichtblauwe poort staan. Er wordt gebeld, gesmoesd. We mogen. Ik druk een zware gietijzeren deurklink naar beneden. De poort zwaait open naar een modderige binnenplaats. Er brandt een kolenvuur, waarin een ijzeren pook is gestoken die roodgloeiend moet zijn, al zie je daar niets van in de middagzon. Een enorme, zwart-witte gans met een fel oranje snavel, waggelt blazend op me af. Een lage stem zegt kort iets in het creools. De gans druipt af. Wat is dit, een film?
Een beer van een vent die lijkt op Forest Whitaker, maar dan nog zwarter en met twee hangende oogleden, komt de binnenplaats op. Hij draagt een wit hemd en een soort pyjamabroek met slippers. Geen versiersels, alleen een gouden ketting met een grote davidster om zijn nek. Hij wenkt ons mee. Zijn heiligdom ligt verborgen achter een roodfluwelen gordijn vol symbolen in goud stiksel.
Het is er donker en het ruikt er vreemd. Naar verbrand haar, wierook en een scherp chemisch luchtje dat ik niet kan thuisbrengen. Ik ontwaar een tafel, bedolven onder sterke drankflessen. Planken met schalen vol natuurproducten die ik niet ken. Aan het plafond hangen menselijke dijbeenderen, omvlochten met spreuken, en een paar kinderstoeltjes ondersteboven aan henneptouw, met lokken kinderhaar eraan. Op de een of andere manier zijn die stoeltjes way more creepy dan de beenderen, of de mensenschedels die op de grond staan. Terwijl die schedels je letterlijk aanstaren, de oogkassen ingelegd met paarlemoer en edelstenen. Op een paar kruinchakras brandt een druipende kaars.