Onze man in Lunteren, bij ufo-spotters

Hoe vaak hebben we allemaal niet in de richting van de hemel gekeken, ’s avonds, en gedacht: potverdorie, daar moet toch...

Hoe vaak hebben we allemaal niet in de richting van de hemel gekeken, ’s avonds, en gedacht: potverdorie, daar moet toch iemand wonen? Gelukkig zijn er groepen Nederlanders die dat nauwgezet voor ons in de gaten houden: ufo-spotters. Onze man zocht ze op, in de hoop op een teken van buitenaards leven.

Fotografie Clemens Rikken

Hoogzomer is achter de rug, de nachten beginnen weer te lengen. De maan komt, ook in Lunteren, rond 20.30 uur op, en niet veel later zal het écht donker worden. Reden voor een groep ufo-spotters om bij elkaar te komen, en met zijn allen door een grote telescoop te kijken of er iets verdachts te zien is wat ze niet kunnen plaatsen.

Als ik aankom in Lunteren, in een doodgewone woonwijk, met een pleintje en een speeltuintje, hoef ik niet eens lang te zoeken bij welk van de vijftig nagenoeg identieke huizen ik moet zijn: in het raam word ik opgewacht door een grote kartonnen alien. Het eerste buitenaards leven is alweer gespot – tenminste, als marsmannetjes van pizzadozen ook meetellen.

Ik word verwelkomd door Dennis, die meteen begint uit te leggen dat hij dus níet zomaar alles gelooft, dat hij níet een of andere lijpo met rare complotideeën is, maar dat hij gewoon naar de hemel kijkt, op zoek naar iets onbekends. Dat hij een soort wetenschapper is. Een science-man. Hij ziet gewoon wat hij ziet en daarmee basta. Of dat vliegende schotels zijn? Misschien. Maar daar waagt hij zich niet aan. Hij waagt zich niet aan theorieën. Hij signaleert alleen.

Dennis biedt ons koffie aan, maar wordt afgeleid door iemand van de ufo-spotters die moppert dat de inleg van 5 euro wat hoog is, en of er wel genoeg sterke drank voor dat geld ingeslagen is, zodat ze een beetje waar voor hun geld ­krijgen. Dennis wimpelt hem af, en wendt zich weer tot mij. Hij laat een aantal van zijn grootste telescopen zien.

Satansbijbel

Hé, maar even los van de drank hè, is jouw verwachting dat we ufo’s gaan zien?

‘Nee.’

Nee? Nou, lekker dan. Wat een negatieve insteek.

‘Nou ja, negatief, negatief, ik noem het liever realistisch. 95 van de 100 ufo-meldingen die je ziet zijn nep. Echte ufo’s zie je maar zelden. Wij filmen misschien één keer per 3,4 maanden echt iets spectaculairs.’

Een ufo?

‘Een mogelijke ufo. Unidentified Flying Object. Dat we in elk geval niet weten wat het is.’

Ja, oké, maar nog niet per se een ruimteschip met aliens?

‘Nee, nee, het kan alles zijn. Maar het kan niks zijn in de astronomie. En geen vliegtuigen, geen satellieten.’

Oké, en hoe zie je dan dat het wél een ufo is?

‘Je herkent alle andere dingen wel als je je een beetje verdiept. 5 procent is maar echt. Zeer zeldzaam.’

Heb je ook beeld van échte ufo’s?

‘Ja, hier, een roze object dat ik niet kon identificeren. Ja, ik heb rare dingen gezien hoor, ik doe dit al jaren.’

Oh, kijk aan.

‘Ja, en twee keer een soort laag vliegend groot object. Een soort lichtbol zonder geluid. Daar waren ook meerdere getuigen bij. Wat ik áltijd zie, is een soort lichtbol. Heel typisch is dat. Ik kan nooit echt een vorm onderscheiden. Ik probeer gewoon objectief te beoordelen wat ik zie.’ En wat zou die bol dan zijn?

‘Dat kunnen we niet weten.’

Dat gaat niet de slippery road op van buitenaards leven?

‘Absoluut niet. Dat weten we gewoon niet. Buitenaards leven is een geval apart. Ufologie betreft menselijke geschiedenis en waarneming van ufo’s. Ik ben gewoon niet iemand die zomaar klakkeloos alles gelooft. Ik neem niet alles aan, snap je. Ik wil het zien.’

Het gesprek wordt onderbroken omdat er een mevrouw van de organisatie bij Dennis op zijn schouder tikt. Ze vertelt hem dat Clemens, de Revu-fotograaf, buiten in gesprek is met iemand die een satansbijbel aan hem laat zien. Ze vraagt of dat het beeld is dat Dennis van de avond wil overbrengen. Dennis slikt een keer, dan negeert hij het maar.

Maar, ik zie daar net wat op tafel liggen over de geschiedenis van de mens, en Darwin en zo.

‘Ja, als je dat wil geloven, dan moet je dat zeker doen. Maar mij lijkt het redelijk onmogelijk dat wij van een aardse diersoort afstammen.’

Een paar ballen

De tuin achter het huis is redelijk gevuld met mensen die praten over buitenaardse zaken. De halveliterblikken bier staan schouder aan schouder op een klein tafeltje. Overal hangt de lucht van wiet. Ik schuif aan bij Ron, een van de mensen op een bankje aan de schutting. Meteen als ik naast hem ga zitten, vertelt hij me dat mensen niet gemaakt zijn om omhoog te kijken. In mijn andere oor probeert een meneer op leeftijd wat over chakra’s te vertellen.

Pardon?

‘Ja. Zoals ik zeg. Maar mij hebben ze niet meer, hoor. Ik kijk tegenwoordig omhoog. En sinds ik omhoog kijk, zie ik een heel andere wereld.’

Oh? En wat is dan het meest baanbrekende wat je gezien hebt sinds je omhoog kijkt?

‘Ja. Gewoon. Ik heb een keer een soort sigaarachtig iets gezien. Dat ging een wolk in. Aan de bovenkant was het wit, aan de onderkant zwart. En zodra hij die wolk uit kwam, was het een paar ballen geworden.’

De sigaar was een paar ballen geworden?

‘Ja,’ gaat Ron enthousiast door met vertellen.

‘Het was op mijn verjaardag, om een uur of vier. We zaten buiten. En ik zag wat, ik denk dat klopt niet, dus toen ben ik meteen gaan filmen. Maar ik heb niet op beeld staan dat ie ín de wolk ging, maar wel eruit.’

Ah ja. En toen kwam dus niet die sigaar eruit, maar die drie ballen.

‘Ja. Drie, vier ballen. Een rooie, een blauwe en een witte. Ja, het waren een soort skippyballen. Ben ik gaan zoeken op Google en toen kwam ik op een site terecht die exact dezelfde ballen op de foto had als ik op film.’

Kijk aan! En hadden die ook de sigaar gezien?

‘Nee. Dat niet nee. Dat was iets van een ufogemeenschap in Stockholm. Heel serieus ook, hoor, met allemaal buitencamera’s.’

Ah, ja, nee, uiteraard. Maar daar was jij dus maar mooi bij, Ron.

‘Maar misschien zien we dat vanavond wel weer van dichtbij. Je weet maar nooit.’

Nee, precies. Dus dat wordt wachten op de sigaar.

‘Ja.’

Verse sardientjes

Terwijl Ron een jointje opsteekt, wordt het gesprek overgenomen door een meisje dat samen met haar ufo-vriend Neil op deze avond is afgekomen.

‘Ja, weet je, een vriend van me,’ vertelt ze met een serieus gezicht, ‘die heeft dus ooit heel hard naar de hemel geroepen dat ie wist dat ze er waren en dat hij op ze stond te wachten. Wat denk je?’

Hij vatte kou?

‘Nee, hij zag niet lang daarna voorwerpen in de lucht. Toeval? Weet ik niet.’

En toen kwamen ze ook?

‘Ja, toen kwamen ze ook.’

En ze spraken dan ook Nederlands?

‘Ehh… Ja, nou ja, ik denk het.’

En roepen jullie ook weleens aliens aan?

Ineens bemoeit Neil zich met het gesprek. Hij laat heel duidelijk merken dat hij niets wil weten van aliens. Dat hij ze niet aanroept, dat hij ze niet wil spreken. Neil wordt alleen al onrustig van de gedachte. Als zijn vriendin hem later vraagt om te vertellen van die keer dat ze aan het kamperen waren en dat ze aliens hoorden toen ze in hun tent lagen, loopt hij geïrriteerd weg van het gesprek.

‘Ik vertel er helemaal niks over. Ik word er nu al helemaal ongemakkelijk van,’ mompelt hij, voor hij boos een paar meter verderop gaat staan blowen.

‘Nou, ik wel hoor. Ik vind het prachtig,’ mengt Ron zich weer in het gesprek. ‘Als ze landen? Als ze uitstappen? Ik ga wel mee, hoor. Een avontuur, mooi man.’

‘Ja, zeker,’ vult Neils vriendin aan, met glimmende ogen. Ik denk dat je verkering niet met je meegaat, hoor.

‘Nou ja, ik heb het ook weleens tegen hem gezegd: misschien wil ik wel mee, hoor. Maar hij, nee, hij moet er niet aan denken.’

Neil is meer een landrot?

‘Hij blijft liever met beide benen op de grond.’ Ron trekt nog een halve liter open en gaat achterover zitten. Hij lijkt zijn mogelijkheden af te wegen, in het buitenaardse. Een leven op andere planeten, mee met een ruimteschip, lijkt hij te denken.

Tja, waarom niet?

‘Ja, je weet het niet, hè.’ Precies, misschien zijn er wel elke dag verse sardientjes in de ruimte.

‘Nou, ja, sardientjes, sardientjes, ja, nee, we weten het gewoon niet.’

Elke dag verse sardientjes, ik zou het risico daar wel voor durven nemen.

‘Ja, sardientjes zijn wel lekker natuurlijk.’

Sterke drank

Om me heen worden de mensen wat onrustig. Na een tijdje zie ik pas waarom: de maan is opgekomen. De lucht is heel helder en de maan is vol en fel. Er gaat wat opwinding door de tuin en Dennis pakt met een ernstig gezicht zijn grootste telescoop, die hij op drie houten kistjes zet en op het eerste zichtbare hemellichaam richt. Om hem heen beginnen wat mensen rondjes te draaien. Iemand vraagt hem of hij wel voldoende sterke drank in huis heeft gehaald, omdat ze anders hun inleg er niet uit kunnen drinken. Dennis knikt en wimpelt hem weg. ‘We wachten nog heel even tot het donker is,’ verduidelijkt hij. Ook op de televisie binnen zijn beelden van ufo’s te zien. ‘Nu is het wachten,’ voegt Dennis nog toe, en kijkt een keer onderzoekend de hemel in.