De middag vordert als de 36-jarige meneer B. de rechtszaal binnen komt lopen. Hij oogt nerveus en weet niet zo goed waar hij zijn armen moet laten als hij achter het beklaagdenbankje gaat staan. B. treuzelt een beetje, alsof hij twijfelt of hij mag gaan zitten. Eerst stopt hij zijn handen in zijn broekzak, om er vervolgens eentje uit te halen waarmee hij over zijn voorhoofd wrijft. Misschien om het zweet er vanaf te deppen.
Dan knikt de rechter een keer naar de stoel die meneer B. eigenlijk al een beetje in zijn klamme linkerhand had. B. twijfelt, maar gaat dan toch achter het tafeltje zitten. Weer haalt hij een keer zenuwachtig zijn hand over zijn voorhoofd.
‘Goed, meneer B.,’ begint de rechter zakelijk. ‘U bent vandaag verdachte in deze rechtszaak, dat wil zeggen dat u niets hoeft te zeggen, maar dat u in ieder geval wel goed op moet letten. Begrijpt u dat?’
‘Ja,’ sipt B. zachtjes. Hij knikt nog eens voor de zekerheid. De zaak van meneer B. wordt tegen het licht gehouden: de beklaagde in kwestie zou een onfortuinlijke medeburger een dusdanig harde klap in het gezicht gegeven hebben dat de beste man met een gebroken kaak naar het ziekenhuis afgevoerd moest worden.
‘U heeft toegegeven de man in kwestie geslagen te hebben, toch?’ steekt de rechter direct van wal.
‘Klopt,’ mompelt B. beteuterd.
‘Er was iets tussen uw vrouw en de benadeelde aan de hand?’
‘Ja, dat klopt. Ik heb één tik uitgedeeld, ik verschoot meteen van kleur. Ik heb een hekel aan geweld. Heb ook nog nooit iemand geslagen. Ik heb meneer ook een hele grote bos bloemen gestuurd met mijn nummer erbij, zodat we er misschien een keer over konden praten.’
Keigezellig samen
Even is meneer B. stil. Tijdens de laatste zinnen die hij uitspreekt, breekt zijn stem een beetje. De bode moet eraan te pas komen, met een doosje tissues en een glaasje water. Vanaf anderhalve meter probeert de bode zo vriendelijk en zo bezorgd mogelijk het doosje zakdoekjes op tafel te gooien. Met een sip gezicht pakt meneer B. een tissue en frunnikt er een beetje aan.
‘Nou ja, daar heb ik alleen niet echt meer iets van gehoord,’ voegt hij voor de zekerheid nog even toe aan zijn verhandeling over de bos bloemen.
‘En hoe was uw relatie met het slachtoffer hiervoor?’ polst de rechter voorzichtig.
‘We hebben het samen altijd keigezellig. Bij het uitgaan gingen we altijd prima met elkaar om.’
‘Ja,’ beaamt de rechter de woorden van meneer B.
‘Dat zei het slachtoffer ook: altijd gezellig, altijd goed contact. Het slachtoffer dacht dat u naar hem toe kwam om een hand te geven, maar hij kreeg een klap op zijn kaak. Hij dacht even dat hij een losse kies eraan overgehouden had, maar toen kreeg hij zijn kaken niet meer op elkaar.’
De rechter laat een theatrale stilte vallen. Meneer B. plukt nog eens wat aan zijn tissue.
‘Het slachtoffer heeft zes weken moeten herstellen,’ concludeert ze dan. Weer knikt meneer B. schuldbewust.
Zandcement
Het persoonlijke leven van de verdachte komt op tafel. B. heeft geen relevant strafblad bij justitie en vertelt dat hij 75 uur per week werkt om zijn gezin te onderhouden. Hij heeft drie kinderen, waarvan één met een ontwikkelingsachterstand, die dus extra zorg nodig heeft. Hij moet een hoop uren zandcement bewerken om aan het eind van de maand de rekeningen te kunnen betalen.
B. zucht terwijl hij het allemaal vertelt. Dan haalt hij zijn schouders een keer radeloos op. ‘Ik werk me een slag in de rondte om alles geregeld te krijgen.’
De rechter knikt. Ze begrijpt dat meneer B. het ook allemaal niet makkelijk heeft. Maar dan geeft ze, zoals de wet van het spreekrecht gebiedt, toch ook het slachtoffer, bij monde van zijn advocaat, het woord.
Dat de dader mijn vader ooit een kutwout heeft genoemd, zit mijn vader na zijn pensioen nog altijd dwars
Met een ernstig gezicht begint de raadsman aan een verhaal dat door de benadeelde partij vaak gebruikt wordt als een laatste hartekreet om de onmacht, de angst en de problematiek van het herstel toch nog eens te benoemen, in een poging om de zaak af te sluiten.
De advocaat vertelt dat het slachtoffer zich gekwetst voelt en dat hij het idee had dat meneer B. hem een mep verkocht had omdat de vader van het slachtoffer vroeger een wijkagent was, die het weleens aan de stok had met meneer B. in zijn kinderjaren.
Dan schraapt de advocaat zijn keel een keer. ‘En over de vrouw van meneer B. verklaart het slachtoffer het volgende: “Ze was erg dronken die avond, dat kunnen anderen ook verklaren. Ik vond haar een aardige vrouw, en ja, ik heb gezegd dat ik het fijn vond als ze mijn arm aanraakte. Niet lekker, fijn. Nou, goed, daarna heb ik misschien de grap gemaakt dat ze weleens langs mocht komen als meneer B. te moe was na het werken. Maar dat er een affaire was...”’
‘Ho ho,’ onderbreekt de rechter de advocaat. ‘Het spreekrecht is op zich niet bedoeld om de hele boel weer op te rakelen.’
Daar is de advocaat het, ondanks de toch enigszins triviale zielenroerselen van het slachtoffer, niet mee eens. ‘Dit is zíjn spreekrecht. Het geeft hem een mogelijkheid om deze moeilijke periode af te ronden.’
‘Oké, gaat u verder.’
‘“Nou ja, en dat de dader mijn vader ooit een kutwout heeft genoemd, dat zit mijn vader na zijn pensioen nog altijd dwars.”’
‘Dat was het?’
‘Ja.’
Na een paar minuten over en weer gekibbel, is het laatste woord aan meneer B. zelf. ‘Ja goed, wat ik nog wilde zeggen: híj heeft ellende gehad, maar ik ook. Mensen willen niks meer met me te maken hebben. Ze doen alsof ik iemand vermoord heb. Terwijl: ik heb nog nooit iemand iets misdaan.’
‘Oké,’ accordeert de rechter. Vervolgens geeft ze hem tachtig uur taakstraf, waarvan de helft voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Ook moet meneer B. aan het slachtoffer, ondanks de bos bloemen, een schadevergoeding betalen van 1380,36 euro.
Online onbeperkt lezen en Nieuwe Revu thuisbezorgd?
Abonneer nu en profiteer!
Probeer direct- Jeroen de Leijer