Het beklaagdenbankje: 'Wesley is gewoon Wesley'

Iedere week wonen journalist Martijn Neggers en illustrator Jeroen de Leijer in de rechtbank een zitting bij waarin gewo...

Iedere week wonen journalist Martijn Neggers en illustrator Jeroen de Leijer in de rechtbank een zitting bij waarin gewone mensen ter verantwoording worden geroepen. Geen zaken die breed worden uitgemeten in de media, maar huis-tuin-en-keukenleed. Deze week: meneer V. die een vrouw flink letsel zou hebben bezorgd en ook met een vleesmes zou hebben gezwaaid.

Illustratie Jeroen de Leijer

De rechter begint als een ingekakte docent biologie die tijdens het zoveelste eerste uur op de zoveelste dinsdag in het zoveelste jaar, alweer over celdeling moet beginnen.

‘Meneer V.,’ mompelt hij op de automatische piloot. ‘U zou naar mevrouw toegerend zijn en haar klappen hebben gegeven. Zij zou onderuit zijn gegaan daardoor, en u zou een vleesmes in haar richting hebben gehouden om haar daarmee te bedreigen. Er waren wat mensen bij. Euhm, nou ja.’

De rechter laat een stilte vallen. Hij laat sowieso vrij veel stiltes vallen. Er is nog maar amper wat plezier in zijn werk te ontdekken. Amper nog wat te herkennen van de overtuiging waar hij al die jaren geleden waarschijnlijk ooit mee begon. Hij moppert wat onverstaanbaars, terwijl hij door het dossier heen bladert. ‘Ja, ik zeg het maar, omdat het in het dossier staat,’ voegt hij eraan toe.

Wat letsel

‘Mevrouw had een bult op het voorhoofd, zie ik hier. En ook een hersenschudding, en is ook bij de huisartsenpost geweest. Ze vertelt dat ze aan de klappen wat letsel heeft overgehouden, en dat ze ook nog naar de psycholoog moest. Voor de materiële en immateriële schade eist ze een vergoeding. Er is nog een meneer De Vette, die verklaart wat, die andere meneer, die bevestigt de aangifte, en ehh, ja, De Vette heeft wel gezien dat er contact is geweest.’

De rechter kijkt niet op of om, terwijl hij mompelend door het dossier heen puft en steunt. In het beklaagdenbankje wordt V. alsmaar zenuwachtiger. ‘Nou, dat is wel zo’n beetje wat we hebben,’ concludeert de rechter eindelijk. Hij kijkt over zijn bril heen naar V. ‘Wilt u daar wat over zeggen?’

‘Ja, dat verhaal klopt dus niet helemaal.’

‘Oh? Wat klopt er niet?’

‘Nou, ik ben dus wel naar mevrouw toegegaan, maar ik kreeg niet eens de kans om haar wat aan te doen, want ik werd al gedouwd, en ik ben dus zelf op de grond gevallen, en voor de rest ben ik niet meer bij haar in de buurt gekomme.’

‘U bent naar haar toegegaan, en voordat u wat kon doen, werd u onderuit geduwd?’

‘Ja, en toen ben ik op de grond gekomme,’ stottert V. een beetje radeloos tegen de rechter. De rechter kijkt het hele gebeuren ongeïnteresseerd aan. De zaak is pas een paar minuten bezig, maar de gevoelslengte staat al ongeveer op een kafkaësk uurtje of 4.

‘Hoe kwam u op de grond, meneer?’ ‘Ja, weet ik niet. Gewoon gevallen, denk ik. Het is allemaal zo snel gegaan, ik ben op de grond terechtgekomen en ik zie iemand anders achteruit stappen, en ik denk dat hij dat dan gedaan heeft. Maar ja, hij was te snel voor mijn.’

Schone lei

Er valt een lange stilte. V. wacht op de rechter, maar die lijkt nog geen zin te hebben om te antwoorden. Hij wrijft wat over zijn voorhoofd. ‘Maar mevrouw zegt toch dat ze wonden heeft?’

‘Ja, maar die zijn toch niet door mijn gekomme?’

‘Heeft u dan een idee hoe dat wel ontstaan is?’

‘Durf ik niet te zeggen.’

Even kijkt iedereen zwijgend voor zich uit.

‘Oké, meneer de rechter,’ begint de advocate van meneer V. gretig. Zodra de advocate begint te spreken, gaat er een zucht van verlichting door de zaal: eindelijk houdt de rechter even zijn mond. ‘Ik heb zojuist geluisterd naar wat de rechter heeft gezegd, en naar de officier. Ik heb geluisterd naar wat de aanklacht was tegen Wesley, en ik ben het daar toch niet mee eens. Ik wil dat u hem vrijspreekt. Niet alleen ik, maar ook de reclassering heeft het gevoel dat Wesley goed zou kunnen rehabiliteren als hij maar gewoon weer wat vaste grond onder zijn voeten heeft. Een schone lei, zeg maar. En ja, hij heeft de laatste tijd wel weer een paar keer last veroorzaakt, maar ja, Wesley is gewoon Wesley.’

De advocate staat op scherp. Na haar poging om de mens Meneer V. aan het licht te brengen, zwaait ze met de verklaringen van anderen, die niet op elkaar aan zouden sluiten en dus ook niet bepaald overtuigend zouden zijn. Ze praat hard, snel en scherp. ‘En dan hebben we het nog niet eens erover dat Wesley al uit zichzelf naar de politie was gegaan, omdat hij al aanvoelde dat hij, zoals elke keer, de gebeten hond is, en wilde uitleggen wat er gebeurd was. Maar de politie had geen interesse, tot ze hem afgelopen maart van zijn bed kwamen lichten. Toen wilden ze ineens wel met hem praten. Maar toen zei Wesley: “Nee, nu zeg ik niks meer.” Concluderend: wat mij betreft is het wazig allemaal. Wettig? Misschien. Overtuigend? Nee.’

Boodschappenlijstje

Even is het weer stil. De advocate gaat zitten. Dan zucht de rechter een keer en begint hij weer te praten. ‘Voor u is het al Wesley, maar voor ons is het nog altijd meneer V.’ antwoordt de rechter, gortdroog. ‘En, als ik heel eerlijk ben, en ik bekijk het dossier: ik geloof meneer V. gewoon niet echt. Ik geloof de aanklacht.’

De rechter mompelt en kabbelt voort. Hij maakt een gebaartje met zijn mond. Hij lepelt nog wat feiten op alsof hij een boodschappenlijstje aan het maken is. ‘U kunt wel zeggen, meneer V., dat u het allemaal niet gedaan hebt, maar ik denk wel degelijk dat u de aanstichter van dit alles bent.’

Met dezelfde gemakzuchtigheid waarmee hij het gesprek doorschuifelde, legt de rechter exact de straf die de officier van justitie eiste op aan meneer V.: een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand, plus de vergoeding van de immateriële en materiële schade bij het slachtoffer.

Vermoeid staat iedereen op uit de banken en verlaat de rechtszaal.