Laatst kwam ik ze weer eens tegen, de Tour de France-plakboeken uit mn jeugd. Midden jaren 70 verzamelde ik alle Tour-artikelen die in Het Parool van de hand van Joop Holthausen verschenen. Ik verslond de verhalen over clown Gerben Karstens, de etappezeges van sprinter Theo Smit en de ongenaakbare status van Eddie Merckx. Van doping had ik nog nooit gehoord, ik had enkel oog voor de heroïek en een oor voor Theo Koomen, de befaamde wielerverslaggever die zelfs van een wandeletappe een meeslepend geheel kon maken.
Fotografie ANP
In 1980 bezocht ik voor het eerst zelf het spektakel. Als 15-jarige toog ik met de trein naar Spa, waar een tijdrit werd gereden. Omdat de Belgische Spoorwegen stiptheidsacties hielden, kwam ik veel te laat in de Ardennen aan, en zag ik enkel nog de rug van Joop Zoetemelk in de verte verdwijnen, met Theo Koomen in zn kielzog, dat wel. Drie weken later won Zoetemelk de Tour, thuis juichte ik mee. 10 jaar later lag ik vlak bij de finish in Bordeaux vanwege de verzengende hitte (en het drankgelag van de avond ervoor) in een diepe slaap onder een boom waardoor ik de tweede plaats van Erik Breukink miste.
Maar toen moest mijn Tour-hoogtepunt nog komen, in letterlijke zin althans. In 2011 wist mijn buurman me over te halen om zelf per fiets de Alpe dHuez te beklimmen, voor de renners uit. 1850 meter hoog, een klim van 14 kilometer met een stijgingspercentage van 8 procent, 21 bochten; op papier begon het me al te duizelen, de praktijk was nog vele malen erger. Al na bocht 1 moest ik lossen bij mn buurman, die zag ik pas vele uren later terug op de top toen hij aan zn achttiende cappuccino begon. Ertussenin leed ik zoals ik nog nooit geleden heb. Verzuring, kramp, uitdroging, hongerklop; op een derde bal na kwamen alle wielerkwalen langs. Ver voor de finish werd ik van het parcours gehaald.
Een sprint of demarrage zal ik nooit meer aanzetten, hooguit nog Radio Tour de France.