Het beklaagdenbankje: de winkeldief die maar blijft huilen

Iedere week wonen journalist Martijn Neggers en illustrator Jeroen de Leijer in de rechtbank een zitting bij waarin gewo...

Iedere week wonen journalist Martijn Neggers en illustrator Jeroen de Leijer in de rechtbank een zitting bij waarin gewone mensen ter verantwoording worden geroepen. Geen zaken die breed worden uitgemeten in de media, maar huis-tuin-en-keukenleed. Deze week: meneer U., die zijn tranen maar niet kan bedwingen.

Illustratie Jeroen de Leijer

Meneer U. komt zenuwachtig binnen en gaat al even zenuwachtig naast zijn advocaat in het beklaagdenbankje zitten. Achter hem, met hun ogen priemend in zijn bezwete rug, zit een schoolklas van ongeveer twintig leerlingen. Bij binnenkomst gaat het nog wel een beetje, maar na een paar minuten begint meneer U. hard en lang te huilen. Achterin de zaal mompelen de scholieren wat naar elkaar.

‘Ik zie,’ begint de rechter, ‘dat u nooit eerder met justitie in aanraking geweest bent, en ik zie aan u dat u het ook helemaal niet leuk vindt.’

‘Nee,’ krijgt U. er nog net uitgeperst, tussen het snikken en schokschouderen door. De rechter kijkt even naar de griffier. Die haalt haar schouders op. Even twijfelt hij wat hij met deze verdachte aan moet. Iemand die huilt kan natuurlijk niet praten, lijkt hij te denken.

Broek passen

‘Herpakt u zich, meneer,’ probeert hij invoelend. Maar meneer U. kan zich niet herpakken en blijft hardop door huilen en snotteren. De officier van justitie helpt de rechter uit de brand. ‘Meneer U. wordt ervan verdacht dat hij een aantal schroevendraaiers heeft gestolen en dat hij daarna geweld heeft gepleegd tegen twee personen die daar werken door hen te duwen, te schoppen en te slaan in de richting van die personen.’

‘Oké, dank u,’ bromt de rechter tegen de officier.

Dan tegen de trillende meneer U: ‘Klopt dat?’

‘Nee,’ perst U. er met moeite uit.

‘Nee? Maar bij de politie zei u dat u dat wel gedaan heeft?’

‘Ja, maar het was zo: ik kwam de winkel in, ik zag daar die schroevendraaiers liggen, ik wilde die gaan kopen en ging verder, toen zag ik daar nog een broek hangen die ik wilde. En toen ik die broek wilde passen, moest ik die schroevendraaier even snel in mijn jas stoppen. Maar in de buitenzak viel ie eruit, dus toen deed ik hem in mijn binnenzak,’ prevelt U. tegen de rechter. Dan begint hij weer hard te huilen. ‘En ik zei nog tegen die mevrouw die daar werkte dat ik hem niet ging stelen of zo. Echt, ik wou hem echt niet stelen!’

Huilbui

Het huilen neemt weer de overhand. De rest van het betoog van meneer U. is door de tranen heen onverstaanbaar. Alleen de kreet ‘IK WIL BETALEN’ is nog een beetje te verstaan. Achterin de zaal gniffelt een schoolmeisje met opgestoken haar en een parelketting om haar nek om de situatie. Naast haar gniffelt een ander meisje zachtjes mee. Meneer U. bijt zenuwachtig aan zijn vingernagels.

‘Herstelt u zichzelf, meneer,’ probeert de rechter, tegen beter weten in. ‘Er is een aangifte gedaan: die man van de winkel zei dat u schroevendraaiers in uw zak had gedaan.’

‘Ja, maar,’ snikt U.

‘Ik ben nu aan het woord,’ bijt de rechter hem toe. ‘En die winkeleigenaar zei dat u aangesproken was, en dat men vroeg of u mee wilde lopen. Dat u dat niet wilde. En u zegt zelf dat u spullen in uw jaszak gedaan hebt om uw handen vrij te houden. En dat mag allemaal niet.’

‘Ik deed het gewoon zonder na te denken!’ treurt U. hardop. Weer wordt de zitting onderbroken door een huilbui. De bode loopt naar voren voor een glaasje water. U. trilt met zijn rechterbeen, zijn voet schokt op en neer in zijn afgetrapte rechtersportschoen. Ook wrijft hij wanhopig door zijn haar.

‘Maar daarna wordt u vastgepakt door de mensen van die winkel, want u wilde niet meelopen.

Waarom wilde u niet meelopen?’

‘Nee, maar,’ probeert U. nog uit te brengen. Stamelend, stotterend en snotterend probeert hij weer zijn verhaal te doen. ‘Maar ik stond daar, ik weet niet, ik bedoel, mag ik eventjes zeggen, ik, om een broek te passen. “Ik ga de zaak niet uit, ik heb niks gestolen,” zei ik. En die jongen zei dat ik mee moest. Dus ik zei dat hij me moest loslaten. En toen kwam er nog een en die pakte mij bij mijn arm. Dus ik wil mij losrukken. Ik kan daar niet tegen. En toen werd ik kwaad, dus ik wilde met ze naar buiten. En toen kwamen ze allemaal aan me trekken. En toen begonnen ze tegen mij te trappen, trapten ze me onderuit en begonnen ze tegen mijn been te trappen. Of, ja, ik, het ging zo snel.’

Zakdoekje

Dat was voor deze ronde weer even genoeg. Meneer U. heeft het niet meer. Er komt een zakdoekje bij. ‘Ik wil niks, ik doe niks,’ huilt hij nog eens. ‘Ik heb gewoon niks gedaan!’

‘Ten aanzien van de aangever – meneer, herpakt u zich – die zei, hij wilde niet meelopen om het uit te spreken. En zij hebben u vastgepakt om mee te nemen, maar toen heeft u allerlei slaande bewegingen gemaakt. En toen u uiteindelijk meekwam, kwamen er twee schroevendraaiers uit uw zak, en toen...’

‘Nee, nee,’ snottert U.

‘Sssssjt,’ reageert de rechter. ‘En toen kwamen er nog eens zes schroevendraaiers achteraan.’

De officier komt met zijn strafeis, en ook U.’s advocaat doet een duit in het zakje. Heel even bedaart meneer U. een beetje. Dan neemt de rechter het weer over.

‘Goed, iedereen is nu aan het woord geweest, wilt u nog wat zeggen tegen mij?’

‘Nee, ik, echt, als ik, snap je? Ik dacht gewoon, eerst nadenken. Ik. Nou ja.’

‘Ja, mompelt de rechter, zonder iets van de zin van de beklaagde begrepen te hebben. ‘Ja, dat zou ik ook maar doen.’

Uiteindelijk krijgt meneer U. een voorwaardelijke taakstraf van 80 uur opgelegd, met een proeftijd van 2 jaar, om de kans op recidive te beperken. U. knikt, of schudt van de zenuwen met zijn hoofd en staat op. Achterin de zaal is de klas de aandacht allang weer verloren.