Onze man in Soestdijk, op bezoek bij een feestje van Ons Soort Mensen

‘Geef het volk brood en spelen,’ schreef de Romeinse dichter Juvenalis al, een flinke 2000 jaar geleden. Dat Soestdijk n...

‘Geef het volk brood en spelen,’ schreef de Romeinse dichter Juvenalis al, een flinke 2000 jaar geleden. Dat Soestdijk niet zoiets volks heeft als een eredivisieclub, of nog erger: een club in de Jupiler League, mag duidelijk zijn. In Soestdijk doet men het allemaal net wat keuriger. Onze man ging op bezoek bij een feestje van Ons Soort Mensen.

Fotografie Clemens Rikken

Het is een uur of elf in de ochtend als ik mijn 20 jaar oude Golfje tussen een glimmende Porsche en een – nog warme – Hummer parkeer, op steenworp afstand van Paleis Soestdijk. Als ik uitstap, word ik begroet door een man in een soort carnavalesk boswachterskostuum, met een geruite pet op zijn hoofd. Net op het moment dat ik er een grapje over wil maken, komt er nog één voorbij lopen, met een vrouw op leeftijd – ook gehuld in schutkleuren. Het tweetal knikt een keer zuinig en loopt met stevige tred door. De man die me begroette, komt meteen op me af. ‘Ach, goedemorgen heur, wat brengt u hier?’

Ik ben uitgenodigd door de koningin. Ze stuurde me gisteren een appje of ik nog langs kwam.

De man lacht beleefd, maar zijn ogen lachen niet mee.

‘Ach, kijk.’

Nee, ik ben hier namens Nieuwe Revu. Weet u waar ik precies moet zijn?

Zijn blik ontspant zowaar een beetje en hij krijgt meteen weer iets hartelijks over zich en ontfermt zich ineens een beetje over me. ‘Nou, dat vind ik nou mooi. Kijk, daar verderop ziet u het paviljoen. Daar komen de meeste mensen samen en daar zijn ook wat stands voor de verkoop. Kleding, artikelen voor de paarden, dat soort dingen. En kunst, geloof ik ook.’

Ach, oké.

‘Nou, enjoy, heur.’

Wel wat frisjes

De mensen glimlachen hier allemaal. Ieders standaarduitdrukking is een vrolijke lach om de mond. Hoewel bij meer mensen de ogen niet helemaal mee lachen, lijkt dat voor niemand echt een probleem te zijn. Op een stukje afgebakend veld rijdt een aantal mannen rondjes op hun paard, terwijl ze bekeken wordt door een handjevol publiek. Er wordt links en rechts gemopperd over het weer, maar wel met een lach op het gezicht. Een metertje naast me staan twee Gooise vrouwen van een jaar of 40 – al zouden ze ook 25 kunnen zijn, dat is moeilijk te zien – met sjaaltjes om hun nek. Ze dragen allebei bruine laarzen.

‘Ik heb het wel wat fris hoor, haha,’ lacht de linker.

‘Ja, zeg, nou hoor, haha,’ lacht de rechtermevrouw terug. ‘Ik denk dat ik maar stop met paarden en op ballet ga, als dit nog even deurgaat, haha,’ voegt ze er nog even aan toe. De twee dames lachen nog maar eens naar elkaar en beginnen een raar dansje te doen, om de daad bij het woord te voegen. Dan staat de linker ineens stil.

‘Ja, maar hé, dan worden we wel zelf moe. Dat moeten we natuurlijk niet hebben, haha,’ beseft ze ineens vol afgrijzen. De linkervrouw kijkt even beteuterd.

‘Oh, nou, ik vind dat niet zo erg heur,’ mompelt ze. Dan herpakt ze zich en begint ze weer te lachen.

Een paar meter verderop klaagt een oude mevrouw tegen haar echtgenoot over het weer. De man heeft een stevige snor en lichtroze wangen van de buitenlucht. De mevrouw is goed gecamoufleerd.

‘Oh, my god,’ verzucht ze. ‘Wat een rampenplan heur, dit weer,’ ze glimlacht er gelukkig wel bij.

‘Ja,’ mompelt haar man, terwijl hij een slokje van zijn koffie neemt. ‘Ja, het is wel wat frisjes.’

‘Ja.’

Net als paaldansen

Bij de koffie in het paviljoen staat een klein rijtje. Een enthousiaste buurtbewoonster staat bekertjes koffie in te schenken, maar de vraag is groter dan ze bij kan benen. Ik sluit aan in de rij, die uit ongeveer acht à tien mensen bestaat. Na twee minuten in de rij worden de mensen toch wat balorig van het lange wachten. Achter me staat een oudere mevrouw die als twee druppels water op Donald Trump lijkt. Haar glimlach lijkt vastgespijkerd te zijn op haar gezicht, want hoewel ze het helemaal niets lijkt te vinden dat ze in de rij moet staan voor een kopje koffie, lacht ze constant haar tanden bloot.

‘Het is potverdeurie wel een rij hoor,’ verzucht de man achter Donald Trump. Donald blijft breeduit lachen, maar heeft geen antwoord. De mevrouw voor me lacht en zegt dat het wel een gezellige rij is. Lang, maar gezellig. ‘En och,’ lacht ze erachteraan. ‘We hebben de tijd, toch?’ Ook hier kan The Donald om lachen. Ik probeer haar aan te spreken.

Hoe vindt u dat, mevrouw, die lange rijen bij de koffie? Toch een beetje armoedig, niet?

Donald Trump kijkt me een keer aan, zonder me echt aan te kijken en draait dan lachend haar hoofd een klein beetje weg. Dan vindt ze toch echt dat ze lang genoeg in de rij gestaan heeft. Met een brede lach stapt ze uit de rij en loopt ze de andere wachtenden voorbij. Vooraan, bij de mevrouw die koffie inschenkt, gaat ze naast een jongen staan die aan het bestellen is. Met een glimlach dendert ze over zijn bestelling heen en bestelt ze twee koffie. Lachend legt ze twee muntjes neer en vraagt ze om wat melk.

Buiten raak ik aan de praat met Jan en Kees, die samen van een afstandje toekijken hoe er nog steeds mannen op paarden rondjes over een stukje afgebakend veld rijden.

Blijft dit de hele dag zo?

‘Hoe bedoel je,’ vraagt Kees.

Nou ja, dat die mannen rondjes blijven rijden. Dat is best wel saai, toch?

‘Ah, dat. Nee, daar is natuurlijk weinig aan, ja.’ Want dit blijft het, dit in rondjes rijden?

Even kijkt Kees om zich heen. Dan lacht hij een keer. ‘Ja, eigenlijk wel. Het is eigenlijk net als paaldansen. Daar verandert ook niks, de hele avond, en toch blijft het voor veel mensen heel erg leuk, hoor.’

‘Dat heb ik dus niet gezegd, hè,’ maakt Jan het nog even heel erg duidelijk.

‘Maar nee,’ gaat Kees verder, ‘Ik vind er eigenlijk geen bal aan. Ze vragen me elke keer of ik niet eens een keertje lekker mee wil doen, maar ik moet er niet aan denken. Mijn vrouw vindt het leuk, hoor, dus ik ga elk jaar wel weer, maar nee.’

Oh, maar u bent dus wel een beetje van de club, maar toch vindt u het niks?

‘Als de mensen van de vereniging dit horen, ben ik volgend jaar mijn rode jasje kwijt,’ antwoordt Kees vrolijk. ‘Waar bent u van?’

Nieuwe Revu.

‘Oh, dan zal het allemaal wel loslopen,’ lacht Kees.

Jan is wat positiever dan Kees. ‘Ik kijk vooral naar de paarden,’ vult hij zijn vriend aan. ‘Veel van die paarden zien er wel lekker uit.’

Om wat mee te doen? Opeten?

‘Nee, om op te zitten.’

‘Ja, dat is ook weer net paaldansen, natuurlijk,’ vult Kees hem aan. Weer bindt zijn vriend glimlachend een beetje in.

‘Ja, maar daar houdt de vergelijking met paaldansen echt op hoor, Kees.’

Lekker in het jasje zweten

Door de boxen schalt de stem van een van de organisatoren van het jachtpaardenfeest. Op bedaarde toon noemt hij een aantal namen van wat sponsoren op, en bedankt hij ze. Links naast me houdt een vrouw haar glas omhoog, als de omroeper klaar is.

Dan neemt ze een slok. Binnen een minuutje is daar de omroeper weer. ‘Ja, het is natuurlijk een beproefde methode, dat weet ik ook wel, dat als er net een otomerk is omgeroepen als sponsor, dat er dan doorgegeven wordt dat er van een ander otomerk nog de lampen aanstaan.’ Om me heen wordt er lachend geknikt. ‘Maar, in dit geval moet ik er toch bij zeggen dat dit prachtige merk ons helaas al een paar jaar ontvallen is. Want de eigenaar van de rode Aston Martin wordt ontboden bij zijn oto omdat de lichten nog schijnen.’ Weer wordt er gelachen en weer houdt de mevrouw glimlachend haar glas omhoog. Ik loop naar de zijkant van het terrein waar allerlei paardentrailers staan, van ruiters die vandaag rondjes rijden in de bak, of in het bos op jacht gaan. Een meneer kijkt naar zijn twee paarden die een vrolijk soort dekentje aanhebben.

Dragen die paarden nou een badjas?

‘Welzeker, waarde heer,’ antwoordt hij. ‘Die arme beesten hebben net flink gerend en gesprongen, dus die staan lekker in het jasje te zweten.’

Maar in de natuur hebben ze dat toch ook niet?

‘Jawel, jawel, heur,’ roept hij bulderend van het lachen. ‘Nog nooit gezien?’

Nee.

‘Nee, ja veuruit. Dat is ook helemaal niet.’

Ach, die natuur, die rot u natuurlijk ook helemaal niks.

‘Welnee, jongeman!’ lacht hij luid. ‘Maar, bon, over natuur gesproken: ik zou daarachter dat groepje jonge schoonheid aanlopen als ik u was, hoor!’

Lachend wijst hij naar een stel meisjes van een jaar of 20, dat het bos in wandelt. Al zouden ze ook 35 kunnen zijn, natuurlijk.

Een paar meter verderop hoor ik iemand zingen, in ultrabeschaafd Nederlands. ‘Nog vele jaren zullen we samenleven, nog vele jaren zullen we samenzijn.’ Een paar minuten later word ik voorbijgelopen door een veel te zonnebankbruine man, die naar een ruiter zwaait.

‘Hé, hé, Martin!’ Martin kijkt op. ‘Vreet ze op hè, Martin, die hindernissen straks!’

Iets te beschaafd lachend slaat de zonnebankman Martin op zijn schouders. Lachend gaan de twee uit elkaar. Ik ben denk ik nog nooit ergens geweest waar de bovenstebeste glimlach zó drukkend aanwezig was als hier. Het leven is bovenstebest, hier in Soestdijk.