Beste Theo Hiddema,
Afgelopen week gaf u uw maiden speech in de Tweede Kamer. Er zijn Kamerleden die er maanden over doen voor ze dan eindelijk hun eerste speech mogen geven, maar die zitten doorgaans niet in een fractie van twee leden, en vooruit: die hebben kennelijk ook minder geldingsdrang dan de Hiddemeister, zoals uw fractievoorzitter Thierry Baudet u tegenwoordig schijnt aan te kondigen, althans in Volendam.
De speech duurde een minuut of zeven, wat u nog op een lichte reprimande van Kamervoorzitter Arib kwam te staan: te lang voor uw spreektijd. De keren dat ik u aan het werk zag als advocaat, wekte u allerminst de indruk dat u kort van stof zijn tot uw ambities rekent ik denk dus dat Arib de komende vier jaar nog wel vaker op haar horloge zal kijken als u het woord voert.
Ik heb de maidenspeech helemaal afgekeken. Het was namelijk een tamelijk fabuleuze speech. Niet eens vanwege de inhoud, al had u ook meteen een onderwerp te pakken waar u mee uit de voeten kunt: de sterk toegenomen meldingen van discriminatie en racisme bij de vele antidiscriminatiebureaus. Er hebben Kamerleden over veel minder kleurrijke onderwerpen hun maiden speech moeten houden. Die van Sander de Rouwe (CDA) ging destijds over de binnenvaart. Die van Remi Poppe (SP) over de opname van een richtlijn voor gewasbeschermingsmiddelen in de Bestrijdingsmiddelenwet uit 1962. Dan is je vrolijk maken over allerlei antidiscriminatiebureaus die de telefoon aannemen, de klacht noteren en het daarbij laten toch iets dankbaarder al denk ik dat u ook nog best een spektakel had weten te maken van die gewasbeschermingsmiddelen.
Nee, de tekst was fabuleus vanwege de taal. U kreeg het woord van Arib en zei: Ik dank u dat u mij het woord vergunt. Ver-gunt. Wie gebruikt dat woord nog? Geen mens. Heerlijk. Vervolgens bedankte u het ondersteunende personeel dat u wegwijs maakt in de Kamer. Niet alleen bijzonder attent (een band die niet alleen haar eigen crew, maar ook het personeel van de zaal bedankt vind ik ook altijd meteen veel sympathieker), maar ook een blijk van een besef dat het parlement een instituut is, en een Kamerlid uiteindelijk een passant. Het is van een bescheidenheid, zelfs nederigheid, waar ik u niet automatisch mee associeer. Wat volgde was een speech vol kwinkslagen, Parbleu!-achtige uitroepen van deftige verontwaardiging, tegenan in plaats van tegenaan en zinnen zo lang als deze volledig column. Het was theater, maar dan wel van het beste soort: theater van de taal.
Ik realiseerde me opeens dat ik dit heb gemist. Niet zozeer een politicus die scherp kan debatteren, dat kunnen er wel meer, maar één die een speech kan geven die is opgetrokken uit bouwwerken van zinnen, zó goed geschreven dat je bijna vergeet dat je het met de inhoud volstrekt oneens bent. Frits Bolkestein kon dat goed, Jan Marijnissen, Hans van Mierlo, Pim Fortuyn. Met name die laatste twee combineerden dat met een zeldzame eigenschap in de politiek, die ik bij u terugzag: zichtbaar plezier in het ambacht. Natuurlijk, ook uit ijdelheid: net als u wekten ze soms de indruk niet voor een zaal, maar voor een spiegel te speechen. Maar goed, ook veel kunst komt voort uit ijdelheid.
Ik vond het een verademing. Tijdens de verkiezingscampagne moesten we luisteren naar de Obama-doordrukjes van Klaver, de twittertaal van Wilders en de boze dronken-oompraatjes van Jan Roos. En nu stond hier ineens de levende volzin. Hoe het u als Kamerlid ook zal vergaan, vervelen zullen we ons niet.