Het beklaagdenbankje: de minst getalenteerde crimineel van Nederland

Iedere week wonen journalist Martijn Neggers en illustrator Jeroen de Leijer een zitting bij waarin gewone mensen ter ve...

Iedere week wonen journalist Martijn Neggers en illustrator Jeroen de Leijer een zitting bij waarin gewone mensen ter verantwoording worden geroepen. Geen zaken die breed worden uitgemeten in de media, maar huis-tuinen-keukenleed. Deze week: de hennepkwekerij waar meneer K. op moest letten.

Illustraties Jeroen de Leijer

‘Laten we beginnen bij het begin, meneer K. Die hennepkwekerij, daar stonden 137 planten, en u heeft daarover tegen de politie gezegd dat u het onderhoud van die kwekerij doet,’ begint de rechter op een moederlijke en bezorgde toon. Ze kijkt begripvol. In het beklaagdenbankje zit meneer K., misschien wel de minst getalenteerde crimineel van het land.

‘Ik heb ze een paar keer water gegeven, in de laatste periode,’ mompelt hij schuldbewust en een klein beetje slissend. Zijn oogleden liggen van berouw bijna op tafel.

‘En u heeft het opgezet met behulp van derden?’ vraagt de rechter.

‘Ze kwamen naar mij toe. Ik zat in zware financiële nood. Die wietjongens hadden altijd heel veel geld, dus in het café vroeg ik daar eens naar en toen kwamen ze voor de dag. Ik heb een tijdje getwijfeld, maar ja, ik moest toch een beetje uit de schulden komen, dus heb ik er maar mee ingestemd. Voor ik het wist, had ik een plantage op zolder. Zij deden alles, ik hoefde er zelf niet echt wat aan te doen.’

De rechter slaat haar ogen neer, een fractie van een seconde. ‘Maar je hebt ze wel water gegeven?’ ‘Nou ja, die eerste ronde die door spint helemaal mislukt was.’

‘Oh… Dus daar had u helemaal geen opbrengst van?’

‘Daar zaten helemaal geen topjes in. En die topjes, die moesten het schijnbaar doen. En de tweede ronde zijn zij een keertje niet gekomen, dus toen ging ikzelf maar eens kijken. Waren al die planten bruin geworden.’

‘Het zit u ook niet mee, hè?’

‘Ik had ze eerder water moeten geven, blijkbaar.

Nou ja, en toen kwam dus de derde ronde, die stonden er op een gegeven moment goed bij. Maar toen kwam dus de politie. Uiteindelijk heb ik alleen maar ellende gehad van die planten. En die jongens uit het café waren ook niet blij natuurlijk. Dus er zijn ook nog wel wat bedreigingen gekomen.’

Een positief mens

De rechter knikt en glimlacht. Dan besluit ze het over de boeg van de redelijkheid te gooien. ‘Maar het was toch al wel een beetje bekend dat het niet zo’n handige business is, die wietteelt, toch?’

Voor zover de trots van meneer K. nog niet gebroken was, ligt die nu helemaal aan diggelen op de vloer van de rechtszaal. Schokschouderend bevestigt hij de opmerking van de rechter. ‘Ik heb ook weleens in het café gehoord dat wiet ook verdriet kan geven. Maar ja, die jongens rijden wel allemaal in snelle auto’s en hebben wel veel geld en kunnen rondjes geven. Dat wilde ik ook weleens.’

‘En de elektriciteit, die liep niet netjes via de meter?’

‘Die liep gewoon via de meter. Daarom had ik ineens ook zo’n hoge rekening. Ongeveer 17.000 euro. Dat moet ik nou ook nog eens allemaal terugbetalen.’

Een fractie van een seconde lijkt het of de rechter een wenkbrauw optrekt, alsof ze zich afvraagt of ze in een tragikomische scène van Jiskefet is beland. Naast haar begint de officier van justitie een beetje rood te worden.

‘Dat is veel geld, voor één jaar,’ antwoordt de rechter, met een lichte verbazing in haar ogen. ‘Maar, oké, goed,’ probeert ze de ellende te doorbreken, met wat optimisme in haar stem. ‘Even genoeg daarover. Hoe gaat het met u?’

De gifbeker is nog niet leeg. K. vertelt dat het al jaren slecht met hem gaat. Hij vertelt dat 2015 een slecht jaar was, vooral financieel, maar dat vorig jaar alleen nog maar slechter was. Dat twee van zijn vrienden zelfmoord gepleegd hebben en een andere vriend vermoord is. Daarnaast overleed ook zijn vader nog. ‘Dus ik hoopte eigenlijk dit jaar een keer een goed jaar te hebben,’ voegt hij er een beetje beteuterd aan toe.

‘We zijn drie maanden op weg; hoe gaat dat, tot nu toe?’

‘De eerste twee maanden heb ik niet kunnen werken omdat ik mijn ribben gekneusd had. Ik stond er al slecht voor toen ik begon met die wietjongens, maar het wordt alleen maar gekker.’

‘Sta je er alleen voor, of heb je misschien een partner die je een

beetje kan helpen?’

‘Ik sta er alleen voor.’

‘Het valt allemaal niet mee, hè?’ Terwijl de rechter K. aankijkt, houdt ze haar hoofd een klein beetje schuin, alsof ze onderzoekt of ze nou boos moet zijn of medelijden moet hebben.

‘Ja, dat is nog zacht uitgedrukt. Ik ben zelf best een positief mens, maar soms valt het echt gewoon niet meer rond te breien. En aan die hele wietplantage heb ik nooit niks verdiend. Nooit niks.’

Dertig jaar

De officier heeft minder erbarmen. ‘U heeft goed geluisterd naar uw opdrachtgevers, die altijd zeggen dat je moet aangeven dat er geen winst is gehaald. Dat er nooit eerdere oogsten waren. Maar ik geloof dat gewoonweg niet. Overal in uw huis zijn goede wietresten gevonden. U hoefde de investering van 6000 euro niet aan uw metgezellen terug te betalen en u maakt mij niet wijs dat dat uit liefdadigheid was.’

Na een kort betoog en een rekensom komt de officier uit op 120 dagen taakstraf. En 6000 euro, als minimale opbrengst – het bedrag dat hij eigenlijk aan de wietjongens had moeten betalen als de opbrengst nul was geweest. Bij het horen van de taakstraf knikt K. begripvol. Bij het geld springen de tranen hem bijna in de ogen.

De rechter gaat mee met de straf van de officier, maar sust daarna K.’s zorgen moederlijk. Ze legt uit dat hij dertig jaar erover mag doen om dat geld terug te betalen.

‘Dertig jaar?’ vraagt hij, als een kleuter die na billenkoek alsnog verzachtend een zakje gummibeertjes krijgt van zijn ouders. ‘Dat is maar 200 euro per jaar!’

Soms moet een mens diep graven voor een kleine meevaller.