Longread | John de Wolf: ‘Ik ben een gevert’

Er zijn voetballers die geruisloos voorbijgaan. En er zijn voetballers als John de Wolf (54). Ooit het onverschrokken bl...

Er zijn voetballers die geruisloos voorbijgaan. En er zijn voetballers als John de Wolf (54). Ooit het onverschrokken blok beton in de Feyenoord-defensie – nu helpt hij ouderen aan een baan en is hij een goeie amateurtrainer. Het icoon van Zuid over zijn imago als moeilijke jongen, zijn overleden vader en die foeilelijke lawaaioverhemden. ‘Jezus, ik leek wel een testbeeld.’

Fotografie Corné van der Stelt

Minister Lodewijk Asscher heeft jou voor een jaar benoemd als ambassadeur voor werkzoekende vijftigplussers. Die zagen weinig mensen volgens mij aankomen. Jij wel?‘Ik heb affiniteit met deze mensen. In Maassluis en Schiedam ben ik al langer betrokken bij een soortgelijk project. Daar geef ik op een sportschool les aan werkzoekenden. Blijf in beweging, hamer ik er bij hen in. Want dan blijf je vitaal en mentaal scherp. Als je die werkzoekenden voor de eerste keer binnen ziet komen op de sportschool... Ze ogen beduusd, grauw, hebben weinig mimiek, weinig licht in hun ogen. Maar een paar weken later zijn het totaal andere mensen geworden. Hun hele uitstraling is veranderd. Ineens zijn ze zelfverzekerd, fit, opgewekt. Als ze dan een keertje op sollicitatiegesprek mogen komen, worden ze ook vaak aangenomen. Omdat ze uitstralen: hier ben ik.’

En de regering ziet in jou de ideale man om die boodschap uit te dragen?‘Ik ben zelf natuurlijk een vijftigplusser. En ik kan met de pers omgaan, dat is denk ik ook niet onbelangrijk. Net als dat ik een bekende kop heb en goed aanvoel dat de één een schop onder zijn hol moet hebben en de ander een aai over zijn bol. Enerzijds probeer ik de vooroordelen te tackelen. Dat vijftigplussers te duur zijn, te oud of ziek, zwak en misselijk. Maar ik wijs niet alleen naar de werkgevers. De werkzoekenden moeten ook van de bank komen. Ik snap ook wel dat het niet makkelijk is, zeker als je geen netwerk hebt. Om geen antwoord te krijgen op die honderden sollicitatiebrieven die je verstuurt. Dat doet wat met je ikkie. Doe ik er nog wel toe? Hoor ik er nog wel bij? Maar als je niks doet, zul je ook niks krijgen. Dus ga niet op zoek naar een baan, maar ga op zoek naar werk, hou ik hen voor. Als iets voorbijkomt, ga niet denken: dat is toch niks voor mij, maar pak het met beide handen aan. Dan zul je vanzelf zien dat je er beter in bent dan je gelooft en dat je het leuker vindt dan je denkt. Ik vind dit een mooi project. Ik hou ervan om mensen te begeleiden, te triggeren. Om iets voor mensen te kunnen betekenen.’

Wat vind je daar mooi aan?‘Ik ben een gevert. Mijn moeder zegt altijd dat ik dat karaktertrekje van mijn vader heb. Die was ook een gevert. Geven is het mooiste wat er is. Je kan beter alles met een warme hand geven dan met een koude hand. Zo is het toch? Ik maak het mensen graag naar de zin, ik maak ze graag blij. Ik kan niet tegen ruzie, daar heb ik een hekel aan. Als het moet dan moet het, maar liever niet.’

Heeft die karaktertrek jou weleens in de problemen gebracht? Dat mensen je teleurstelden of misbruik maakten van die goedheid?‘Nee hoor, ik doe het vanuit mijn eigen ikkie. Hoe anderen daarmee omgaan, vind ik niet het belangrijkste. Je moet niks terug verwachten, dat is de truc. Ik ben niet zo veeleisend voor anderen. Ik probeer liever de dingen zelf op te lossen.’

Was het voor jou een boost voor je zelfvertrouwen dat het ministerie jou voor dit ambassadeurschap heeft gevraagd? Dat mensen zien dat jij ook buiten het voetbal iets waardevols kan?‘Tuurlijk doet dat iets met je. Daar ben ik trots op. Ik snap ook wel dat mensen misschien sceptisch waren: die De Wolf moet ons zeker aan een baan helpen? Bij negatieve mensen doe je het nooit goed, die hebben altijd wat te zeuren. Ik zou dit werk nog wel jaren willen doen. Als ik een speech heb gedaan voor een groep vijftigplussers of bij een bedrijf, of in de Kamer ben geweest, dan zit ik in de auto terug naar huis vol adrenaline.’

Over werkgelegenheid voor vijftigplussers gesproken: je hebt onlangs twee jaar bijgetekend bij GVVV in de Tweede Divisie. Hoe bevalt het trainersvak je?‘Ik doe het al een tijdje. Ik heb bij een aantal clubs gewerkt die niet de makkelijkste waren: Haaglandia, Türkiyemspor, WKE uit Emmen. De mensen die daar zaten, wilden zelf alles bepalen. Het waren mooie clubs, maar vaak wel geregeerd door één man die betaalde. Dat is op zich helemaal niet erg, maar die gingen zich dan ook bemoeien met de opstelling. Dat klikte niet. En dan is het heel makkelijk om te zeggen: dan gaat de trainer er maar uit.’

Als trainer ben je maar even in het betaald voetbal actief geweest, bij jouw oude liefde Sparta. Maar dat kwam niet helemaal uit de verf.‘Sparta zat in zijn magere jaren toen ze mij vroegen om assistent-trainer te worden. Ze hadden zelfs twee externe sponsors gevonden om mijn salaris te betalen. Ik gaf op dat moment les op voetbalscholen in Italië, ik deed pr-werkzaamheden, ik had tv-klusjes. Maar dat heb ik allemaal opgezegd, om helemaal voor Sparta te kunnen gaan. Dit was de club waar ik mijn jeugdopleiding heb doorlopen, ik zag mezelf daar wel voor een paar jaar als assistent zitten.’

Je was terug op het oude nest en je dacht: ik ga een mooie tijd tegemoet?‘Ik was heel rustig begonnen bij Jong Sparta, maar na twee maanden wilden ze al dat ik bij het eerste kwam. En voordat ik het wist, stond ik alweer buiten. Vlak voor kerst kregen we ineens te horen: de trainer moet eruit en de assistent ook. Achteraf kun je denken: ik had lekker bij Jong Sparta moeten blijven om alles rustig op te bouwen. Maar ik ben een sportdier. Dus als je een kans krijgt om bij het eerste te komen, dan pak je die. Het was weer een bevestiging dat de voetballerij een jungle is. Maar wel een mooie.’

Is het dan weer een grote stap terug naar het amateurvoetbal?‘GVVV is een warme en mooie club met een fantastische spelersgroep. We willen doorgroeien. Nog stabieler, nog beter. Deze winter gaan we op trainingskamp naar Marbella. Je moet het koesteren als je het naar je zin hebt. Drie keer in de week ga ik met veel plezier naar de training. De klik is er, met het bestuur, de supporters, met iedereen. Dus waarvoor moet je dan nog weer verder kijken?’

Geen ego’s dus die jouw opstelling willen bepalen?‘Nee, helemaal niet. Ik ben verantwoordelijk voor het elftal, maar ik sta open voor mensen die een mening hebben. Ik zie achter geen enkele boom een vijand. De spelers vinden me realistisch en relaxed. Ik weet wat er in hun koppies zit. En ik weet dat het amateurs zijn, die overdag een zware baan hebben. Maar ik ben wel veeleisend. We trainen om te trainen. Om beter te worden. Het is geen bezigheidstherapie.’

Krijg je meer bij hen voor elkaar omdat je John de Wolf bent?‘Zo zie ik dat niet. Ik zie niet dat ik John de Wolf ben.’

Nee, maar zij wel.‘Of je nou John de Wolf heet of Pietje Bell, een trainer moet een klik hebben met de groep. Anders kun je niet maximaal presteren. Je moet gevoel hebben met die gasten. En dat is geven en nemen. Duidelijkheid is het belangrijkste, daar houdt iedereen van. Communiceren, accepteren, noem het allemaal maar op. Hou het zo makkelijk en gewoon mogelijk. Ga het niet interessanter maken dan het is.’

Zo, dat is een prachtig stapeltje voetbalclichés. Maar bottom line: jij hebt niet zo’n groot ego?‘Nee, al denken mensen dat wel vaak. Tuurlijk, als ik ergens binnenkom, krijg ik altijd aandacht. Daar kan ik niks aan doen. Maar ik ben absoluut geen haantje. Ja, ik heb een mening en daar sta ik voor. Wil men mij overtuigen dat het anders moet, dan sta ik daar voor open. Maar ik ben niet zo makkelijk om. Ik ben geen meeloper.’

En wat je rest van jou vindt, is voor jou niet belangrijk?‘Ik vind het goedkoop om dat zo te zeggen, natuurlijk vind ik dat wel. Maar ik speel geen toneel, dat vind ik het allerbelangrijkst. Dat kan ik ook helemaal niet. Ik denk dat mensen daar zo doorheen prikken. Ik ben ouder geworden en heb daarmee meer rust en kennis gekregen. Ik heb een backpack op mijn rug, waardoor ik anders omga met situaties.’

Je noemt Willem van Hanegem en Wim Jansen altijd als de trainers voor wie je de meeste bewondering had. Met welke trainers ging jij niet goed?‘Ik heb geen slechte trainers meegemaakt. Ik denk dat ik niet zo’n moeilijk mannetje was voor trainers. Wie er voor de groep stond, dat maakte mij niet uit. Ik deed toch wel mijn best. Want als ik mijn best niet deed, dan bleef er niet zoveel over, zeg ik weleens gekscherend. Ik kende mijn kwaliteiten, ik moest gewoon altijd gas geven.’

Zie je trainer worden in het betaald voetbal niet zitten?‘Ja, dat zie ik wel zitten, maar ik denk dat mensen denken dat ik een moeilijke jongen ben. Hoe dat komt weet ik niet, daar kan ik geen antwoord op geven. Misschien vinden clubs mij een te grote jongen, een te zware naam om binnen te halen.’

Dat is toch alleen maar goed voor een club?‘Ik denk dat je daar iets te naïef over denkt, anders was het al wel gebeurd. Maar nu lijkt het net of ik een soort open sollicitatie aan het doen ben. Dat wil ik helemaal niet. Zo moet je het niet brengen, hè? Maar het lijkt mij wel fantastisch om op Zeist met elftallen onder de zeventien tot en met twintig het verdedigende aspect te trainen. Getalenteerde spelers de fijne kneepjes van het verdedigen bijbrengen, ik denk dat daar nog veel te halen valt. Maar nogmaals, als je dit soort dingen roept, lijkt het alsof je zielig bent en loopt te solliciteren. Dat is dus absoluut niet zo.’

Iedereen mag dromen, toch?‘Ik denk dat ik daar echt mijn ziel en zaligheid in kan leggen. Dat vind ik weleens jammer. Maar goed, wat niet is kan nog komen.’

En dat het nog niet is gekomen, komt dus omdat men denkt dat jij een moeilijke jongen bent?‘Nou ja, een te grote personality. Dat zeggen ze weleens, hè. Daar ga je dan over nadenken. Maar ik kan het me niet voorstellen. Want ik voel het zelf niet zo. Ik kan maar één ding, en dat is mezelf blijven. Ik weet wie ik ben. Gelukkig wel. Laatst zat ik in Carlo’s TV Café. Speelde ik samen met Glenn Helder de twee boeven uit Home Alone. Als men dat ziet, denken ze: dat is geen voetbaldier, hij vindt dit soort dingen veel belangrijker. Dat zijn toch dingen die blijven knagen. Want het is helemaal niet zo. Zoiets komt voorbij, ik vind dat leuk, ik heb er tijd voor, dan doe ik daar gewoon aan mee. Maar dat betekent niet dat ik niet gefocust ben op voetbal. Ik adem voetbal. Alleen, daaromheen doe ik veel leuke dingen. Ik denk dat ik daarom ook zo relaxed en ontspannen kan zijn en mezelf kan blijven.’

Hoe was jouw laatste profwedstrijd?‘Mijn vader overleed in 1999. Toen ben ik gelijk gestopt met voetballen. Oorbellen uit, staart eraf, klaar. Ik was het plezier kwijt. Mijn vader was altijd mijn grootste fan. Ook toen ik jarenlang in Groningen speelde, zaten hij en mijn moeder elke thuiswedstrijd op de tribune. En als ik na een wedstrijd in mijn auto stapte, ging altijd mijn telefoontje. “Ben je nog heel?” Want de uitslag wist hij al via Teletekst. De man spaarde alles van me. Kastenvol met plakboeken en shirtjes. De laatste wedstrijd van mij dat hij op de tribune zat, was Helmond Sport tegen Sparta in de nacompetitie. Die schoenen heb ik toen meegegeven in zijn kist. Ik was 37 en ik vond het wel welletjes. Ik heb het ook nooit meer gemist.’

Wat deed je vader voor werk?‘Hij was kraanmachinist in de haven. Er was iets merkwaardigs met mijn vader aan de hand. Hij is in dienst ziek geworden. Hij kreeg een pokkenprik toegediend, maar die had hij waarschijnlijk nooit mogen krijgen. Dat serum is toen naar zijn hersens geslagen. Om de vier jaar kreeg hij buien. Dan veranderde hij compleet als mens. Ik herkende mijn eigen vader in die periodes niet meer. Hij moest dan worden opgenomen in psychiatrische inrichtingen. Maanden later was het weer een beul van een vent, zoals ik hem kende. En wist hij niet meer wat hij gedaan had. Rond mijn achttiende zeiden de doktoren: “Of hij krijgt het nog één keer, of het komt nooit meer terug.” Het laatste gebeurde; sindsdien heeft hij nooit meer zo’n aanval gekregen. Een mirakel.’

Hoe zag zo’n aanval van je vader er dan uit?‘Ik heb het vier keer bij hem meegemaakt. Veel eten, nachtenlang op, keiharde muziek draaien. Ik heb mijn vader weleens afgevoerd zien worden in een ziekenauto. Toen kreeg hij een slaapmiddel toegediend waar een olifant van onder zeil gaat. Maar hij ging gewoon door. Ik heb hem in een dwangbuis zien liggen. Later vertelden wij hem wat hij allemaal had gedaan. Dan schaamde hij zich. Hij kon zich er niks meer van herinneren. Op mijn achttiende kreeg hij zijn laatste. Ik had toen net mijn autootje, dus ik kon samen met mijn moeder naar de kliniek in Delft rijden waar hij lag. Een half jaar later liep hij weer buiten. Het was geen leuke tijd, maar het is nooit dreigend geweest. Ik en mijn zusje zijn nooit bang geweest voor onze vader. Ik vond het vooral heel zielig voor hem. Pas veel later hoorde ik hoe trots hij op mij was. Sommige van zijn collega’s wisten niet eens dat ik zijn zoon was. Daar liep hij nooit mee te pronken. Dat heeft wel iets, vind ik. Gewoon doen, met beide benen op de grond blijven.’

Maar je wist wel dat hij trots op je was?‘Toen ik mijn eerste contract bij Feyenoord tekende, hebben we allebei aan de telefoon als een klein kind staan huilen. Want mijn droom was uitgekomen: spelen in het stadion waar ik vroeger met mijn vadertje naartoe ging. Dat ik op de tribune tegen hem zei: “Zou mooi zijn als ik hier ooit kan spelen.” Na zijn overlijden heb ik gelijk twee tatoeages laten zetten. De datum van zijn overlijden op mijn arm, en op mijn rug staat in het Chinees “Ik hou van je, pa.” Ik denk nog elke dag aan hem. Niet altijd depri hè, ik zit niet in zak en as. Maar ik heb wel nog steeds verdriet van hem. Ik snap mensen niet die zeggen: “Alles krijgt een plekje.” Of: “Alles slijt.” Daar is iedereen anders in. Het slijt nooit. Er zijn altijd momenten dat ik denk: jezus, kon ik zijn stem nog maar horen. Kon ik nog maar effe wat tegen hem zeggen, hem effe zien, effe vastpakken. Die tijd gaat niet meer komen. Daar kan ik maar beter niet te lang over praten en nadenken, dat vind ik helemaal niks. De Wolven zijn namelijk nooit ouder geworden dan begin zestig. Dat speelt ook in je kop mee. Ik hou graag dingen in de hand, maar de dood heb je niet in de hand.’

Ben je daarom zo met sport bezig?‘Onder andere. Ik heb een tijdje niets gedaan. Maar dat hoort niet bij mij. Zo’n lichaam hoort niet bij mij. Ik ben altijd een sportjongen geweest. Ik begon uit te dijen. Dat ik dacht: ik kan maar beter verhuizen, want ik pas niet meer in de badkamerspiegel.’

Hoe ben jij zelf als vader?‘Ik probeer net zo te zijn als mijn eigen pa. Mijn deur staat elke dag voor ze open. Maar de tijden zijn anders. We hebben allemaal een drukker bestaan. Mijn kinderen wonen alle drie samen, doen het alle drie prima. Je probeert elkaar zo vaak mogelijk te zien of op z’n minst te bellen. Maar de kinderen zijn zelf ook druk, hebben een eigen leven opgebouwd met hun eigen vriendengroep. En ik wil ze absoluut niet opeisen. Het belangrijkste is dat ik weet dat ze het goed hebben en dat ze gelukkig zijn.’

En hoe ging het toen ze nog jonger waren en thuis woonden?‘Als voetballer was ik niet zoveel thuis. Als ik thuis was, dan bracht ik ze naar school of ik ging mee naar hun voetbalwedstrijden. Maar mijn ex-vrouw Ingrid deed het leeuwendeel van de opvoeding.’

Voelde je je daar weleens schuldig over?‘Als topsporter kun je het ook bijna niet anders invullen. Je merkt later pas dat het allemaal zo snel gaat. Dat het voorbij is voordat je het weet. Mijn oudste zoon Rodney wordt volgend jaar dertig, zijn broer Desley is net 27 geworden. En mijn dochter Stacey is ook alweer 23 en ikzelf ben net 54 geworden. Zeg het maar, hoe snel het allemaal gaat. Die tijd haal je niet meer terug. Kon het maar. Het echte familiegevoel, zodat ik dat nog ken van vroeger, kan in deze tijd bijna niet meer. Omdat iedereen een overvolle agenda heeft waar we door worden opgeslokt. Een minuut duurt nog steeds zestig seconden, maar voor mijn gevoel gaat de tijd veel sneller. Als je ouder wordt, ga je heel anders kijken naar de tijd die je hebt gehad en de tijd die je nog rest. Daar moet ik niet te lang bij stilstaan. Ik ben nogal een denkertje. Iemand die heel erg bang is voor de dood. Bang vooral voor het verdriet dat ik achterlaat.’